I
Prelude
Oerknal. Wat er was was woest en ledig
Laat
er licht zijn. Er zij licht
En
water, lucht, ontluikend groen
Nu
nog lag de aarde vredig
Al
was er eigenlijk geen ruk te doen
De
Natuur, aan Darwin zeer verplicht
Vermenigvulde onzedig
En
tartte menigeens fatsoen
Wat
er in vijf dagen werd verricht
Boeren wij nog niet een heel seizoen
Aan
het einde van de eerste week
-zo
goed als alles was naar wens-
Verscheen tot overmaat en slot
Iemand die op niemand anders leek
Met
zijn vrouw voor ’t Edendaags genot
Hun
Tuin der Lusten kende wel een grens
Bij
de Boom der Kennis, naar zo bleek
Slang
en Appel. Het verbod
De
zonde van de eerste mens
Eeuwige schaamte voor een oude God
Welig
tiert de verbondenheid des lots
Eenzaam blaat een jong lam Gods |
Adam
paarde. Eva baarde zonen
De
ene werd agrariër
De
ander schapenhoeder
Zij
wilden zich de beste tonen
En
hielden meest van al van moeder
Toen
ze moesten offeren
Viel
het allerrijpste ooft
En
wat er van het land af kwam
Toch
wat tegen bij het toffer en
Smaakvoller klaargemaakte lam
De
herder werd geprezen en geloofd
De
boer bedankt -Eva bakte pofferen
’s
Avonds in het donker op de dam
Heeft
hij zijn broeders levenslicht gedoofd
Omdattie wel van bonen hield en niet van lam
Bleek
de boer dan toch een proletariër
Vermoordde hij vanwege lam of bonen
Met
een ezelskaak zijn broeder
Kortom: was God een vegetariër
Dan
iedereen elkanders broeders hoeder
Tot
zover de verbondenheid des lots
Gemarineerd sist een lam Gods |
|
II
Grote Boodschap
Nog
voor het werd geboren
Of in
een stal ter wereld kwam
Werd
het al aangekondigd
(en
zijn wederkomst bezworen)
Door
een witgepijde engel
|
En
Maria keek niet -ongezondigd,
Ovulationeel bevroren-
Naar
die hand met leliestengel
Zelfs
haar duif stond stram
Zag
ze rood of was ze blond?
Poeh,
het mocht wat voor het lam
Dat
was toch al uitverkoren
Voordat het bestond |
|
|
|
|
III
Johannes & Johannes
Een doper en evangelist
Als uit graniet gehouwen
Twee knielende bejaarden
Ja, dat wordt zeker en beslist
Een feest om te berouwen
Zo’n avond met bebaarde
Profeten en sibillen
Van wie er eentje zeker wist
Wat weerloos was en wie van waarde
En wat de mensen willen
Hier en daar een grof schandaal
En pretentieus gezwam
Iedereen komt allemaal
Naar de aanbidding van het lam |
Met een schaap en barrevoets
De ander met zijn Passie
En een glas vol drank
Allebei met enkel goeds
Langbehaard en trouw als Lassie
Woorden vol van zoete dank
Jubelzang en prijs de heer
Tot je ’s ochtends onverhoeds
Wakker wordt op iemands bank
Of helemaal niet meer
Want we weten allemaal
Dat je eindigt, ietwat pips
Met je schedel op een schaal
Of anders wel bij de apocalyps |
|
W
W |
IV
Snuiters
Zie ze staan links vooraan
Bijeengepropt, grof gehaard
Woest bebaard. Karpaat gekopt
Met kamelen, harems, tenten
Uit Apeldoorn of Leerdam
Het zijn de dichters en profeten
De U tot niets verplichters
Die toch zeker weten
Uit hun oude testamenten
Hoe het zat en hoe het kwam
Hoeden uit vervlogen tijden
Vergilius zag er geen been in
En snakte naar een broodje ham
Kijk, daar heb je Lenin
Alle wegen leiden
Naar de aanbidding van het lam |
|
W
W |
V
Apostel
Een morsige discipel
Knielde in het gras
Zijn voeten stukgelopen
Blij dat hij er was
Althans dat mochtie hopen
Hij had geen flauw idee
Zijn maten gingen kijken
Dus liepie met ze mee
Hij wou de lulligste niet lijken
Dus deedtie wattie moest
De keuze was multipel:
Kniel, bid, zwijg of houd je koest
Hij keek op en zag waarvoor hij kwam
De aanbidding van het lam |
|
W
W |
VI
Meisjes
Veertien kleine cherubijntjes
Met hun vleugels nipt ontvouwen
Zaten er het dichtste bij
Dat mocht wel, want die kleintjes
Lagen ook als eerste in de rij
En een hele kudde vrouwen
Baarde opzien en rumoer
Palmtakzwaaiend, onversaagd
Quasi-zedig vol vertrouwen
Want ze waren allen maagd
De ene gaat op tienertoer
Of springt wat van een rots
Een meisjesleven is pas echt geslaagd
In aanbidding van het lam gods
|
|
W
W |
|
|
VII
Bloed
Het bloed der wanhoop stroomt uit vele
wonden
Oorlog, misdaad, hospitaal
-ik tel scheerwonden niet mee-
En de dames met hun stonden
Dragen water naar de zee
Schuldig zijn we allemaal
Al snappen we ’t maar half
De cro-magnon had slechts een knots
Wij zijn intussen geniaal
En aanbidden het lam gods
Laat anderen hun gouden kalf
Kabbala of pentagram
Het bloed waar ik mijn ziel mee zalf
Stroomt eeuwig uit het lam
|
W
W |
VIII
Meisjes (II)
Iedere dinsdag
Een avondje zingen
Driestemmig en toch
Uitermate sonoor
Alt en tenor en een
Coloratuursopraan
Complimenteren
Het engelenkoor |
|
|
|
Psalmen, koralen
En Hollandsche liederen
Soms ook wel eens wat In
Memoriams
Dragen op zekere
Iconoclastische
Wijze toch bij aan de
Bidding des lams |
|
W
W |
IX
Heremietjes
De kluizenaars en vaders der woestijn
Pelgrims, lammen, blinden
Zullen wel weer later zijn
Als ze de weg al kunnen vinden
De ene zoekt. Een ander wacht
Op wat wellicht gaat komen
Geen wonder dat er niemand lacht
En zwijgt over zijn dromen
Maar voordat ze verwelken
Verlaten zij hun trots
En vullen lusteloos hun kelken
Aan de tap van het lam gods
|
|
|
|
|
W
W |
|
|
|
|
Een Lam Gods
is geschreven voor en deels gedeclameerd op WoolStock
2014,
ergens in een wei en
jij was erbij!
De afbeeldingen zijn
aan te raden en in detail te bekijken op:
http://closertovaneyck.kikirpa.be/#home
© Hans d’Olivat, augustus 2014 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|