HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - februari 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

Jan Bogaerts, Bankje in een herfstbos. Olieverf of doek. Collectie Breda’s Museum, in langdurig bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s Museum.

 


‘Bankje in een herfstbos’ is in al zijn bescheidenheid misschien wel het mooiste werk dat Jan Bogaerts ooit heeft gemaakt. Broos en teder heeft hij een schijnbaar toevallige plek in beeld gebracht, als een moment op een wandeling. Je voelt de stilte en een begin van winterse kou. Geen zon. De beuken verliezen hun bladeren. In roestbruine tinten vangen die licht in talloze varianten. De stammen en grillige takken tekenen zich af in donkergroen en zwart met hier en daar die typische, bleekgroene vlekken van korstmos.

De zandgrond van het laantje is schitterend getroffen. Perfect is het vale contrast met het groen van het gras en een paar bodemplanten. Het is een beetje vochtig. Het open grasland achter de bomen vervaagt virtuoos in de nevel en gaat zo onmerkbaar over in een grijzige tint van een bosrand in de verte.

Wat kon Jan Bogaerts goed kijken. En ook schilderen natuurlijk. Ongelofelijk hoe hij de precisie van een botanisch tekenaar met zoveel sfeer weet te combineren in de weergave van iets wat hij toch maar korte tijd kan hebben waargenomen.

Ik vergeet bijna nog het bankje. Het voegt zich naar de kleur van de beuken. Hoe lang is het geleden dat iemand daar ging zitten? Door dit bankje krijgt dit landschapje lading. Zoals een stilleven dat kan hebben.

Bogaerts kende de dromerige vraagtekens van het symbolisme. Maar hij is op zijn best als hij die plaatst in een realistische omgeving. En dat is wat hij in zijn vroege jaren als kunstenaar nogal eens deed en dat duidelijk met meer kwaliteit dan de wat wollige manier waarop hij een tijd zijn leraar Van Welie volgde in een meer verhalende werkwijze. Zijn keuze daarna voor verstilde gezichten van tuinen en landhuizen en uiteindelijk vooral stillevens is begrijpelijk. Bogaerts werd de kunstenaar van de sprekende eenvoud en ontroering door de aandacht voor detail.

Breda’s Museum verzamelt werk van kunstenaars die aan de geschiedenis van Breda en omgeving verbonden zijn. Dat kan door hun levensloop het geval zijn, door een opdracht of door het onderwerp van hun werk. Jan Bogaerts woonde van 1906 tot 1918 in Teteringen. In 1915 inspireerde de omgeving van Breda hem mogelijk tot dit ‘Bankje in een herfstbos’. Dat is een wat zakelijke verantwoording voor een aankoop van deze kwaliteit. Die kwam dan ook alleen maar goed uit. Ik heb geen moment geaarzeld. Want deze aankoop voor de museumcollectie was vooral een kwestie van liefde.

 

Jeroen Grosfeld


 

 

©Brabant Cultureel – februari 2014

Jeroen Grosfeld weg uit Breda’s Museum

 

Tot 1 januari 2014 was Jeroen Grosfeld directeur van Breda’s Museum, toen hing hij zijn lier aan de wilgen. Na 27 jaar ziel en zaligheid aan dit museum te hebben gegeven, hield hij er kort voor zijn pensioen mee op. Waarom? Hij legt het uit. Maar eerst naar hoe het begon. Een verhaal van chronisch gebrek aan support vanuit de gemeente.

 

door Muriel Boll

 

Jeroen Grosfeld groeide op in Bergen op Zoom en bezocht daar het gymnasium. Vervolgens ging hij kunstgeschiedenis studeren in Utrecht, waar hij afstudeerde op iconologie en kunstwetenschap, de richting die kunstgeschiedenis verbindt met een breder cultureel verband. Het onderwerp van zijn doctoraalscriptie was de beeldtaal en symboliek in reclame en publicaties voor woninginrichting in de jaren zeventig en tachtig.

Aandachtig formulerend, een beetje ineengedoken, vertelt Grosfeld over zijn eerste baan: artotheekhouder in Dordrecht. ‘In een artotheek krijg je veel onder ogen. Thuis had ik al geleerd aandachtig te kijken. Mijn vader was dermatoloog en moest als het ware de huid ‘lezen’ om iets op te sporen. Mijn moeder was redelijk goed op de hoogte van het werk van veel kunstenaars uit het verleden, ze had er oog voor en een heel goed geheugen. Tijdens gezinsvakanties bezochten we musea, kerken en dergelijke. Dat hoorde er gewoon bij.’

 

 

Jeroen Grosfeld. foto Piet den Blanken

 

Je zou denken dat iemand bij wie veel kunst over de toonbank gaat, makkelijk zelf collectioneur wordt, maar dat is bij Grosfeld toen niet gebeurd. ‘Verzamelen en aankopen van kunstwerken ben ik pas in Breda gaan doen. Daar kon ik toen alles in kwijt. De nieuwsgierigheid, of ik iets goed had gezien, de erkenning daarvoor.’

 

Buffel

Van de artotheek ging Grosfeld naar het Maritiem Museum Rotterdam waar hij zeven jaar werkte als Hoofd Educatie. Hij was betrokken bij de inrichting en presentatie van Museumschip ‘Buffel’ en bij het ontwikkelen van de nieuwe huisvesting van het Maritiem Museum aan de Leuvehaven. Verder waren er tentoonstellingen en manifestaties in samenwerking met het Havenbedrijf in de stad. Zo werkte hij mee aan de grote natuurwetenschappelijke tentoonstelling Fenomena (1985). Daarnaast werkte hij in Hellevoetsluis intensief aan de presentatie van een grote, vroeg negentiende-eeuwse maquette van de marinehaven die ze daar in bruikleen kregen van het Rijksmuseum.

‘In het kader daarvan heb ik onderzoek gedaan naar het verleden van dat marinecomplex en vooral naar de bouw van het eerste stenen droogdok naar ontwerp van Jan Blanken Janszoon. Dat werd bemalen door een van de eerste stoommachines van Nederland, geleverd door Boulton & Watt. Dat onderzoek heb ik later nog eens uitgediept en daarover gepubliceerd voor een tentoonstelling in het Rijksmuseum over het werk van Jan Blanken.’

Het was in deze tijd dat Grosfeld de schoonheid leerde zien van bedrijf en techniek, en van de pracht van scheepsmodellen en maquettes. Die zijn ook waardevol voor een cultuurhistorisch museum als Breda’s Museum en dat had tot gevolg dat hij later in Breda een aantal schitterende maquettes heeft laten maken van het Kasteel van Breda, het Turfschip, de negentiende-eeuwse stadskraan en van de Chassékazerne. ‘Maquettes of modellen zijn een prachtig en beproefd middel om het verleden beleefbaar te maken.’

 

 

De hoofdingang van Breda’s Museum. foto Piet den Blanken

 

 

Tjokvol

Intussen was Grosfeld in 1985 al gemeenteconservator van Hellevoetsluis geworden, toen hij een jaar later de intrigerende advertentie las waarin het bestuur van de stichting Stedelijk Museum een directeur zocht voor het Stedelijk en Bisschoppelijk Museum in Breda.

‘Ik had nog nooit van dat museum gehoord, maar het leek me interessant, Breda is geen kleine stad. Voor mijn sollicitatie bezocht ik het museumgebouw aan de Grote Markt. Ik dacht meteen: wat is hier veel te doen. Het was een wat knullig museum met een armoedige presentatie. Het leek vooral een Oudheidkamer. Later kreeg ik een rondleiding door de collectie, in een tjokvol depot in een oud schoolgebouw. Een volkomen verwaarloosde toestand, maar ik zag al snel dat er ook heel waardevolle dingen tussen stonden. Een kansrijke situatie, vond ik. Het was voor mij van begin af aan duidelijk dat het in dit museum niet puur om kunst kon gaan. Er zou altijd een link met de geschiedenis moeten zijn. Dat heeft sowieso mijn voorkeur.’

Het gemeentebestuur van Breda was toen, in 1986, tegen de benoeming van een eigen museumdirecteur. De gemeente wilde het museum onderbrengen in de organisatie van het stadsarchief en wenste dus geen nieuwe directeur in het museum. Ook toen was bezuiniging het argument en feitelijk was opheffing van het museum het doel. Het stichtingsbestuur wilde echter zelf bepalen hoe er bezuinigd moest worden op de begroting en wilde de zelfstandigheid niet uit handen geven. Het liep uit op een rechtszaak maar in mei 1987 kon Grosfeld beginnen als museumdirecteur.

‘Een van mijn eerste prioriteiten was herstel van de relatie met de gemeente. Dat deed ik door snel met tentoonstellingen te komen en zo de potentie van een cultuurhistorisch museum in Breda voelbaar te maken. Najaar 1987 was het hele interieur van het gebouw aan de grote Markt nieuw ingericht, met onder andere een tentoonstelling over beleg en inname van Breda in 1637. Met nogal wat bruiklenen uit andere musea, maar vooral veel uit de eigen verzameling.’

 

 

Foto Piet den Blanken

 

 

Parade

‘Binnen een jaar was toen de bezuiniging, die met twintig procent van de begroting ook onredelijk groot was, van tafel. Tussen 1987 en 1996 hebben we aan de Grote Markt zo’n veertig tentoonstellingen gemaakt, vaak in samenwerking met allerlei partijen in de stad zoals de KMA, de Heemkundekring, het Jazzfestival en Breda Photographica. De grootste tentoonstelling was in 1990, het herdenkingsjaar van het turfschip van Breda (1590).’

‘Achterliggend doel was betere huisvesting voor het museum, maar dat lukte pas nadat het museum onderdeel was geworden van de gemeentelijke organisatie. Die stap werd gezet in 1997, maar het was toen allemaal heel minimaal. De hele verbouwing en herhuisvesting aan de Parade in 1998 mocht niet meer kosten dan twee miljoen euro. Noodzakelijke investeringen konden dus niet worden gedaan. Dat zou later nog wel eens gebeuren, we moesten eerst maar eens het bestaansrecht van het museum bewijzen.’

‘Klimaatregeling en beveiliging bleven daarmee gebrekkig, waardoor bruiklenen op niveau lange tijd onverantwoord zijn geweest. Toch hebben er tientallen tentoonstellingen en manifestaties wel plaatsgevonden. En we hebben drie dependances in de stad gemaakt: in het Begijnhof, de Kloosterkazerne en in de Grote Kerk. De laatste jaren trokken we zo’n 80.000 bezoekers per jaar.’

 

Onmodieus

De museumcollectie telt ongeveer 65.000 inventarisnummers, die nu vrijwel geheel gecatalogiseerd in een database staan. Een enorme klus, maar wel één die hoort bij de gewone museumtaken.

‘Vergeet niet dat het museum al sinds het begin van de twintigste eeuw bestaat. De eerste conservator was mevrouw Houwing. Zij heeft de eerste decennia gezorgd voor een heel serieuze opbouw en documentatie van de stedelijke en regionale collectie. Daar kwam in de jaren dertig de collectie van het bisdom Breda bij. Voor die tijd was het professioneel aangepakt, al was het op kleine schaal. Na de oorlog werd de heer Kimmel conservator, later directeur. Kimmel heeft nooit een behoorlijk budget gehad en kon nauwelijks iets kopen. In die tijd had hij zijn handen vol aan de gevolgen van het slopen en ontmantelen van kerkinterieurs en kerkgebouwen. Ik bewonder de onmodieuze eigenwijsheid waarmee hij zaken heeft bewaard waar destijds nogal schamper over werd gedaan. Veel uit neogotische kerken en uit interieurs van voorname huizen, zoals behangselschilderingen.’

‘Kimmels probleem was dat hij de tijd en wellicht ook niet de know how had om kritisch te zijn. Ik heb later het nodige van zijn verwervingen afgestoten, het was hem duidelijk boven het hoofd gegroeid. Maar ik zei al eerder dat er opmerkelijke objecten tussen zaten, bijvoorbeeld een beeldje van Catharina dat hij uit het Begijnhof kreeg. Doordat het compleet was overschilderd, leek het neogotisch, maar ik heb het laten restaureren en het bleek een vroeg zestiende-eeuwse sculptuur van ongekende kwaliteit te zijn! Het staat nu in het Noordbrabants Museum.’

‘In het depot vond ik ook een lange, in plastic gewikkelde rol die daar zeker al 25 jaar lag. Het bleek een complete set achttiende-eeuws Chinees behang te zijn uit een pand aan de Ginnekenstraat. En dan moet je bedenken dat dergelijk behang nog maar op vier plaatsen in Nederland is te zien. Dit behang was geschonken door antiquair Groneman, vader van de latere docent aan de St. Joost, omdat Kimmel de bijbehorende betimmering uit het pand had gered. Het behang is inmiddels gerestaureerd, de betimmering nog niet.’

 

 

De stadzijde (en achterkant!) van het museum. foto Piet den Blanken

 

 

Abusievelijk

‘Veel was in deplorabele staat en we begonnen alles op kwaliteit te selecteren. Eindeloos veel opknappen en restaureren. Wijlen Toine Scheepers is een vrijwilliger geweest van onschatbare waarde. Hij heeft meubels gerestaureerd, beelden, piano’s, wandbetimmeringen, de monumentale communiebanken uit Prinsenbeek. Ook kon ik prachtige glas-in-lood ramen uit een kerk aan de Ginnekenstraat laten restaureren. En niet te vergeten het Niervaertretabel dat nu in de Kerkschat in de Grote Kerk hangt. Dat konden we dankzij subsidie schoonmaken en restaureren.’

‘Katholieke fondsen stelden geld ter beschikking om het kerkgoed weer toonbaar te maken. Kimmel had verstand van oud zilver uit Breda en de Baronie en hij bracht daarvan voor het museum een uitstekende collectie bijeen. Daarentegen had hij van schilderkunst totaal geen verstand. Kunsthistorisch stelde het museum daardoor weinig voor. Daar zag ik voor mezelf een mooie taak. Ik ben bezig geweest met werk van Bredanaar Martijn van den Bogaert, hier abusievelijk bekend als Meerten Verhoff (Martinus Desjardins), de grote beeldhouwer van Lodewijk XIV. Twee keer niet gelukt. Op de Tefaf heb ik meermalen gekeken naar de schitterende bloemstillevens van Ambrosius Bosschaert, naar werk van de zestiende-eeuwse landschapschilder Paul Bril... Maar dit duurdere segment heb ik altijd moeten laten gaan door gebrek aan geld. Toch durf ik te beweren dat het nu een heel behoorlijke collectie is.’

‘De grootste prestatie vind ik de collectie werken van de negentiende-eeuwse Bredase romanticus Petrus van Schendel. We hebben van hem de belangrijkste collectie ter wereld. De Van Schendel tentoonstelling in 2012 trok in drie maanden tijd 18.000 bezoekers. Wat ook steeds nog ontbrak was een werk van de Duitse impressionist Max Liebermann die in 1880 in Dongen heeft gewerkt. In 2012 kon ik een mooi schilderijtje van hem kopen: een vrouw aan een spinnewiel. Zo heb ik geprobeerd een collectie op te bouwen van kunst die verbonden is aan Breda en de Baronie uit de periode 1750 tot 1960.’

 

Verzamelaarsbeurs

Waar zoek je dan? ‘In de tweede helft achttiende eeuw en de negentiende eeuw kwamen er in Breda tekenopleidingen, na de oorlog kwam St. Joost erbij en daardoor kwamen er genoeg interessante kunstenaars naar voren. Toen de artotheek SBK (Stichting Beeldende Kunst) werd, hebben we tientallen werken kunnen behouden, met een grote collectie van Teun Hocks als hoogtepunt. Kort daarna is ook de Stadscollectie met kunst uit de jaren tachtig en negentig in het beheer van het museum gekomen.’

Er is trouwens niet alleen beeldende kunst verzameld in die tijd. Het museum had ook nauwelijks iets op industrieel gebied, terwijl hier in de stad belangrijke bedrijven als Etna, Kwatta, Teolin, 3 Hoefijzers, gevestigd geweest waren.

‘Ik heb bij de bedrijven gekeken wat er nog te redden was. Zo hebben we een heel oude stoommachine van Backer en Rueb gevonden die nog in de Kwattafabriek dienst had gedaan. Ik ging ook vaak naar de Verzamelaarsbeurs in Utrecht, met een paar honderd gulden op zak, om terug te komen met reclameborden, affiches en zo. Toen die dingen duurder werden, hebben we later incidenteel nog op de vrije markt gekocht. De Vereniging Vrienden van Breda’s Museum en subsidies van provincie en fondsen hebben steeds uitkomst geboden. Nu heeft Breda’s Museum echt een belangwekkende verzameling.’

 

 

Foto Piet den Blanken

 

Minnares

En nu? ‘We zijn weer terug bij af. Een paar jaar geleden hadden we nog een personeelsuitje met vijfenveertig mensen, vaste medewerkers, tijdelijke hulpkrachten en vrijwilligers meegerekend. Nu zijn het er weer net zoveel als in de jaren tachtig: vijf. Gevolg van de bezuiniging van 1,1 miljoen, waar al eerdere bezuinigingen aan vooraf zijn gegaan. Een gemiddelde gemeentelijke dienst is daar wel tegen opgewassen, maar een klein, relatief kwetsbaar museum niet.’

‘Breda’s Museum is de laatste culturele instelling die nog van de gemeente is. Andere, het Chassétheater, de Beyerd, de Bibliotheek en de Nieuwe Veste, zijn allang geprivatiseerd. Het museum moest ook geprivatiseerd worden, maar dat lukte niet doordat er inmiddels teveel mis was met de huisvesting en het budget. Wie neemt in zo’n situatie de verantwoordelijkheid over? Niemand toch? De gemeente had met het Graphic Design Museum, nu MOTI, alles op één kaart gezet.’

‘Samengaan met het Noordbrabants Museum leek mij een goede formule, maar die optie kwam te vroeg. Dat museum haakte af omdat serieuze ambities en mogelijkheden niet bespreekbaar leken. Maar mijn collega in ’s-Hertogenbosch was wel degelijk serieus. Een mooi museum erbij in het westen van de provincie is immers een aantrekkelijke optie. Nu stelt de gemeente Breda zich op als een afgewezen minnares... Vreemd.’

‘Alleen al de collectie van Breda’s Museum is een prachtige bruidsschat die beslist niet onderdoet voor die in Den Bosch. Daar had beter over onderhandeld kunnen worden. Ik had de problemen voor willen zijn. Nu hoop ik maar dat er toch nog iets goeds uit de bus komt. Verder had ik geen zin om onderdeel van het probleem te worden, en daarom heb ik mijn functie neergelegd.’

 

 

De Parel van Breda: het recent verworven, laatmiddeleeuwse stadsgezicht. foto Piet den Blanken

 

Ambtenaren

Zesentwintig jaar lang heeft Jeroen Grosfeld zijn werk met enthousiasme gedaan. Klap op de vuurpijl was natuurlijk de aanwinst, kortgeleden, van de Parel van Breda, een paneelschilderij waarop Christus is afgebeeld met de Samaritaanse vrouw, met op de achtergrond de stad Breda zoals die eruit zag tussen 1518 en 1520. Als hoofdresidentie van de Nassaus was Breda toen een belangrijke stad in de Lage Landen. ‘Het schilderij is uit een groter geheel gezaagd, helaas. Het was nog nooit op de markt geweest en overigens totaal onbekend. Tot een Belgische familie het wilde verkopen. Nu hangt het waar het hoort, en dat is iets om met tevredenheid op terug te kijken.’

Wat had je nog voor elkaar willen krijgen? ‘Wat we in 2007 in het cultuurdebat al naar voren brachten: een uitbreiding van de expositieruimte in combinatie met een ingang van het museum aan de Keizerstraat. Veel van de collectie verdient een semipermanente opstelling over cultuur en geschiedenis van de stad. Een tentoonstelling waar archeologie en machinerie met elkaar verenigd worden. Dit doel is in de nota cultuurbeleid ‘Factor C’ onverkort overgenomen en vastgesteld door de gemeenteraad. Het enige vervolg daarop was echter de bezuiniging.’

Wat zal de toekomst brengen? Grosfeld: ‘Dat is nu volkomen onduidelijk. Er is een directie aangesteld die bestaat uit twee ambtenaren, één op financieel gebied en één die zich gaat bezighouden met de commerciële en museale zaken. Maar er zal toch ook iemand moeten zijn die weet hoe het zo is gekomen, die de geschiedenis van het museum en de collectie kent en die kan terug kijken. Anders loop je kans dat er teveel teniet wordt gedaan. Dat zou niet goed zijn.’

‘Wat ik heel jammer vind, is dat het museum nooit echte support van de gemeente heeft gekend. Onverschilligheid. Dat is niet goed voor een museum.’

En het is ook niet goed voor de mensen die er werken. Die slijten ervan. Jeroen Grosfeld heeft het 26 jaar volgehouden. Nu gaat hij verder als zelfstandig adviseur op het gebied van kunst en erfgoed voor instellingen en particulieren.