HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

62ste Jaargang - december 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

Jan Ruward, Monalisa Blues. Uitgeverij Free Musketeers, 2013, 54 pp., ISBN 9789048429707, pb., € 13,95.

 

www.freemusketeers.nl

 

Een langere versie van deze recensie is te lezen op de blog van Albert Hagenaars:

www.deverborgenhoek.blogspot.nl

 

© Brabant Cultureel / Brabant Literair – december 2013

De veelkantigheid van Jan Ruward

 

Wie van vaart houdt in proza, is bij Jan Ruward aan het juiste adres. Deze in 1948 geboren Bredase auteur debuteerde in 2004 met de verhalenbundel Het schot in de roos en publiceerde in 2010 Intermezzo.

 

door Albert Hagenaars

 

Monalisa Blues bestaat uit drie delen met prozaschetsen en sporadisch poëzie. Centraal staan relaties tussen man en vrouw alsmede een artistieke opdracht. Daarnaast richt Ruward zich op kunst en internationale verplaatsingen. Een voorbeeld van enkele van deze gecombineerde elementen, reizen en kunst, uit de mond van een Leonardo genaamd personage: ‘Het wordt tijd om te gaan reizen, ze wil niet mee, niet naar Vlissingen, naar de Boulevard, haar geboorteplaats, mag ik haar Michiel de Ruyter zijn? Ik ben geen zeeman hoewel ik nooit zeeziek was noch op de Noordzee noch op de Middellandse Zee, toen ik het roer overnam ver van de kustlijn, ik zou zelfs het Paaseiland kunnen bevaren. Straks ga ik met de auto naar Parijs, naar het Louvre, eerst naar de impressionisten en daarna naar de Mona Lisa. Dan pas kan ik haar portret maken in de beste traditie van de schilderkunst.’

 

 

Jan Ruward. foto Piet den Blanken

 

Deze alinea laat Ruwards werkwijze zien: de eerste zin bestaat uit vijf stukken die verbanden aangaan die allesbehalve helder zijn. Het voordeel daarvan is dat de lezer gedwongen wordt keuzes te maken. Bedoelt de schrijver bijvoorbeeld dat de dame in kwestie ergens in Vlissingen geboren is of in die stad precies op de Boulevard? Wat doen impressionisten hier? Eén overeenkomst tussen die schilders en Da Vinci is natuurlijk een gewenst gebrek aan scherpte, dankzij enerzijds de toetsgewijs aangebrachte kleuren en anderzijds het gebruik van sfumato.

Grammaticaal onjuist is de verbinding van een bevestigende zin en een vraag. Maar zoiets kan een sterk artistiek effect opleveren. En ja hoor, deze alinea heeft vaart, je blijft lezen, en zo spring je ook van alinea naar alinea.

 

Overlapping

De verbinding van seks en geloof, in het perspectief van ene Valérie, is van hetzelfde laken een pak: ‘Die eerste keer wist ik me geen raad, wist niet wat te doen. We gingen naar boven en ik zag de haren op zijn benen, haren overal. Hij was pastoor en vertelde me gepassioneerd over zijn katholieke Kerk. Deze avond was alles anders, voor hem, en ook voor mij, als eerste klant. Toen hij binnenkwam in de Woeste Hoeve was ik nerveus want ik wist nog niks van hoe of wat en om hem te behagen toonde ik hem mijn volle ronde borsten. Zijn penis was stijf en groot, daar houd ik van en snel komen, zo was ik het gewend en goed op je polshorloge kijken, hadden ze nog gezegd. Time is money, wat was ik naïef voor de betaalde liefde. Hij was verrukt, ik was in verwarring, oh, waar was ik gebleven met mezelf.’

Kon je bij het eerste fragment nog twijfels hebben over de zuiverheid van de taalbehandeling, in dit tweede zijn verschillende feilen aan te wijzen, fouten die op zich geen extra stuwkracht genereren. Stilistisch zwak is de overlapping in de eerste regel. ‘Katholieke’ werkt hier als een pleonasme omdat we al weten dat het om een pastoor gaat. Het is geen goede beslissing om ‘als eerste klant’ achter ‘mij’ te zetten in plaats van achter ‘hem’. ‘Volle’ en ‘ronde’ borsten overlappen elkaar. ‘Stijf’ en ‘groot’ bij penis doen dat niet maar vormen evenmin een gelukkig duo. Tenslotte is er opnieuw overbodigheid bij ‘ik was in verwarring’ en ‘waar was ik gebleven met mezelf’. Dat zijn opvallend veel slordigheden in zo’n kort stukje tekst. Als een ervaren redacteur zich hier over gebogen had, was er veel treffender proza ontstaan, sneller nog, en daar moet Ruward het toch van hebben.

 

 

Jan Ruward. foto Piet den Blanken

 

Hij is ook in de weer met namedropping. Niet voor niets verwijst hij naar Kerouac. De techniek kan goed uitpakken, maar in onderhavige teksten blijven de namen zonder relevante betekenis, ontberen ze verdieping (die hij trouwens wel suggereert door bepaalde figuren en situaties in verschillende delen terug te laten komen). Een greep: Becket, Godot, Poe, Macbeth, Dali, Joyce, Ulysses, Magritte, Narcissus en Stockhausen, die dan nog gekruist worden met allerhande plaatsnamen zoals Pakistan, Mexico, Milaan en Turijn en dat alles in het bestek van slechts enkele pagina’s! Verwachtingen worden niet ingelost, dit is kortom te gemakkelijk gedaan.

 

Metromania

Wel positief werkt een onverhoeds opduikend gedicht, getiteld ‘Dichter bij de ziel’, waaruit de volgende regels:

 

Ik steek mijn hand

in de rivier

 

en voel het begin van iets

tegelijkertijd het eind

van niets

 

in dit wonderlijk lang

gespleten heden.

 

Geef me je schaduw

en ik laat je dichterbij

mijn ziel zien.

 

Los van poëtische waardering van deze regels biedt de tekst, de vierde van Deel 1, een welkome afwisseling met het weliswaar voortjagende maar ook te weinig geredigeerde proza.

Het ultrakorte middenluik bevat vier afbeeldingen in zwart-wit, elk gevolgd door een handvol regels, en is getiteld Metromania. Ook hier duiken weer tal van verwijzingen op: Jozef K. en dus meteen Kafka, en verder Joyce, Chaucer, Eliot, Lawrence en Donleavy. Ze kunnen het best gezien worden als pijltjes naar het werk van door Ruward bewonderde kunstenaars.

 

Flonkering

Het weer iets langere derde deel is bonter en tegelijk ijler dan deel 1. We vinden hier werkelijk de meest uiteenlopende zaken. Op de eerste plaats Ruwards credo: ‘Alles wat er toe doet in de kunst: overleven door te schrijven en te schilderen. Er is geen andere remedie dan de kunst. Leven, dood en zingeving.’ Verder zijn er een interview met een spin en de slotvertelling die een schilderij beschrijft dat weer een ander verhaal in zich bergt. Ruward haalt een niet originele maar wel degelijk effectieve truc uit door beide verhalen te laten samenvallen en af te ronden met de aankondiging van zijn eigen schilderij, namelijk van ‘Bella Graziëlla en de surrealistische figuratie, de handdruk van haar Liefde’. Dit geslaagde einde brengt de lezer weer terug naar de allereerste bijdrage, waar de ik-figuur uitspreekt een vrouw te willen schilderen, en zelfs de ziel!

Ruward heeft in zijn drang naar een hoog tempo, vormspel en variatie onmiskenbaar talent maar is, nog steeds, overwegend een ruwe diamant. Het wordt hoog tijd dat die geslepen wordt en wel zonder aan veelkantigheid en flonkeringen in te boeten.