CuBra
Inhoud beroepen liedjes
Inhoud alle liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes
De scharensliep

Ben Hartman

Liedjes over beroepen - Boerinnen en mutsen & durskes

Elke week een nieuwe aflevering op maandag (nog) geen muzieknotatie

De boerenmuts

 

Deze pleidooi voor het dragen en in standhouden van de poffer nam ik op in 1979 bij mevrouw van Kasteren- Lourensen en haar broer de heer Lourensen uit Schijndel.

Bij mijn weten was dit de eerste keer dat ik in Schijndel liedjes opnam, ik woonde toen nog in Den Bosch.

Zij vertelden mij dat dit lied in ’n boerenbondblad stond zo’n 50 jaar geleden.

Dat moet dus in de jaren 1930 zijn geweest.

Zij zongen voor mij twee coupletten en het refrein en wisten me te vertellen dat er waarschijnlijk nog een derde couplet moest zijn, dat kenden zij echter niet meer.

Ik werd geholpen door een liedjesschrift uit Esch, al vaak genoemd in deze liedjesrubriek, daar stond het hele lied in, met drie coupletten..

 

1.

Hoezee, hoezee de mutsen

Der Meierijse vrouw

Het erfdeel onzer moeders

Wij blijven haar getrouw

Hoe sierlijk welft de poffer

Om ’t hoofd van jong en oud

Een sneeuwveld zijn de kanten

Een rijker kroon dan goud.

 

Refrein:

Weg met die apenhoedjes

Door ’t stadsvolk ons gebracht

Veel schoner staan onz’ mutsen

De aloude boerendracht.

 

2.

Hoe wapperen de linten

Bij ’t spelen van de wind

Hoe strelen zij de blikken

Van moeder of van kind

O, vrouw van Brabants dorpen

O, jeugd der Meierij

O, draagt uw muts met ere

’s Lands eigen feestkledij.

 

Refrein.

 

3.

’t Is ’t beeld der oude zeden

Van uw geboortegrond

Door moeder fier gedragen

Toen zij voor ’t altaar stond

Zij blijv’ in verre tijden

Uw schild der zedigheid

En heerlijke getuig’nis

Van Brabants eerbaarheid.

 

Refrein.

 

 

Ons Meierijse durske.

 

De dorpse mensen, boeren veelal, zetten zich in het begin van de vorige eeuw af tegen, niet alleen de stadse manieren, ook tegen de stadse mode.

In ongeveer 1910 is daarom het volgende lied te plaatsen.

Het werd, door Cor Swanenberg in 1980 opgetekend uit de mond van Dina Tibosch-Voets uit Berlicum. Zij was toen 90 jaar.

Over Dina Tibosch ben ik nog iets meer te weten gekomen, feiten die eigenlijk alleen maar interessant zijn voor mensen uit Berlicum en Schijndel!

 

Jos Swanenberg, de zoon van Cor, wist me te vertellen dat Dina oorspronkelijk uit Schijndel kwam. Zij was de vrouw van architect Driekske Tibosch, de baas van zijn opa Jos de Laat, de vader van Nelleke Swanenberg dus!

Riek Tibosch uit Schijndel, de nicht van Dina, wist me te vertellen dat Dina vroeger in het Wijbosch woonde en dat ze twee broers had, Janus en Toon, allebei slagers.

In Schijndel een bekende slagersfamilie met slagerijen in de Hoofdstraat.

Dina ging met de hondenkar vlees rondbrengen naar de klanten, waarschijnlijk in en rond Schijndel.

Dina trouwde met Hendrik (Driekske) Tibosch uit Berlicum, een broer van de, in Schijndel zeer bekende Herman Tibosch, de vader van Riek.

Driekske werd geboren in 1894 en stierf in 1978, Dina werd geboren in 1890 en stierf in 1984.

 

Met onze volksmuziekgroep ‘Mie Katoen’ hebben we dit prachtig lied opgenomen voor de LP van Cor en Nelleke Swanenberg, het werd gezongen door een gastzangeres: Hetty Verkuilen uit Middelrode, waar ze nu woont weet ik niet.

Deze Langspeelplaat, ‘ De Platte Plaot van Nilluzze en Nellekes’, kwam uit in februari 1980.

Ik heb de dialecttekst letterlijk uitgetypt van een blaadje papier wat ik destijds gekregen heb bij het instuderen van dit lied.

Van Jos Swanenberg kreeg ik nog wat uitleg over de dialecttekst, graag wil ik hem hiervoor bedanken.

Durske = meisje

Mènt = meent, denkt

Kóbbus = hoofd

Hisset lillijk mis = heeft zij het lelijk mis

Frommus = vrouwmens, meisje

Gèijre = graag

Gruts = trots, verwaand

Areg = eigenaardig, vreemd

Zééje pèllerien = zijden schouderdoek

Skònder = mooier.

 

1.

Ès ons Meierijse durske, mènt ès dè’t ’n juuffrouw is

Mi zónne stadshoewd op d’re kóbbus, nouw dan hisset lillijk mis,

Want zó’n ding paast iedereen niej, ‘ne stadsmins paast ‘nen hoewd

Mar opt köpke van ons frommus sti ’n muts verduujveld goewd,

Stopt ‘m eweg meid èn kópt oew ’n muts

‘kzie toch zó gèire of bende te gruts (2x).

 

2.

Ès ons Meierijse durske, mènt ès dè’t ’n juuffrouw is

Mi zó’n areg mantelpèkske, nouw mar dan hisset lillijk mis,

‘k Zó me skame rond te sjouwe mi zó’n pop òn m’nen èrrem

Dè geleuft, diej ik go traowe is boerin toew in d’ren dèrrem,

Bende nouw gek meid of skamd’oew meskien

‘kzie toch zó gèire unne zééje pèllerien (2x).

 

3.

Ès ons Meierijse durske, mènt ès dè’t ’n juuffrouw is

Mi zó’n stel goeiekoowpe todde, nouw dan hisset lillijk mis,

Skònder ketting, skònder belle, zaagde nerreges alle véijf

Herre ze niej mer, anders hielde glas èn kópper van oew lijf,

‘kzie toch zó gèire skón speule van goud

Mak meid ès dègge z’in ere houdt (2x).