Geklungel
"Zeg,
kun jij ervoor zorgen dat ze allemaal mooi worden
opgehangen?", vroeg mijn vrouw toen de eerste kerst- en
nieuwjaarskaarten binnen waren.
"Natuurlijk,
geen punt, komt in orde."
Van
een bolletje touw knipte ik drie lange stukken en prikte die met
punaises langs het schrootjesplafond van de eethoek. Met het
keukentrapje kon ik er nog net bij.
Op
een afstand het resultaat bekijkend moest ik mezelf toegeven dat
de touwtjes er zó nogal onbeholpen bij hingen. Hoe zouden andere
mensen dat nou netjes doen. Nou ja, toe maar. Met speciaal voor
dit doel bestemde uiterst breekbare, piepkleine, op wasknijpers
lijkende klemmetjes probeerde ik een kaart aan een touwtje vast te
maken. Verdomme, dat zoiets nou niet meteen lukte! Telkens als ik
dacht: nou zit ie vast, dwarrelde de kaart onder mijn handen weg.
Wat stond ik daar als grote vent toch te mieren en te klungelen.
"Lukt
het een beetje?", vroeg mijn vrouw, iets te opgewekt, toen ze
langs kwam en mij op m'n knieën bezig zag, graaiend naar een
kaart achter de radiator. Tja, wat moet je in zo'n geval
terugzeggen. Ze had in de gaten dat ik aan het stumperen was met
een knijpertje en een touwtje. Daarom zei ze er achteraan:
"Het rode lint heb ik klaargelegd op het werkblad in de
keuken".
Och
ja, natuurlijk: lint! Ik had geen touwtjes moeten nemen, maar
linten. Want een kaart dááraan vastmaken
moest een fluitje van een cent zijn. Ik schoof de krakkemikkige
knijpertjes aan de kant, haalde uit mijn werkkamer een handvol
paperclips en klemde daarmee in een mum van tijd de kaarten aan
het eerste lint stuk voor stuk vast.
Ik
moet iets te doortastend te werk zijn gegaan, want nog tijdens het
vastklemmen van de laatste kaart zei ik met nadruk:
"Ziezo!" Dat had ik niet moeten doen, want tegelijk
schoot de punaise los en verdween de sliert fladderend achter de
radiator. Niet vloeken, zeker niet in de kerstdagen, maar kalm
blijven, zei ik bij mezelf, besteeg andermaal het keukentrapje en
drukte alle punaises nog wat dieper in het hout.
Daags
na Driekoningen zal ik de kerstboom weer aftuigen en de
kerstballen, de krib, de kaarsen en de kandelaars voorzichtig
inpakken en opbergen. Maar de kaarten laat ik nog even hangen. Het
is zo'n vrolijk gezicht. En dat niet alleen. Er hangen erbij die
veel te mooi zijn om weg te doen. Twee grote bijvoorbeeld, van die
dubbele, die bewaar ik in elk geval. Op de ene, uitgegeven door
Amnesty International, staan vier boompjes, goed en sfeervol door
Toon Hermans geschilderd. De andere is een Unicefkaart met
daarop, in een winters landschap, drie vogels, bijna de aardigste
vogels die ik ken en waarop ik dan ook zeer gesteld ben. Alleen
jammer dat ze zich zo zelden laten zien: goudvinken.
Als
ik met een vlijmscherp mesje die dubbele kaarten in tweeën deel,
houd ik de boompjes en de goudvinken over. Dat doe ik niet uit
Hollandse zuinigheid of zo, maar om ze, bij een geschikte
gelegenheid, naar iemand te sturen die ik daarmee een plezier hoop
te doen. En om in stijl te blijven plak ik op de envelop geen
doodgewone postzegel, maar een bijzondere, een kinderpostzegel
bijvoorbeeld. Voor de ontvangende partij oogt het dan direct al
een beetje feestelijk.
Zo
is het toch?