HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 5 - oktober 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

A.H.J. Dautzenberg. foto Annaleen Louwes

 

A.H.J. Dautzenberg, Wie zoet is. Amsterdam: Atlas Contact 2015, 240 blz., ISBN 978-90-254-4220-0, pb., € 19,99.

  

©Brabant Cultureel – oktober 2015

Dautzenberg verkent de grenzen

 

Er zijn twee typen schrijvers: auteurs die telkens weer hetzelfde boek schrijven en schrijvers die met elke titel die van hen verschijnt een ander beeld produceren. Er is echter één uitzondering: A.H.J. Dautzenberg. Met elk boek dat hij schrijft, toont hij een andere kleur van zijn palet en gebruikt hij een nieuw type kwast, maar in wezen hamert hij elke keer op hetzelfde aambeeld. Nu opnieuw.

 

door Camiel Hamans

 

Dautzenbergs nieuwste roman Wie zoet is, is een moeilijk boek. Inhoudelijk, structureel en stilistisch. Uitgever Atlas Contact beveelt het werk aan als ‘herinneringen oproepend aan naturalistische klassiekers als die van Emants, Van Oudshoorn en Couperus’. Dat is natuurlijk onzin en een prachtig bewijs dat Dautzenberg zijn omgeving weet aan te steken om zijn voorbeeld te volgen en verwarring te zaaien. Want Wie zoet is heeft evenveel met de deterministische, laat negentiende-eeuwse literaire naturalistische school van doen, als Reve met de decadentie van Swinburne, hoe zeer Reve ook altijd het tegendeel beweerde. Allemaal praatjes voor de commerciële vaak en een poging de lezer op het verkeerde been te zetten. Want dat is Dautzenbergs hoofdthema: verwarring stichten. In de hoop daarmee vaststaande waarheden aan het wankelen te brengen. Ook met dit zeer degelijk gestructureerd en geconstrueerd boek.

 

Sinterklaas

De titel Wie zoet is verwijst niet voor niets naar Sinterklaas. De vier hoofdafdelingen van het boek dragen alle vier een titel die aan een Sinterklaasliedje is ontleend. De eerste drie uit ‘Sinterklaas goed heilig man’, de titel van de laatste, zeer korte, afdeling grijpt terug op de boektitel en luidt: Wie stout is, en sluit daarmee de queeste naar het wezen van de Hulpsinterklazen af. Want dat lijkt op het eerste gezicht waar het verhaal over gaat: wat drijft volwassen mannen om zich eens per jaar in een jurk te hullen, een mijter op het hoofd te zetten en een pluisbaard aan te plakken. Is dat omdat je op deze wijze ongestraft kindertjes op schoot mag nemen?

Dautzenbergs hoofdfiguur interviewt zeven Sinterklazen. De gesprekken met de eerste zes, die alle in ongemakkelijke erotische suggesties eindigen, vormen deel één van de roman. De gesprekken worden tussen 9 juli en 17 september van een niet gepreciseerd jaar quasi op het internet gepubliceerd, steeds met een tussenpoos van twee weken en altijd op woensdagavonden om 20.00 uur. Tussen en voorafgaande aan de interviews stuit de lezer op bizarre dialogen tussen twee niet nader genoemde lieden die handelen over barmhartigheid, liefde en hulp, maar die niet tot een groot mededogen van de kant van de lezer leiden. Aan beide gesprekspartners is duidelijk een steek los, hetgeen ook later in het verhaal uitkomt.

Een van de leidmotieven in deze vreemde dialogen is de cryptische opmerking ‘de bariton doen’, die eveneens met Sinterklaas blijkt samen te hangen. Dat wordt duidelijk als op pagina 110 wordt vastgesteld dat een Sint met een tenorstem geen echte goedheiligman kan zijn.

 

 

 

 

Ontvoering

Deel twee, dat van woensdag 22 oktober tot en woensdag 3 december loopt, bestaat uit zeven brieven die een ontvoerde aan zijn vriend schrijft, maar die nooit gepost worden. Ook hier is zeven weer een structuurelement. Deel drie biedt de andere kant van het verhaal, de verslagen van de ontvoerder, beginnend op 3 december en eindigend op Sinterklaasavond, 5 december. Ook deze verslagen zijn zogenaamd als blog op internet gepubliceerd, en opnieuw op de vaste tijd van 20.00 uur, waarmee duidelijk wordt dat interviewer en ontvoerde dezelfde moeten zijn.

De bedoeling van de ontvoering is om ‘het beest’ vanwege diens zondige Sinterklaasgedachten en de angst die hij kinderen aanjaagt als ‘konijn in het zuur’ op te dienen. Daartoe moet hij door de ontvoerder – die zich zelf ziet als de vlees geworden stripfiguur van de ‘dolende Rode Ridder’ – eerst gepekeld en in azijn gemarineerd worden, alvorens gedood te worden om tenslotte aan het spit in een zuiverend vuur te eindigen.

Voordat het echter zover is en ‘het beest’ geofferd kan worden, moet hij eerst ‘de bariton doen’, want ‘ik wil de doodsangst zien, de ultieme wanhoop’, zoals de ontvoerder in zijn verslag van 3 december schrijft.

 

Psychiatrisch

Krankzinnig allemaal, en behoorlijk apocalyptisch beschreven, en als zodanig herinneringen oproepend aan de roman van Jean-Paul Franssens Vriend dood: biecht van een lustmoordenaar (1988). Maar dat pathologische blijkt in het korte deel vier, dat zeven dagen na de publicatie van het laatste verslag door de ontvoerder speelt, ook de bedoeling: ‘Zeven dagen na de laatste publicatie werd Arnold Veltkamp opgenomen op de PAAZ [psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis] van Ziekenhuisgroep Twente (…).’ Hij bleek zichzelf te hebben willen offeren.

Maar dit is nog niet het einde van Dautzenbergs roman, want na een verantwoording, inclusief dankbetuiging, volgt helemaal aan het eind als een toegift, het zevende interview en dat blijkt een gesprek van interviewer Arnold Veltkamp met Nol Veltkamp dat nauwelijks over Sinterklaas gaat, maar wel over gespletenheid, kinderen, Jung, zuiverend vuur en het getal zeven, waarmee de constructie rond is.

 

Moraal

Zoals deze samenvatting duidelijk maakt, is Dautzenbergs roman een doorgecomponeerd stuk, met heldere en duistere heen en weer verwijzingen, met toespelingen, met intertekstuele allusies en voorzien van alles wat een moderne roman vraagt. Maar Wie zoet is biedt meer dan een boeiend structuurexperiment, het verhaal zoekt grenzen op, slecht het taboe van de angstaanjagende goedheiligman, van verboden lust, maar schetst tegelijk de onbegrijpelijke en onnavolgbare wereld van een getraumatiseerde man die zijn eigen psychose zo onder woorden weet te brengen dat hij een tijd lang voor betrekkelijk normaal kan doorgaan.

Dautzenberg rukt met elk boek aan de stutten van onze moraal in de hoop dat na de ineenstorting van de façade er iets overblijft dat een eerlijke analyse kan doorstaan.