HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

62ste Jaargang - mei 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Een dag in het leven van Jasper Mikkers

 

door Esther Porcelijn

 

Loofdier. Waar ben je, loofdier?

Zit je tussen de bladeren?

Kom dan uit de bladeren, loofdier, joehoe!

Ik word wakker.

 

Ik strek mijn benen en wiebel mijn tenen. Nog alle tien, nog niet vergaan.

Ik sta op.

Ik staar uit het raam en zie een oude vrouw, in een jonge roze jas, met een klein hondje.

Ik onthoud dit beeld.

Ik zet koffie, laat het even pruttelen. Ik was mijn gezicht, ik was de groeven van mijn gezicht af. Ik poets mijn tanden met mijn rode tandenborstel. Ik pak een overhemd, dat bordeauxrode, knoop van onder naar boven. Knoop één, knoop twee, knoop drie , knoop vier, knoop vijf, knoop zes, knoop zeven, knoop acht. Ik maak knoop acht en zeven weer los zodat ik kan ademen. Ik doe een zwarte, redelijke losse, broek aan en rode schoenen.

Ik giet de koffie in een klein kopje, zo heb ik meer koffie. Ik roer, leg het lepeltje ernaast, neem een slok, pak het lepeltje weer op en roer fiks in het kopje zodat het schuim even blijft tollen en ik het met mijn lippen kan stilleggen. Ik loop naar mijn werkplek en zet de computer aan.

Ik lees iets op het internet over Cees van Raak en grinnik er een beetje om. Ik moet die ouwe viespeuk weer even bellen voor een koffie.

Ah, het artikel over Anton Dautzenberg en ik als duo-stadsdichter staat op een site, goed, we zullen zien.

Misschien moet ik mij toch scheren, maakt me dat jonger? Ik zie steeds meer jonge mannen met baarden, ik scheer mij maar niet.

Ik pak mijn pen en mijn werkblok en begin aan een gedicht.

Het gaat over hoe een oudere vrouw een jong roze vel omslaat en rijen hakken in haar kast verstopt, zoals de bast van een boom haar jaarringen verbergt. Over hoe ik haar pijnlijke, beurse voeten wil kussen tot ze weer teder en mals vlees zijn.

Hoe ik haar om haar verstopdrang juist liefheb en hoe ik haar nooit zal betrappen.

Aan dit gedicht zal ik nog minstens vijf keer schaven.

Ik besluit weer iets op te sturen naar Hollands Maandblad. Zal ik het gedicht ‘Hotelgast’ sturen over die franse maîtresse in bad die niet kan zwemmen? Of ‘Kanten Linten’, over dat jonge meisje op het strand dat net te ontwikkeld is om zonder bovenstukje te poedelen?

De redacteur vindt het altijd mooi als er iets sijpelt in het gedicht, het liefst vocht.

In beide gedichten zijn de vrouwen nat en beiden hebben schuim tussen de benen.

Ik stuur ze allebei maar op.

Mijn e-mail piept. Een e-mail van Thomas Verbogt, hij wil mijn advies.

Het gaat over een meisje op de Toneelacademie in Maastricht, waar hij net een blok ‘schrijven voor performance’ heeft gegeven. Na de performances bleken de hoofddocenten niet onder de indruk van haar performance, terwijl hijzelf specifiek gecharmeerd was van haar teksten en fantasie. Thomas wil weten wat ik zou doen en in hoeverre hij moeite moet doen om de docenten te overtuigen.

Ik schrijf hem dat hij haar moet koesteren.

Iemand overtuigen is te vermoeiend, laat mensen er zelf achterkomen.

Inzicht kost nu eenmaal tijd.

Ik ga een koffie drinken met mijn toch wel vriend Cees van Raak.

We praten over poëzie en Cees is zich, zoals meestal, al bij voorbaat aan het verdedigen tegen een argument wat ik niet plaats. We eten er ook een broodje rosbief bij.

Cees eet zoals hij schrijft: To the point, kort en met een clou.

Ik vouw mijn vlees liever. Zorgvuldig met mes en vork om daarna met de handen zoveel mogelijk vlees per centimeter brood te proeven. Cees en ik waarderen elkaar maar het is ook een nostalgievriendschap, we kennen elkaar nu eenmaal lang.

Ik reken af en koop onderweg naar huis een goede fles wijn voor de vrouw waar ik vanavond blijkbaar mee slaap en ga weer aan het werk.

Ik schrijf een gedicht over nostalgie naar de Brabantse moederschoot. Over het natuurlijke terugverlangen en over hoe drank dit nabootst. Mijn mobiele telefoon piept, een sms’je, een sms’je van Esther. Of we volgende week weer zullen eten, sushi?

Ik stuur terug dat sushi mij te rauw is en dat ik vind dat het mooie gezelschap meer aandacht moet krijgen dan het eten.

Zij stuurt terug: ‘Meesters?’ Meesters. Ik ben toch wel verliefd op haar.

Als we afspreken praten we over mooie dingen; reizen, de liefde, over onzekerheid en over hoe je onoprechte taal kan signaleren. Ze is het mooist met haar zwarte golvende haar los. Ze eet zoals ze praat: Hongerig.

Terug naar de moederschoot. Ik schrijf de laatste twee strofes. Over hoe de moederschoot je hongerig wil verorberen, hoe het hele leven juist een verlangen weg van die schoot is, en hoe drank dit ook nabootst.

Ik leg mijn pen neer en open de zesde en vijfde knoop van mijn overhemd ook.

Tijd voor blote vrouwen. Ik Google ‘Hairy pussies’, van Cees geleerd, en druk op ENTER.

Dan rinkelt mijn huistelefoon. Anton. ‘Mijn Limburgse broederschoot!,’ roep ik. Hij vraagt of ik zijn verhaal al heb gelezen over twintig jaar opgekropte fantasieën van een non uit Limburg en hoe die non na het verlaten van het klooster een zeer rechtse politica werd. Ik zeg hem dat ik het een spannende ontwikkeling vind hebben en dat het een goede mep is tegen het conservatisme in het algemeen, lekker, maar dat de voetballiefde van de non in het begin wellicht iets te komisch kan overkomen. Maar het is weer brutaal, en dat is goed. Anton vraagt of ik vanavond op tijd bij de literaire avond zal zijn. Ja ik zal op tijd zijn. Esther zal er ook zijn. Anton begin over haar geile kuiten. Ik vind haar billen mooier. Kuiten, nee billen, nee kuiten, billen. Goed, ik zie je daar.

Geen tijd meer voor hairy pussies, ik moet mij voorbereiden.

Ik pak twee bundels, schud mijn haar, dicht knoop vijf en zes weer en zet een pannetje tomatensoep op. Ik schenk het met dubbele theedoek zachtjes in een kom. Ik doe er een lepel mascarpone in en roer fiks zodat het tolt en mijn lippen het tollen stilleggen.

Nog één keer schud ik mijn haar, neem de fles wijn mee voor de vrouw waarmee ik ga slapen, en ik ga naar het podium.

Op straat zie ik te oude vrouwen naar mij lonken. Ze verbergen niets, ik kan ze niet liefhebben. Ze zijn te vanzelfsprekend met hun kousen en hun hondje.

Bij het podium zie ik Esther, Anton en Thomas. Esther heeft haar haren los en een strakke rok aan. Anton lijkt gelukkig te zijn, Thomas omhels ik gretig.

Esther begint met voordragen. Hèhè eindelijk iemand die geen namen van andere schrijvers in een tekst verwerkt.

Ik heb haar vanaf het begin gesteund, ik zag het meteen.

Iedereen heeft iets voorgedragen waar liefde uit blijkt voor taal en voor gemeende beschrijvingen. Na afloop geef ik Esther een cassis en ik zeg dat ik het mooi vond en vurig. Ze omhelst mij. ‘Heerlijk, die borstjes tegen mij aan,’ zeg ik. Esther vindt deze opmerking vies. Ik zeg haar dat ik het wel meen, dat ik heus verliefd ben op haar, maar ook weet dat een man als ik geen kans maakt. Esther vindt dat ik mal doe, mijn neushaar moet knippen en dat ik op moet houden. Ik zeg haar dat ze mooi is nu en meestal wel, dat ze bijna dierlijk beweegt. Ze vraagt of zij mijn loofdier is. Ik antwoord dat dit zou kunnen. ‘Welnee, Jasper, jij bent gewoon mijn vieze lievelingsoom, toch?’ En ze dartelt verder, nippend aan haar cassis.

Vieze oom...

Ik omhels iedereen even lang en verlaat het podium. Ik open knoop zes en vijf nog eens en loop naar de vrouw waarbij ik zo ga slapen. De mysterieuze vrouw waarmee ik slaap.

Mijn sijpelende vrouwenbladeren. Kom maar tevoorschijn, kom maar, mijn loofdier.

 


 

Jasper Mikkers blijft vechten met leven en liefde

 

Schrijver/dichter Jasper Mikkers is 65 jaar geworden. Als cadeau werd hem zondag 2 juni 2013 een middag vol proza, poëzie en muziek aangeboden. De Tilburger zelf denkt dat dit in Nederland Literatuurland niet eerder is voorgekomen. Zijn avonturen met vrouwen zijn nu tot heldendaden verheven.

 

door Rinus van der Heijden

 

Cees van Raak en Jasper Mikkers zijn twee van de bekendste dichters van de stad Tilburg. Beiden hebben een gezamenlijk kenmerk – misschien wel hun belangrijkste – ze zwelgen in geilheid als ze de schoonheid van De Vrouw bezingen. Beiden delen ook een groot verschil: Van Raak was in 2009-2011 stadsdichter van Tilburg, Mikkers is het na twaalf jaar wachten nog altijd niet.

Is dat erg, kun je je afvragen. Als het schrijver dezes zou betreffen, zou hij zeggen: ‘Als Cees van Raak het is geweest, dan hoef ik echt niet meer.’ Maar Jasper Mikkers denkt daar anders over. Hij heeft eigen ideeën over het stadsdichterschap en vindt dat hij de enige is die deze ten uitvoer kan brengen. Met andere woorden: kom in augustus maar op met dat stadsdichterschap.

 

Jasper Mikkers (r.) en Anton Dautzenberg. foto Gemma Kessels

 

Jasper Mikkers is inmiddels 65 jaar. Op 3 juni 2013 werd hij dat, een dag eerder bood de literaire Stichting Volzin hem in muziekpodium Paradox in zijn woonplaats een verjaardagsfuif aan. Daar kwamen voornamelijk geestverwanten op af en het kon derhalve niet anders dan dat de middag een wel erg incestueus karakter kreeg. Het was Jasper voor en Jasper na, onvertogen woorden vielen er niet en Mikkers’ avonturen met vrouwen werden definitief tot cult én tot heldendaden verheven. Hij, de versmade woordkunstenaar, kan tot het einde van zijn dagen nog altijd vooruit als dichter van de liefde, althans de vleselijke vorm ervan.

 

Anton Dautzenberg

De presentatie van de middag was in handen van Anton Dautzenberg, schrijver, columnist, angry young man en ook al spitsroedeloper waar het de geneugten des vlezes betreft. Dat zat dus wel snor. Dautzenberg bewoog zich als een goed geoliede machine over het podium en langs de personages die de eer hadden het verjaardagsfeest van Jasper Mikkers tot de onvergankelijkheid te verheffen.

‘We gaan vandaag de literatuur vieren.’ zo jubelde Anton Dautzenberg als inleiding op de middag. Wie daarmee mocht beginnen was schrijver en journalist Kester Freriks, die fel betoogde dat hij in zijn jonge jaren volledig in de ban was van Tymen Trolsky, toentertijd het nationaal gevierde alter ego van Jasper Mikkers. Aliesje, een vroege roman van Tymen Trolsky beschouwt Kester Freriks nog steeds als ‘een van de mooiste werken van de naoorlogse literatuur’.

 

Kester Freriks. foto Gemma Kessels

 

Aliesje, een bakvisje aan wie Trolsky achtendertig jaar geleden al ontuchtige gedachten ophing, was in Paradox lijfelijk aanwezig. Anton Dautzenberg dook op haar, maar veel meer dan ‘Raar, ik was toen heel jong’, kreeg hij er bij de vrouw niet uitgeperst. Wel spoorde hij in de zaal nog twee aanwezige moeders op, die hun kind Aliesje hebben genoemd, daartoe geïnspireerd door Trolsky’s boek. De enige twee in Nederland, zo wist een van hen. Wat het feest dat volgens de jarige een unieke gebeurtenis was – ‘het vieren van mijn 65e verjaardag met zoveel landelijk bekende literatoren’ – uiteraard nóg exclusiever maakte.

Het is allang niet meer voorbehouden aan begrafenisplechtigheden, dat de overledene – die van niks meer weet – alleen al door de woorden van de nabestaanden de hemel wordt binnengeleid. Ook bij gelegenheden waar het lijdend voorwerp zelf nog is aangeschoven, wordt nogal eens ongegeneerd de loftrompet gestoken en dat was nu bij Jaspers Mikkers niet anders. Maar liefst twee forums met daarin vrienden en bekenden van de jarige waren ervoor nodig om al zijn positieve eigenschappen aan het volk bekend te maken.

 

De mannen

Het eerste forum werd bemand door de historisch ecoloog Thijs Caspers en de dichters Maarten van den Elzen, Cees van Raak en Jace van de Ven. Daar zaten ze, de noeste Brabantse mannen. Vooral met de mond vol tanden. Op Jace van de Ven na, die als anekdote vertelde hoe in de jaren zeventig, toen het fenomeen Tymen Trolsky hoogtij vierde, Jasper Mikkers er alles aan was gelegen om eeuwig achter dat pseudoniem verborgen te blijven. De twee vrienden, allebei schrijver, hadden afgesproken, dat waar Trolsky zijn poëzie moest voorlezen, Van de Ven het spreekgestoelte zou bestijgen. Waarop de laatste na een paar voordrachten tegen Mikkers zei: ‘Ik treed op voor jou, maar dan wil ik voortaan ook mijn eigen gedichten voorlezen.’ Mikkers stemde toe en zo kon het gebeuren dat vele Trolskyliefhebbers in die jaren kreten van vreugde en verrassingen slaakten bij het aanhoren van de dichtkunst van Jace van de Ven.

 

Jace van de Ven. foto Gemma Kessels

 

In het tweede forum zaten de dichter Victor Vroomkoning, dichter/fluitist Fred la Haye, journalist Toine van Corven en schrijver Frank van den Nieuwenhuijzen. Hier kwam nog minder uit dan bij het eerste forum. Haantjepik de eerste was de al jaren in Ierland wonende Fred la Haye. Hij had er ook een verklaring voor: ‘Jaspertje, ik blow nogal.’

En daar kwamen warempel toch nog de lang verwachte lofzangen: ‘Jasper is een introverte man, die implodeert als hij zijn teksten schrijft,’ zei de in Boxtel geboren Victor Vroomkoning, om er nog een schepje bovenop te doen door te stellen dat Jasper Mikkers de Beethoven van de Literatuur is. Toine van Corven bleef daar ver bij achter toen hij aan Vroomkoning vroeg hoe lang deze Jasper al kent. ‘Twintig jaar.’ ‘Ik dertig jaar.’ Het bleef een feestje van nette, beleefde, en vooral bezadigde oudere heren.

Het introverte karakter van Jasper Mikkers werd deze middag vaker aangestipt. Niemand bracht daarbij naar voren dat achter dat begrip ook de voyeur kan schuilen die in zijn boeken lekker stiekem alles kan uitleven waarvan hij wel droomt maar wat hij nooit zelf beleefde.

 

Muziek

Entr’actes bestonden uit gedichten van Jasper Mikkers die door Tilburgse musici op muziek waren gezet. ‘Al heeft ze nooit van mij gehoord,’ zong Frans van der Meer, zichzelf begeleidend op zijn gitaar. Arjan Bruinsma kroop voor een gedicht achter de piano. En zanger/gitarist Thomas Maarten van der Zwan had zelfs een cellist naast zich voor het vertolken van ‘Ik ben als ik bemin’, een openlijke ode aan de geilheid opgebouwd rond de basisregel ‘Ik heb zo’n zin, in jou’.

Dichter Chrétien Breukers was ook uitgenodigd, maar moest vanwege een acute astma-aanval afzeggen. De tekst die hij had willen uitspreken, was wel in Tilburg aangekomen. Frank van den Nieuwenhuijzen droeg hem voor, met enkele Freudiaanse versprekingen aan het adres van de jarige die hij zo ontsnappingskunstenaar noemde, waar hij ontspanningskunstenaar bedoelde. Of omgekeerd, dat is uiteraard ook mogelijk.

Een feest zonder cadeaus kan natuurlijk niet. Daarom hadden de initiatiefnemers van Stichting Volzin een werk aangekocht van de Tilburgse kunstschilder Anna Reinders. Chris Ketelaars overhandigde het, samen met Frank van den Nieuwenhuijzen. Maar niet nadat Anton Dautzenberg de feestvreugde verhoogde door tussen neus en lippen aan het duo te vragen: ‘Zullen we onze piemel laten zien?’

 

De broers Jasper (l.) en Cor Mikkers. foto Gemma Kessels

 

Daarna wipte Dautzenberg nog even langs bij dochter Lilian en Jasper Mikkers’ oudste broer Cor. Of zij het werk van hun vader dan wel broer ook hadden gelezen? ‘Ik vind zijn romans moeilijk,’ zei Lilian behoedzaam. Maar één roman had ze helemaal gelezen, namelijk toen ze hem tegen betaling overtikte op de pc. En Cor gaf aan wel ‘iets’ te hebben gelezen, ‘maar lang niet alles’.

Voor het hoogtepunt van het feest zorgde de huidige stadsdichter van Tilburg, Esther Porcelijn. Zij had voor de gelegenheid geen gedicht, maar een knap gecomponeerd verhaal, speciaal voor de jarige geschreven: ‘Een dag in het leven van Jasper Mikkers’. Gezien vanuit de Mikkers-figuur zelf zette zij fijntjes en raak een aantal kenmerkende eigenschappen van hem en van collega-dichter Cees van Raak uiteen. ‘Die ouwe viespeuk,’ zo dacht Mikkers/Porcelijn over Van Raak. Maar ook zichzelf spaarde Mikkers/Porcelijn niet. De volledige tekst van haar bijdrage leest u hiernaast.

 

Esther Porcelijn. foto Gemma Kessels

 

Ook de Tilburgse (strip)tekenaar Peter Timmermans bood Mikkers spontaan een ter plekke gemaakt portret aan:

 

Nieuwe bundel

Het einde van het feest naderde toen Jasper Mikkers’ nieuwste dichtbundel ten doop werd gehouden. We zijn al lang onderweg is de titel en die is uitermate toepasselijk, getuige de woorden van de schrijver tijdens een toelichting. ‘Ik heb er heel lang aan gewerkt en heb een deel van de stukken ook al lang in mijn beheer. Dit is een erg belangrijk werk. Je moet het zien als mijn poging om te onderzoeken wat de betekenis van het leven is. Dat is voor mij het wezenlijke van de poëzie, om daar antwoorden op te vinden. En daarbij is het alleen mogelijk de zoektocht te laten zien, niet het resultaat.’

Anton Dautzenberg, de hele middag op zijn best als improvisator, besloot ter plekke om Jasper Mikkers zelf te interviewen. Eerste vraag: ‘Ben je klaar met de liefde?’ Mikkers schoof wat ongemakkelijk heen en weer: ‘Ik vind het prima hoor, deze vraag. Als dichter maak je namelijk deel uit van het openbare leven.’ Om ongevraagd een bekentenis te doen: ‘De afgelopen twee jaren waren heel turbulent. Ik heb twee liefdes achtergelaten. Ik weet zeker dat je het leven lief moet hebben. Daar ga ik mee door. Ik heb het leven altijd ervaren als een ontdekkingstocht. Mijn gevecht met het leven en met de liefde gaat door.’

En toen kwam nog maar eens het stadsdichterschap ter sprake. Zucht… Als beloning voor zijn wil om dat te aanvaarden, mocht Jasper Mikkers van ceremoniemeester Dautzenberg nog twee gedichten uit zijn nieuwe bundel voorlezen. Gedragen woorden, die voor velen de gang naar de bar vrij maakten.