HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 3 - juni 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

  Anna van der Burgt (Anna van Veenendaal, Abcoude 1940) woont en werkt in Eindhoven als schrijver en illustrator van korte verhalen. Zij werkte lange tijd voor het Brabants Dagblad en het Eindhovens Dagblad en was enige jaren redacteur van Brabant Cultureel.

Mieke Driessen (1978) is illustrator. Zij werkt vanuit Breda aan speels, vrolijk en humorvol tekenwerk. Ze illustreert voor kinderboeken, tijdschriften en educatieprojecten.

www.miekedriessen.nl

©Brabant Cultureel – juni 2015

 

Drie observaties

 

door Anna van Veenendaal

 

 

Bejaard

Bejaard zijn wordt pas leuk als tot je doordringt dat je niet meer helemaal in deze wereld past. Ook al beheers je het facebooken en whatsappen, voeg je soepel in bij Instagram en loop je op sneakers, dan nog blijf je iemand uit lang vervlogen tijden, iemand die een wonder meemaakte toen het eerste plastic bakje op tafel kwam. Ontkennen heeft geen zin, je bent een stuk historie, in sommige opzichten een ruďne die op raadselachtige wijze aanslagen van de tijd heeft overleefd. Je ouderdom is je aan te zien, maar kijk, je bent er nog. Wie dit beseft begint aan een persoonlijk nieuw tijdperk van verlichting, waarin je gewoon jezelf mag blijven: U zeggen tegen onbekende volwassenen, fietsen met verlichting, rimpels laten zitten.

Je besluit dan te gaan genieten van je rol als buitenstaander en je hebt zo’n opkikker ook wel nodig, want om je heen verdwijnen vrienden al of niet aangekondigd in de eeuwigheid of in hun eigen mistige geest. Uitvaarten zijn aan de orde van de dag en wie pech heeft blijft lang ziek zonder dood te gaan. Met kunstbotten, hoorapparaten, brillen, rollators en implantaten sleept menigeen zich bionisch voort naar het einde. Maar toch: geniet van het oud zijn. Word een tikje bizar. Wat is er tegen om je bijvoorbeeld een dag lang voor te stellen dat je Miss Marple bent, die ieder moment op een misdaad kan stuiten of die op zijn minst plezierig als tijdverdrijf haar medemensen zit te observeren.

Ik doe het, in de trein op weg naar Amsterdam. Ik ga nu eens niet lezen, ik ben Miss Marple. In mijn tas twee brillen, in mijn hoofd een enorme hoeveelheid misdaadromans en KRO detectives, ik doe grijs en onopvallend en ga mijn omgeving opnemen. Tegenover mij zit een blonde (soms slapende) vrouw die eigenlijk iets te oud is voor de kniegaten in haar spijkerbroek. Naast haar een kleine Indiër die eerst heeft gevraagd of hij naast haar mag zitten. Hij haalt een zak fastfood uit zijn kleding en doopt tien minuten lang steeds kromme frietjes in een bakje saus, een voor een. Zijn bruine handen zijn mollig elegant, de nagels mooi rozig paarlemoer. Een servetje voorkomt tussentijdse mayonaisesnorren. Aan het eind van de maaltijd verwerkt hij de resten tot een soort beeldhouwwerk met plastic huid en steekt het in zijn zak. Dit was mooi, het lijkt alsof er niets is gebeurd. We zijn allemaal tevreden. De vrouw naast me stopt haar psychologiedictaat in haar tas, de blote knieën staan op, we mogen naar buiten en ik werk op de trap iemand tegen die rechts inhaalt en me hinderlijk voor de voeten loopt. Ik kijk heel onschuldig en oud.

De stad is verstopt. Duizenden spijkerbroekbillen storten zich als lemmingen op de zebrapaden, ook bij rood licht. Bij de tramhalte staat een medebejaarde met iets dat ik voor een kinderwagentje aanzie, maar het is een looprek met aanhangende bergruimte en met plastic, openritsbare overkapping. Ze kijkt in haar wagentje alsof er een baby in zit, verschikt het een en ander, en kijkt daarna verwachtingsvol naar mij. Ik knik vertederd. Men helpt haar bij het instappen.

In het museum staan de mensen als schaapjes in vakken te wachten voor de zaal met vroege werken van Matisse. Af en toe worden er dertig mensen toegelaten. Ik moet denken aan het verhaal van Roald Dahl over de excursie in het slachthuis en wijk uit naar de bovenzaal met de knipsels waar het veel rustiger is. Al tref je er wel veel dames aan die aan hun man de kunst uitleggen. De gelaatsuitdrukking van die mannen, daar zit een film in.

De catalogus gaat naar mijn zieke vriendin in haar mooie huis aan de kade, waar in de diepe tuin de hortensia’s werken aan hun jaarlijkse wederopstanding terwijl de kat, een gestreept juweel, in de vensterbank kijkers trekt die soms hun fototoestel tevoorschijn halen. Vele uren en gesprekken later – twee giechelende oude meisjes – terug naar huis in de nog tamelijk lege trein naar Maastricht. Tegenover me een jonge vrouw met de oogopslag van Marlene Dietrich, die in haar telefoon praat alsof ze alleen is. Ze huivert min of meer van zaligheid als ze vertelt over haar nieuwste verovering. Zullen we dan vriendinnen worden, had de man gevraagd (Miss Marple kan slechts raden wat er aan vooraf ging). En dat vond ik zo lief, zucht Marlene. Ze is warm aangekleed met ook nog een sjaal om haar hals gewonden, maar heeft blote voeten met roodgelakte nagels in sandalen. Daarop valt een fragment kaas van Miss Marple’s broodje. Marlene wimpert even geďrriteerd en vertelt verder: En toen vroeg ik ‘Wil je dan mijn kleren aan?’

Maar dan stormen er zes meiden van veertien met bestemming Helmond binnen, ze vermaken de hele omgeving met hun aandoenlijke geklets. Uit hun plastic tassen komen hun nieuwe aankopen te voorschijn, hemdjes en jurkjes, zo minuscuul dat ze bijna abstract zijn, een voetbalbroekje. ‘Ik stel me voor dat ik op de kermis loop met zo’n jurkje en een spijkerjasje en dat ik dan een suikerspin koop,’ zegt er eentje. Alle meiden hebben lange benen en lang haar. Eentje heeft opvallend mooie wenkbrauwen, puur natuur, iedereen zou zulke wenkbrauwen willen hebben en die grijze ogen met zware wimpers er dan ook graag bij. Maar de bezitster van dit moois speelt bescheidenheid, van haar mogen de wenkbrauwen geëpileerd worden. Niemand gelooft haar, maar even goede vrienden.

De Miss Marple-dag is ten einde. Op het Stationsplein bedenk ik dat ik de volgende keer Vera doe, die is ook fascinerend en dan trek ik drie lagen over elkaar aan en kijk ik de hele dag zorgelijk, meelevend en verschrikt. In de schaduw op het plein loopt een bejaarde met hondje. Op de terrassen begint het nachtleven voor de mensen die nog oud moeten worden.

 

 

 

Bij de kassa            

In de fraai verbouwde supermarkt stond een ouder echtpaar bij de kassa. Ze spraken nogal luid in Brabants dialect tegen de Turkse caissičre. Ik haastte me dichterbij. Er bleek geen conflict over een prijs of bonus te zijn. De man en de vrouw waren blij en gaven daar luidkeels uiting aan. ‘We waren hem bijna kwijt,’ zei de vrouw met een kleine triller in haar stem. ‘We waren hem bijna kwijt, maar ik ben zo blij dat ik hem heb mogen houden.’ Hierna knikte ze een paar keer naar haar man die de boodschappen in een karretje stond te laden. Hij knikte blij terug. Zijn muts knikte mee. ‘Ja, we gaan gewoon door,’ zei hij.

Maar wat is er dan gebeurd, vroeg de caissičre. De vrouw ging er even voor staan, haar handen leunend op de balie. ‘Hij zou behandeld worden voor prostaatkanker,’ zei ze, ‘gewoon een kijkoperatie, maar die ging mis, ze hebben zijn darm geperforeerd. En toen is hij bijna heengegaan. Zeven weken heeft hij in het ziekenhuis gelegen, het was kantje boord. Maar hij heeft het gehaald.’ De caissičre en ik keken tegelijkertijd naar de man die de griezelige medische fout had overleefd. Hij zag er nog steeds beroerd uit met zijn grauwe gezicht en door de grote hoeveelheid grauwe kleren die hij droeg. Wel genoot van hij onze starende blikken terwijl hij het karretje langzaam en voorzichtig verder met de boodschappen vulde. En hij genoot ook van het leven, zei hij. Iedere dag.

Ik vroeg – met een samenzwerende blik naar de caissičre – in welk ziekenhuis dit alles zich had afgespeeld. ‘Want daar gaan wij dan niet naartoe.’ De Turkse knikte instemmend. De vrouw noemde het ziekenhuis. En voegde eraan toe: ‘Zo’n fijn ziekenhuis, zo’n fijn ziekenhuis, alles is er zo mooi en prettig’. En toen ze onze verbaasde blikken zag: ‘Ja, vergissen is menselijk.’ De caissičre en ik wisselden een blik. De vrouw zei het nog een keer. ‘Zo’n fijn ziekenhuis.’ Toen glimlachte ze blij naar haar man, die net zo opgewekt teruglachte en gingen zij eensgezind en gelukkig met hun karretje naar buiten.

 

 

 

illustratie Mieke Driessen

 

 

Verhuizen

Kas en Nettie deden na hun pensioen uitsluitend nog leuke dingen. Fietsen, reizen, theaterbezoek en nog veel meer. Er waren geen kinderen, wel huisdieren zoals de levenslustige boxer Bart en een grijze kat die erg op zichzelf was. Geen lachje kon eraf. Toen de kat en de boxer waren overleden zagen wij mede-straatbewoners na verloop van tijd Kas langs ons raam lopen met een lange hondenriem aan het eind waarvan een zeer klein bundeltje trillend haar meewaaide: Gigi. Van Bart heb ik nog eens een portret getekend, dat lukte omdat Bert de hond bij zijn halsband vasthield en steeds als hij begon te wiebelen ‘Bart, wees sterk!’ riep. Gigi bleek een klein driftkopje, dat teder werd en wordt bemind door beide baasjes.

Kas liep dagelijks en altijd kaarsrecht, bij koud weer met een petje op, door de straat om Gigi uit te laten. Daarbij kwam hij altijd wel iemand tegen die bereid was tot een praatje. Hé Kas, dag Gigi, en dan volgde er een gesprekje. Kas en Nettie verzorgden hun smetteloze huis tot in de puntjes, verfden, poetsten, tuinierden en gingen tussendoor op reis. De twee brachten veel tijd door bij vrienden in warme streken, hun leven zag er goed en overzichtelijk uit tot die onzalige dag dat ze besloten te verhuizen. Verhuizen? Waarom? Nou, ze waren zoveel weg en het huis was zo groot, en... er volgden wat vage argumenten. Ze wilden naar een appartement. Een pied-ŕ-terre voor tussen de reizen door. Zo geschiedde. Een jong paar kocht het huis, Kas en Nettie verdwenen naar hun nieuwe woning. Ze hadden er een mooi uitzicht, zei Nettie terwijl haar bril schitterde en haar oorbellen schudden. Zij, Kas, en de hond voelden zich er heel goed thuis.

De nieuwe bewoners lieten zoals te verwachten (wij hebben het nu meerdere keren zien gebeuren) het onberispelijk verzorgde huis naar hun wensen aanpassen. Er werd gesloopt en gezaagd, stofwolken stegen op rondom, machines zeurden en loeiden, werklieden liepen af en aan, de jonge vrouw wuifde koninklijk vanaf het balkon naar de omwonenden die nederig door het stof fietsten. Onlangs hebben we de housewarming party mogen beleven. Het huis was er stil van. Hier en daar wanden gesloopt, witte tegels weggebikt, nieuwe vloeren, koele muren en veel lege ruimte. De stemmen van de straatbewoners schalden en knalden tegen elkaar in deze prachtige, steriele ruimte. Het fraai geklede jonge paar (voor haar een klein zwart jurkje en parels) had zelf mooie hapjes gemaakt en heerlijke lamsgehaktballetjes met yoghurt/komkommersaus. De straatgenoten hingen etend en drinkend tegen de statafels en genoten.

En wie waren er niet? Kas en Nettie, hoewel uitgenodigd. Hij kon het niet aan, zo begrepen we, omdat hij het zo fijn had gevonden in onze straat en omdat hij – bij nader inzien – eigenlijk helemaal niet zo heel erg graag naar een appartement had gewild. Zij kon het niet aan omdat er in het huis zoveel was gesloopt en veranderd. Dat wilde ze liever niet zien. Van Gigi verder geen bericht.