CuBra

HOME
Andere rubrieken van Ben Hartman op CuBra

Dierenliedjes

Beroepen- liedjes

Kluchten

Dr.

Eisenbarth

 

 

Functie en gebruik van een dierenblaas

 

Maer al dit groot en langh geraes

En was alleen maer om de blaes.

(Jacob Cats, 17de eeuw)

 

 

Inleiding

In het begin van 1990 ben ik gestart met het geven van, wat ik zelf noem, muzikale lezingen.

Ik had een viertal lezingen samengesteld met de volgende volkse muziekinstrumenten als onderwerp: de draailier, de mondharp, de doedelzak en de rommelpot.

Vooral de twee laatste onderwerpen waren en zijn nog steeds populair bij vooral heemkundekringen in Noord-Brabant; ik word regelmatig uitgenodigd om zo’n lezing te komen geven en dat doe ik elke keer met zeer veel plezier.

Ik ben begonnen met het maken van dia’s van de zojuist genoemde muziekinstrumenten vanaf platenhoezen, kalenders, ansichtkaarten en kunstboeken. Hierna heb ik een verhaal bij de illustraties gemaakt en dit muzikaal geïllustreerd met muziekfragmenten vanaf elpees.

Deze elpees zijn gemaakt door volksmuziekgroepen in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw, tóen het hoogtepunt van de volksmuziekrevival.

De muziekfragmenten laten het te bespreken muziekinstrumenten solo horen of in combinatie met andere instrumenten.

Een paar jaar later kwam de grote klus om alle dia’s te digitaliseren en te verwerken in een powerpoint!

Zoals al gezegd, Brabantse heemkundekringen bleken geïnteresseerd te zijn in mijn voordrachten en met name de rommelpot had veelal de voorkeur.

Tijdens mijn lezingen kwamen er veel reacties los vanuit de luisteraars in de zaal. Veel mensen hadden nog herinneringen aan dit typische begeleidingsinstrument. Men wist ineens weer hoe het gemaakt moest worden, men begon weer vastenavondliedjes te zingen, de rommelpot werd in onze streken alleen gebruikt tijdens de vastenavond en ik werd door verschillende mensen erop geattendeerd dat er met een dierenblaas meer werd gedaan dan er alleen een rommelpot van te maken.

Deze informatie, samen met wat ik nog vond in een aantal boeken en artikelen over de dierenblaas wilde ik kwijt in de nu volgende bijdrage.

Heeft u nog aan- of opmerkingen of aanvullingen op dit artikel dan houd ik me sterk aanbevolen.

Uw reacties kunt u mailen naar het volgende e-mailadres:

bengeno.hartman@kpnmail.nl

 

Inhoud

  1. Hoe kom je aan een dierenblaas?

  2. Welke functies had een dierenblaas?

  3. De dierenblaas als speelgoed of speeltuig.

  4. De dierenblaas als onderdeel van een muziek- of begeleidingsinstrument.

    1. De rommelpot

    2. De blazeveer

    3. De doedelblaas

 

1. Hoe kom je aan een dierenblaas?

Om aan een dierenblaas te komen zul je eerst een dier moeten slachten, meestal een varken, ook wel een os.

Vroeger gebeurde dat op het platteland, bij de boerderij in de maand november, niet voor niets de slachtmaand geheten.

De boer slachtte zelf, meestal met hulp van de slachter van het dorp.

Bernard van Dam (1881-1958) beschrijft het slachten in zijn prachtige boek: ‘Oud-Brabants dorpsleven, wonen en werken op het Brabantse platteland’.

De eerste druk was in november 1972 en er zouden nog vele herdrukken volgen, zo populair was dit boek.

De gezeten boer slachtte, al naar de grootte van het huisgezin, een of twee keer per seizoen en maakte de daarvoor bestemde varkens naar dezelfde maatstaf meer of minder zwaar.

Maandenlang was aan het mesten van de krulstaart de nodige zorg besteed en evenlang was er reikhalzend uitgezien naar het ogenblik waarop hij zwaar genoeg werd bevonden om gekeeld te worden.

Met Janus de slachter werd afgesproken, wanneer deze kon komen en te zelfder tijd

Werd er een ‘literke snevel’ gehaald bij de kastelein, want zonder een pierenverschrikkertje kon geen enkel slachtfeest doorgaan.

Als Janus dan met zijn zware slachtbak en een koker vol moordtuig was gearriveerd, kreeg het slachtoffer een touw om een der achterpoten, de kooi ging voor de eerste en enige keer van zijn leven voor hem open en hij werd het erf opgedreven.

Was het varken gestoken en het laatste doodskreetje verstorven dan werd er even gepauzeerd om binnen een neutje door het keelsgat te wippen en het water dat in een grote ketel klaargestoomd was op hitte te keuren.

Dan kwam het uitwendig schoonmaken van ‘den doje’. Met emmers vol heet water werd het haar geweekt en daarna geschrabd.

Was het varken geschrabd dan ging het op de leer (de ladder) die dan tegen de buitenmuur werd gezet, waarna het opensnijden en uithalen kon beginnen.

Een geslacht varken op een leer werd bij ons een ‘geleerd vèrken’ genoemd en zo’n aangezicht van een tentoongesteld, geslacht varken werd alom een ‘skon schilderij’ genoemd.

 

1

 

In Nederlandse volksgebruiken, kalenderfeesten van H. Grolman lezen we:

Sinds overoude tijden legt men in de novembermaand, de slachtmaand of smeermaand (vet) het vlees voor de wintervoorraad in de kuip. Vroeger ( waarschijnlijk bedoeld Grolman hiermee de tijd vóór het verschijnen van zijn boek in 1931, Ben H.) was dit slachten meer algemeen en ging het met enige feestelijkheden gepaard. De buren hielpen elkander de grote hoeveelheid vlees in het zout te leggen, te roken en tegen bederf te vrijwaren.

Tegenwoordig komt de slachter aan huis of brengt men het dier bij hem om geslacht te worden. Daarna worden de buren, vrienden en familieleden verzocht om te komen vetprijzen of spekmeten, d.w.z. de mannen komen dan de koe aan de balk of het varken aan de ladder taxeren en schrijven het vermoedelijke gewicht op. Wie het meest juiste gewicht geschat heeft,krijgt dan iets extra boven de anderen.

Als het varken geslacht was, was het natuurlijk voor de jeugd belangrijk om de varkensblaas te bemachtigen. Dan moest eerst de kont van het varken gekust worden en ondertussen werd er flink op de buik van het varken geduwd om de toekomstige eigenaar van de blaas aan ’t schrikken te maken.

We volgen Bernard van Dam weer:

Voor de schoolgaande jongens was zelfs de blaas een voorwerp van belang; deze werd door middel van een pijpesteel strak opgeblazen ( zie afbeelding 2) en daarna in de schouw gehangen en gedroogd om met Vastenavond dienst te kunnen doen op de rommelpotten, voor welk instrument zij een onmisbaar onderdeel vormde.

 

2

 

Op afbeelding 3 zie je een slachtfeest, een Schlagtfest, van Ludwig Richter,1860.

Je kunt zien dat er al meerder varkens geslacht zijn, de blazen hangen al te drogen.

 

3

 

Met de Vastenavond werden de rommelpotten gebruikt om er mee langs de deuren te gaan, er werden vastenavondliedjes gezongen en men kreeg wat lekkers, zoals een appel of een peer, een stukje pannenkoek en soms zelfs wat geld.

Het lijkt wel of de kinderen die langs de deuren gaan met de rommelpot het aangeboden eten goed kunnen gebruiken gezien de tekst onder afbeelding 4:

 

4

 

En omdat moeder de vrouw nogal wat pannenkoeken moest bakken met de Vastenavond ontstond er een gezegde: ‘Zo druk als de pan met Vastenavond’.

 

5

 

2. Welke functies had een dierenblaas?

We zullen een aantal noemen, er zijn hele verrassende bij!

We beginnen te lezen in: ‘De kinderwereld, ernst en luim ‘, door W.D. Teenstra (1795-1864). Uitgegeven te Groningen in 1853.

Bewaart de moeder de blaas, om er potjes en flesjes mede te overtrekken en luchtdicht te houden (wij noemen dit tegenwoordig ‘wecken’), of de vader om er erwten en bonen als poters tegen het volgende jaar in te bewaren, de jongens hebben er een ander plan mee.

Wat dat is zien we verderop.

 

1. De blaas als bewaarplaats van erwten en bonen.

Ik laat u een illustratie zien (afbeelding 6) waaruit blijkt dat er inderdaad bonen en/of erwten in de blaas zaten.

Het is een detail van een politiek pamflet uit het begin van de 18de eeuw. U ziet een rommelpotspeler met aan zijn middel een rooster (een attribuut dat hoort bij een vastenavondviering) en een grote ossenblaas met een stok eraan, we zien later in de tekst wat dat voor een betekenis heeft.

De blaas is gescheurd en we mogen best aannemen dat daar bonen en/of erwten uitvallen.

 

6

 

De volgende gravure (afbeelding 7) is van Caspar Luyken (1672-Amsterdam 1708),en heeft model gestaan voor de rommelpotspeler op het politieke pamflet.

 

7

 

De maand februari is door Luyken gepersonifieerd door een dansende rommelpotspeler. Opmerkelijk is hier dat de grote ossenblaas nog intact is.

 

2. Als een ruitje kapot was in een raam of deur en er was geen glas voorhanden of men had er gewoonweg geen geld voor, bracht de dierenblaas uitkomst. Deze werd gespannen in de ontstane open ruimte van raam of deur.

 

3. Sommige mannen hadden vroeger aan hun broekriem een varkensblaas hangen met tabak erin. Deze blaas zal ongetwijfeld goed schoongemaakt zijn!

Of dat pijpje of die pruim nog zo goed smaakte lijkt twijfelachtig.

 

4. Wie kent niet de lampenkappen die gemaakt zijn van een dierenblaas, meestal werd hier een ossenblaas voor gebruikt.

 

5. De slager maakte gebruik van een dierenblaas als omhulsel van een worst.

 

6. Een heel interessante opmerking kreeg ik van iemand van de Heemkundekring in Asten.

De man verteld mij dat vroeger, ik weet niet welke tijd hij precies bedoelde, een dierenblaas gebruikte bij stoma-patiënten.

Heel opmerkelijk, maar toch ook wel logisch.

 

7. Een boer in Gemonde verteld mij dat een dierenblaas werd gebruikt als een wondverband bij koeien die hun hoorn(s) beschadigden, bijvoorbeeld aan de prikkeldraad.

Na enkele weken, men wist wel ongeveer wanneer deze hoorn was genezen, werd de dierenblaas verwijderd.

3. De dierenblaas als speelgoed of speeltuig.

 

We lezen weer in Teenstra:

De jongens vullen de blaas met wind, en met enige bonen, enkel en alleen om daarmee geraas te maken, en om met deze kale windzak andere jongens, alsmede honden en katten, die voor veel vertoning makende dingen, gelijk een blaas met bonen, bang zijn, op de loop te jagen.

Een andere knaap bezigt de blaas, om er op te zwemmen, want daar hij op eigen krachten en ervaring niet vertrouwen kan, moet hij door zulk een windbuidel ondersteund worden.

 

De volgende linker afbeelding is een gravure van Conrad Meyer (1618-1689) uit: Kinderspiel, Zürich, 1657.

De rechter afbeelding is een gedeelte van een kinderprent, fonds Thompson, Rotterdam ( 1791-1837).

De tekst onder het rechter plaatje is veelzeggend als het gaat over een blaas die gevuld is met bonen:

Blaas lustig op, maakt bolle konen

Ik loop niet voor een blaas met bonen

Zegt zusje Klaartje, broeder Piet

Nee, nee, dan kent gij mij nog niet!

 

8

 

Even verderop in de tekst zegt Teenstra:

 

8. Weder andere jongens maakten van een blaas een gons- of doedelzak, welke laatste men ook nog in de Schotse Hooglanden vindt.

Wat later in deze bijdrage zullen we hebben over een doedelblaas, een voorloper van de doedelzak, met als ‘zak’ een dierenblaas.

 

9. De blaas werd ook als een soort luchtballon gebruikt en natuurlijk werd er mee gevoetbald.

 

10. Maar men sloeg elkaar ook om de oren met een dierenblaas, die zwaarder werd gemaakt door er bonen in te doen en die aan ’t einde van een stok werd bevestigd.

Dit heet het ‘blaze slaan’.

De nu volgende linkse tegel (afbeelding 9) komt uit de 18de eeuw, de rechter tegel komt uit een pand in Amsterdam en stamt uit de eerste helft van de 19de eeuw.

 

9

 

Over ‘Blaze slaan’ lezen we in: ‘Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland’, deel 3, door A. de Cock en I. Teirlinck, Gent 1903.

De kinderen trachten een opgeblazen varkensblaas te krijgen. Daarmede slaan zij op de rug der makkers. Zij vinden er pret in de holle slag te horen en de elastieken weerbots na te zien.

Te Werken bestaat een spel- volwassenen spelen het ook- dat men Blaze slaan heet.

(Nu volgt een beschrijving uit ‘Volk en Taal’, jaargang VI, pag. 124, van dit spel):

De kampers worden in koppels verdeeld, waarvan de winners onder elkaar moeten bekorten. De twee strijders zijn elk bewapend met een opgeblazen zwijnenblaas, waaraan een eindje koord bevestigd is, dat zij in de hand houden. Zij staan elk op een blok of enige opeen gehoopte bouwstenen, waar zij gemakkelijk het evenwicht kunnen verliezen.

Het nu volgende tegeltje (afbeelding 10) is niet zo oud, komt uit Makkum met als jaartal 1978.

 

10

 

Het teken wordt gegeven; de blazen zweven door de lucht en komen nu rechts, dan links tegen hoofd en lijf botsen. De spelers beginnen te wiegelen door hun eigen geweld; de strijd verdappert; harder en rapper buisen de blazen totdat er een der kampers ten gronde valt. Deze is verloren.

Met zulke blazen ziet men te Brussel en in andere grote steden op Vastenavonddagen rondlopen.

Cats beschrijft in zijn ‘Kinder-spel’ de blaas (van een os) aldus:

Dit kindt heeft langen tijdt gewacht

En veel en dickmaels overdacht,

Wanneer de Slagh-tijdt komen wou

En dat men ossen bollen sou

Edoch sijn oogh en gans gepeys

En sach niet op het osse-vleys

Niet op het smeir, niet op het roet

Ten dacht niet om te sijn gevoedt

Maer al dat groot en langg geraes

En was alleen maer om de blaas

Die jaecht het nu vol schrale wint

En daer is ’t dat het vreughde vint.

 

In Helmond, een stad met een Morris Dance vereniging, werd mij verteld dat de z.g. ‘Fool’, een stok bij zich heeft met een dierenblaas eraan. Hiermee ‘slaat’ hij omstanders en dansers.

Ook in België was zo’n gebruik bekend.

Herman Dewit van volksmuziekgroep ’t Kliekske zag eens in een café in Bergen (Mons) een grote ossenblaas ter decoratie boven de toog hangen. Aan de blaas zat een halve meter touw en aan het uiteinde hiervan was een stok bevestigd. Er werd hem verteld dat zo’n blaas-met stok en touw gebruikt werd in de ommegang van Bergen door verklede mensen. Zij sloegen de toeschouwers ermee. Deze ommegang van bergen had iets te maken met een ‘Doudou’, dit blijkt een draak te zijn.

Ik vond informatie hierover in: ‘Folklore en volkswijsheden in Nederland en Vlaanderen’ van K. ter Laan:

Draken gingen mee in de middeleeuwse ommegangen; de oudst vermeldde is die van Antwerpen, 1394.

De bekendste die in België nog altijd meegaat is Le Doudou, een wangedrocht van Bergen in Henegouwen, van ouds uitgemonsterd door een schuttersgild, dat St. Joris tot schutspatroon had. Nog altijd wordt de drakenkamp gestreden op Drievuldigheidsdag op de Grote Markt. Sint Joris wordt er heen geleid in een optocht van brandweerlieden, zingende kinderen, een muziekkorps, de duivelen en de wildemannen. Onderwijl wordt het drakenlied gespeeld en gezongen. Het gevecht begint; het gedrocht slaat de menigte uiteen met zijn staart; de ommestanders trachten een paar haren uit die staart te trekken, want die brengen geluk aan. De duivels helpen de draak, ze slaan links en rechts met varkensblazen. De helpers van St. Joris zijn de chins-chins, huppelpaardjes in een schotsbond pak, ook met varkensblazen. De koene ridder steekt en hakt, maar het helpt niet, en net om één uur neemt hij zijn pistool en schiet het monster dood.

En met het drakenlied wordt bedoeld het lied over Sint Joris met als beginregel: het is gebeurd voor onze tijden.

Ik vond het lied op de site: www.liederenbank.nl met als titel:

‘Dat Liedeke van den Giftighen Draecke, soo als dat selve wordt gezongen tot Bieslo aen die Maese.

 

11

 

Ik ben op zoek gegaan naar afbeeldingen van een nar met een stok waaraan een dierenblaas was bevestigd door middel van een stukje touw.

Ik vond er maar liefst drie in: ‘Spiegel van alledag, Nederlandse genreprenten 1550-1700’.

Op één afbeelding is duidelijk te zien dat de nar? de toeschouwers ‘slaat’ met de dierenblaas die aan een stok bevestigd is.

Het is een detail van een gravure van Willem van Swanenburg (1580-1612), met als titel: ‘Boerenkermis’.

 

12

 

Het ‘spelen met de blaas’ zien we ook terugkomen in: ‘ Het Nederlandse kinderspel vóór de zeventiende eeuw’, door J. Drost, een proefschrift uit 1914.

Een geliefd vermaak moet het spelen met de ‘blaas’ geweest zijn. Was november, en daarmee de slachttijd, aangebroken, dan maakten zich de kinderen van de blazen der geslachte dieren meester om er hun spel mee te spelen. Reeds de ‘Spieghel der Sonden’ (14de eeuw) gewaagt van dit vermaak:

(Bij sommige moeilijke woorden heb ik de betekenis er achter gezet)

Mester Seneca die secht voort

Dat smekers (vleiers) den hoverden (den hoovaardige) doen

Als die kindre hebben geploen (gewoon zijn)

Metter blase driven spel

Die si met winde vullen wel

Eén kind een weynich vore blaest

Die blaset die blase met winde haest

Dan blaest een ander vul die blase

Ende dus met hare visevase (beuzelpraat)

So blasen smekers (vleiers) woorden in

Den hoverdighen daer haren zin

Bi vult (zich vult) van zondigher ydelhede.

Drost vervolgt:

Talrijk zijn voor de 16de eeuw de afbeeldingen, waarop kinderen voorkomen, die een blaas met lucht vullen.

Ook een eeuw later wordt dit afgebeeld, zie de volgende gravure (afbeelding 13) van Jan Luyken (1649-1712).

 

13

 

Vermoedelijk bestond het genoegen niet alleen in het opblazen, maar diende de blaas ook tot allerlei spel.

Misschien vulde men haar met erwten, zoals de kinderen dat in de middeleeuwen in Duitsland deden; mogelijk ook sloegen zij ermee op de rug van hun makkers om zich-zoals nog heden in Vlaanderen- te vermaken met de holle slag, daardoor veroorzaakt. Vermoedelijk zullen zij de blaas ook als bal gebruikt hebben; de lederen ballon, die aan de Romeinen als ‘follis’ bekend was, berust op hetzelfde beginsel als de blaas en zal er wel uit ontstaan zijn.

Het spelen met de blaas moet, behalve in Duitsland en Frankrijk, ook in Engeland bekend zijn geweest, al vonden we er geen voorbeelden van.

Aldus Drost. Wij weten inmiddels dat ook in Engeland het spelen met de blaas bekend was, zoals al even tevoren gezegd bij de Morris Dancers.

 

4. De dierenblaas als onderdeel van een muziek- of begeleidingsinstrument.

    1. De rommelpot

    2. De blazeveer

    3. De doedelblaas

 

A. De rommelpot

Dit begeleidingsinstrument, het is natuurlijk geen muziekinstrument, bestaat uit een aardenwerken pot waar overheen een varkensblaas is gespannen. Voordat de blaas over de pot gaat wordt er een rietje aan bevestigd.

 

14

 

Teenstra zegt hierover in ‘De Kinderwereld’:

Achter in de stal, alwaar het varken geslacht werd, stond een arme knaap en verzocht zeer deemoedig om de blaas, om daarvan tegen het nieuwjaarsfeest een rommelpot te kunnen maken.

Deze arme knaap trok nu een gedeelte der blaas sterk gespannen over een stenen-oorts-kop, zo als een ander zulks over een klein mostaard vaatje deed, stak in het midden een riet vast, en trok daarlangs vervolgens met nat gespogen hand op en neder, ’t geen een sterk gerommel verwekte.

Bij dit rommelpottenspel wordt even voor Nieuwjaar in vele dorpen door arme jongens langs de huizen gezongen.

Toch kun je wel interessante dingen vertellen over de rommelpot.

We lezen in: ‘De rommelpot in de Lage Landen tot de 19de eeuw’, een artikel van de Vlaming Wim Bosmans in Volkskunde, 1977:

De rommelpot behoort tot de familie der wrijftrommen; dit zijn trommen waarvan het membraan aan het trillen wordt gebracht door het ofwel direct (bijv. met de hand of een lap stof) ofwel indirect aan te wrijven.

Indirecte frictie kan gebeuren via een slap (bijv. een koord, leren riem of streng paardenhaar), stijf (riet, of bamboe) of gemengd wrijfelement ( een koordje waaraan een stok is gehecht).

En dan volgt de definitie van een rommelpot:

De rommelpot van de Lage Landen is een wrijftrom met indirecte frictie via een stijf extern wrijfelement. Hij bestaat uit een (metalen, houten of aarden) recipiënt waarover een membraan (meestal een varkensblaas) is gespannen.

Hoe oud is de rommelpot?

Bosmans: Uit 1559 dateert het eerste document over de geschiedenis van de rommelpot in de Lage Landen. Dan voltooide Pieter Bruegel de Oude zijn ‘strijd tussen Vastenavond en Vasten’. De afbeelding van een vermomde rommelpotspeler op het voorplan van dit werk is de oudste tot nog toe gekende (iconografische) bron.

 

15

 

Na 1559 zie je de rommelpot vaak afgebeeld, met name Jan Steen en Frans Hals hebben prachtige rommelpotspelers geschilderd.

Als je de vrolijke snoetjes van de kinderen ziet, zoals geschilderd door Frans Hals, dan moet zo’n rommelpotspeler een populaire figuur zijn geweest.

 

16

 

Of er ná 1977, dus na de publicatie van het artikel van Wim Bosmans nog iets nieuws gepubliceerd is aangaande de ouderdom van de rommelpot, weet ik niet.

Ik heb er nooit iets van gehoord of over gelezen.

 

B. De blazeveer

De blazeveer, ook wel een pseudobas genoemd, bestaat uit een houten steel met daaroverheen een snaar, deze is aan te spannen door middel van een stempen die boven aan de steel bevestigd is.

Tussen snaar en steel zit een ossenblaas ( deze is groter dan een varkensblaas) geklemd, die dienst doet als klankkast. De snaar wordt aangestreken met een strijkstok, je krijgt dan een vrij sonoor geluid. Door met de linkerhand de snaar boven aan de steel in te korten verkrijg je verschillende tonen.

Het is nu wel duidelijk lijkt me, waarom dit begeleidingsinstrument ook wel pseudobas genoemd wordt.

Uiteraard, en dat tref je veel aan bij volkse muziekinstrumenten waren er veel variaties in bouw voorhanden, die gaan we hier niet bespreken.

Hoe oud is de blazeveer?

De eerste voorbeelden uit de Vlaamse iconografie, van Nederland weet ik het niet, dateren van rond het midden van de 16de eeuw.

Het volgende plaatje (afbeelding 17) vond ik, zonder bronvermelding, in ‘Geef terug die straat’. Vermoedelijk is de afbeelding afkomstig uit Italië?

 

17

 

De man die zijn blazeveer mee op sjouw neemt is geschilderd door Pieter Van der Hulst (17de eeuw), en is een detail van een ‘Vlaamse kermis’ (afbeelding 18).

 

18

 

C. De doedelblaas

Dit primitieve blaasinstrument is de voorloper van de doedelzak.

Hij bestaat uit een dierenblaas, meestal een ossenblaas vanwege de grootte, die als luchtreservoir dient.

De blaas vul je met lucht door middel van een inblaaspijpje dat rechtstreeks aan de blaas bevestigd zit. De melodie speel je op een rechte of kromme speelpijp ofwel schalmei. Dat is alles, dus er zit geen bourdonpijp aan een doedelblaas zoals bij een doedelzak.

Hoe oud is de doedelblaas?

De oudste iconografische bronnen van de doedelblaas stammen uit de tweede helft van de 15de eeuw.

Er is een gravure bekend van Pieter van der Heyden (1530-1576) naar Jeroen Bosch met als thema de Vastenavond (afbeelding 19).

In de rechter bovenhoek zie je een doedelblaasspeler, hier in detail afgebeeld.

 

19

 

Ook een onbekende navolger van Jeroen Bosch ( ca. 1450-1516) heeft een doedelblaasspeler afgebeeld (afbeelding 20). Samen met een doedelzakspeler is deze muzikant te vinden in de linker bovenhoek van de Bruiloft van Kana.

 

20

 

Tenslotte

Samenvattend kunnen we zeggen dat de dierenblaas voor de volgende doeleinden gebruikt werd:

  1. Als overtrek bij potten en flessen waarin erwten en bonen bewaard worden.

  2. Als bewaarplaats van erwten en bonen.

  3. Een kapot ruitje vervangen.

  4. Als tabakszak.

  5. De dierenblaas als lampenkap.

  6. Omhulsel van worst.

  7. Als stoma bij stoma-patiënten.

  8. Als wondverband bij beschadigde koeienhoorn.

  9. Bij het spel ‘blaze slaan’.

  10. Als zwemband.

  11. Als voetbal.

  12. Als luchtballon.

  13. Als attribuut van een nar.

  14. Als onderdeel van een rommelpot.

  15. Als onderdeel van een blazeveer.

  16. Als onderdeel van een doedelblaas.

 

Geraadpleegde literatuur.

  1. De rommelpot in de Lage Landen, door Wim Bosmans.

    Een bijdrage in Volkskunde uit 1977.

  2. Gestreken en geschraapte pseudobassen in Vlaanderen en Wallonië, door Hubert Boone, jaartal onbekend.

  3. Oud-Brabants dorpsleven, door Bernard van Dam

    Uitgegeven door de stichting Brabants Heem, 1972.

    (Afbeelding 1, 2 en 5).

  4. De Kinderwereld, ernst en luim, door M.D.Teenstra.

    Groningen 1853. (Opnieuw uitgegeven in 1974).

  5. Het Nederlands kinderspel vóór de zeventiende eeuw, door Johanna Drost, Den Haag 1914. (proefschrift).

  6. Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, door A. de Cock en Is. Teirlinck, Gent 1903, derde deel.

    (Afbeelding 13).

  7. Folklore en wijsheden in Nederland en Vlaanderen, door K. ter Laan.

    Derde druk 2005.

  8. De doedelzak, door Hubert Boone.

    Uitgeverij La Renaissance du Livre, Brussel 1983.

  9. Spiegel van alledag, Nederlandse genreprenten 1550-1700, Eddy de Jongh en Ger Luijten, 1997.

    (afbeelding 7, 12 en 19)

  10. Volksmuziek en volksinstrumenten in Europa, door R.J.M. van

    Acht. Haags Gemeentemuseum 1976.

    (afbeelding 6).

  11. Kinderspelen op tegels, door Jan Pluis.

    Van Gorkum, Assen 1979.

    (Afbeelding 4, 8, 9 en 10).

  12. Volksinstrumenten in België, door Hubert Boone en Wim

    Bosmans.

    Uitgeverij Peeters in Leuven, 1996.

    (Afbeelding 18).

  13. Geef terug die straat,

    Straatmuziek en straattejater vroeger en nu,

    door R. van Hoften, H. Ketelaar, M. Taen, Nijmegen 1981.

    (Afbeelding 17).

  14. Nederlandse volksgebruiken, H.C.A. Grolman, uitgeverij W. Thieme, Zutphen, 1931.