|
Brabant Cultureel • Brabant Literair Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur 63ste Jaargang - oktober 2014 |
||||||
|
|||||||
¶ Albert Megens (Boxtel 1939) woont in Kaatsheuvel. Hij was zoon van een varkensboer, en hoewel hij gefascineerd bleef door het fenomeen varken, koos hij voor een carrière als docent Nederlands. Hij schrijft korte verhalen en jeugd- en kinderboeken, maar concentreert zich toch voornamelijk op zijn poëzie waarmee hij enkele prijzen won. In 1997 verscheen zijn bundel Soldaat aan de IJzer bij de bibliofiele Saudade Press in Tilburg. www.albertmegens.nl
©Brabant Cultureel – oktober 2014
|
Alleen het zwijgen overleeft
(de soldaat aan de IJzer spreekt nog eenmaal)
door Albert Megens
1. Enkel bij afwezigheid laat ik van mij horen, soms luidkeels maar veelal met verstikte stem wanneer zand dat over de lege akkers stuift, weer doordringt in mijn oren, evenals de hartenklop die mij wakker houdt, de tijd die namen spelt, woord voor woord bij het neerslaan van de regen. Hoog in de bomenrij klinkt achter mij een requiem. Over kameraden in de strijd. Over stoempers in het slijk. Want wie klimt en daalt, wie met gekromde rug de storm weerstaat, is geen ander lot beschoren in dit veld van oneer en vergetelheid. Het peloton der Flandriëns raakt stilaan uitgedund. Leegte maakt plaats voor wolkenlucht die zakt op de rivier. De IJzer gaat daarmee gedwee in zee waar het voetvolk vlucht uit druk vertier.
2. ‘Blijf in godsnaam weg van hier!’ Als ik me doodstil houd en ingetogen ziet het mij hopelijk hier beneden aan de Uniebrug niet staan. Oeverriet knispert als cellofaan. Mijn bede blijkt in haast vervlogen. Bliksem schicht als opspattende granaten, donder bonkt uit de lopen van de kanonnen. Plots wordt het stil en even hooggestemd als witgekapte nonnen, zingen lijsters antifonen. Dan valt de avond. Boven het braakland kringelt engelenhaar. Een laatste schietgebed. Wellicht treft het vannacht mijn demonen.
3. De zon komt op en zie, boven mij scheert een meeuw, op de brug duikt een renner op, de helm dicht bij het stuur. De mijne ging in de modderen strijd verloren, in de brakke grond waar lijken dreven uit hun graven. Tranchees werden stilaan beek. Daarboven wolken muggen die ook ons belaagden. Alles grijs en zwart. In vuile kroegen kleurden jenever en hoeren onze dagen. Het water steeg, de ark voer uit, het laatste oordeel leek geslagen. Loodzwaar weegt mijn jas. Weer voel ik hoe de vlooien na honderd stille jaren mij bespringen. Weer hoor ik aan de overkant in het café een meisje zingen en zowaar een accordeon wiegt met haar mee.
4. En ik? Mij past van lieverlee het stilstaan en het zwijgen. Verbeelding zal ik voortaan manmoedig dragen. Met een paar schamele woorden los gezongen uit de zin van mijn bestaan wil ik met het schaamrood van de klaproos op de kaken enkel nog doorweekt van stilte beleefd uw aandacht vragen: ‘Alleen het zwijgen overleeft.’ |
||||||