HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 2 - april 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

  Ton van Reen (Waalwijk 1941) woont en werkt in de Peel. Hij debuteerde in 1965 met de gedichtenbundel De vogels. Zijn verzamelde proza verscheen in 2008 in twee lijvige banden bij De Geus in Breda. In 2011 verscheen Blijvend vers. Verzamelde gedichten (Utrecht). www.tonvanreen.nl

 

©Brabant Cultureel – april 2015

 

 

Water uit de rots

 

door Ton van Reen

 

In 1961 ben ik naar Den Haag vertrokken omdat daar een avond-HBS was. Ik wilde hogerop. Om aan de kost en aan onderdak te komen, werkte ik als hulpverpleger in de Sint Ursula Kliniek in Wassenaar. In dat door en door katholieke zieken- en verpleeghuis Ursula was een afdeling voor geesteszieke priesters, waar vooral oude uit de missie teruggehaalde missionarissen achter slot en grendel zaten. De meesten dementerend. Of krankzinnig geworden nadat ze na vijftig jaar of meer, na nooit meer thuis in Nederland te zijn geweest, teruggekeerd waren uit de missie en hier totaal verdwaald waren in een nieuwe maatschappij die in niets meer leek op hun dorpje in Brabant waar ze uit afkomstig waren. Het waren vooral Witte Paters. Een meende dat hij paus was. Een ander, die lang in China had gezeten, sprak alleen nog maar Chinees of iets wat daar op leek. Ik kon er geen Diets van maken.

Een van hen was pater Van Rijsewijk. Hij was krankzinnig geworden op Schiphol, waar hij het toilet had bezocht en water zag lopen uit een kraan die hij geopend had, waardoor hij dacht dat hij Mozes was, die water uit de rots had geslagen. Hij was, na vijftig jaar in Tanganyika (nu Tanzania) te hebben gewerkt, een beetje gevaarlijk geworden. Hij mocht geen contact hebben met vuur. Als hij een sigaar rookte, moest je bij hem in de buurt blijven. Hij had de neiging om alles wat hem onbekend was in de fik te steken, zoals hij, blijkens zijn eigen vertelsels op dagen dat hij nog enigszins goed bij zijn hoofd was, altijd gedaan had met de hutten van de voorouderverering in de dorpen die nog bekeerd moesten worden. Ook bij kranen mocht hij niet komen. Hij dacht dat er heilig water uit kwam en wilde ons voortdurend zegenen. Volkomen vervreemd van het moderne Nederland, meende hij zelfs in het katholieke Ursula veel heidense zaken te zien die nodig te vuur en te zwaard en met wijwater bestreden moesten worden.

Over de dingen die hij niet begreep, klaagde hij vaak tegen zijn zus die hem wel eens bezocht en die hij altijd aansprak als ‘smoet’, menende dat ze ‘ons moet’, zijn moeder, was. Ze probeerde hem wel eens duidelijk te maken dat ze zijn zus was, maar ze begreep wel dat ze nu meer op zijn moeder leek dan op het twaalfjarige meisje dat hij voor het laatst had gezien toen hij vijftig jaar geleden naar de missie vertrok.

Omdat ik een heeroom had die Witte Pater was, werd ik vaak als zijn hulpje en tevens bewaker ingezet. Ook deed ik vaak ’s nachts dienst op de priesterafdeling. Mijn zachte G klonk blijkbaar geruststellend voor de eerwaarde heren.

Ik heb veel van pater Van Rijsewijk geleerd. Ook al was hij dementerend, hij wist nog heel precies hoe de katholieke wereld er rond de eeuwwisseling uitzag. Toen zat hij op het seminarie en ging in de zomer op vakantie naar zijn dorpje, waar nog nooit een auto was gezien. Zijn herinneringen waren niet bezoedeld door de moderne tijd.

Pater Van Rijsewijk sliep nooit. Hoe hij dat volhield was een raadsel. Altijd keek hij met grote open ogen de wereld in, als een kind op ontdekkingstocht, vol verbazing over alles wat hij niet begreep. Maar over zijn jeugd wist hij alles nog. Als ik aan zijn bed zat en hij vertelde, kwam het Brabantse land tot leven. Precies zoals in de boeken van Ernest Claes, Marie Koenen en Stijn Streuvels. Over de eenvoudige landlieden met een bijna kinderlijk geloof en een diep ontzag voor mensen die boven hen stonden. Zijn vertelsels brachten het sobere leven van de keuterboeren van de zand- en de Peelgronden in beeld.

Vaak vertelde hij dat hij van Tanganyika op reis was naar zijn moeders huis, om er de eerste mis op te dragen. Teruggekeerd in de tijd, lag weer vóór hem, wat al heel lang achter hem lag. Zijn houvast was het leven dat er niet meer was. Dat hield hem op de been, tot op een vroege ochtend het einde van de reis naar thuis aanbrak en hij in slaap viel. De enige keer dat ik hem met de ogen dicht aantrof. Ze gingen nooit meer open. Om hem op weg te helpen naar zijn huis heb ik hem gezegend met heilig water uit de rots.