Mijn
misdienaarsherinneringen
Toen ik in 1958 in de vijfde klas
zat van de Franciscusschool in Zeeland, kwam op zekere dag de
kapelaan vragen wie er misdienaar wilde worden. Dat wilde ik wel, ik
woonde toch dicht bij de kerk en verschillende jongens uit mijn klas
gaven zich ook op. Om half vier gingen we nieuwsgierig naar het
parochiehuis. Ik herinner me nog dat het een warme dag was; met onze
korte broekjes mochten we op een tafel gaan zitten in een van de
zalen en de kapelaan begon van alles te vertellen. Wat allemaal weet
ik niet meer, maar ineens waren we heel ijverig Latijnse woorden en
zinnen aan het opdreunen, zoals: ‘Dominus vobiscum, et cum spiriti
tuo’. We wisten echt niet wat we zeiden, maar het klonk allemaal
wel spannend. We kwamen nog verschillende keren in dat zaaltje
bijeen en toen mochten we op zekere dag in de kerk oefenen. Dat was
een hele gebeurtenis; nu begon het er al meer op te lijken. Ook
mochten we al een zwarte toog aan trekken met daarover een witte,
stijfgesteven en van fijne kant voorziene superplie. En op een dag
mocht ik dan eindelijk, samen met een ‘oude’misdienaar, de mis
echt dienen. Er moest heel wat gebeden worden, alles in het Latijn
natuurlijk en de pastoor stond en wij zaten op onze knietjes met de
rug naar het volk. Behalve de gebedjes moest er nog van alles
gebeuren: de bel rinkelen, het boek verplaatsen, het kazuifel van de
pastoor achter bij de slip vasthouden, knielen, opstaan, weer
knielen en zo ging het maar door. We vonden dat we een heel
gewichtig werk aan het doen waren. Na een tijdje mocht ik de mis
zelfs dienen met een ander ‘nieuw’ misdienaartje.
Het leukst was natuurlijk als er
een trouwmis of uitvaart was. We gingen dan natuurlijk ruim van te
voren uit de klas om de kleren op tijd aan te kunnen trekken. Bij de
trouwmis vochten we van te voren wie het schaaltje met ringen mocht
aanreiken aan de bruidegom. De bedoeling was dat die na afloop van
de mis op datzelfde schaaltje een ‘vrije gift voor de
misdienaarspot’ zou deponeren. Dit geld moest je overigens meteen
weer afgeven aan de pastoor of de koster, die het opborg. Nog leuker
vonden we een begrafenis, van de droefheid van deze gebeurtenis had
je als kind immers geen besef. Bij een uitvaart was het gebruikelijk
dat de muren van het priesterkoor werden behangen met lange, zwarte
gordijnen. Daardoor kon je niet op de normale manier bij het water
en de wijn, die gewoonlijk in een nis in de muur stonden. Omdat daar
het zwarte doek voor hing, stonden deze drankjes nu op een tafeltje
achter het altaar. We hoopten dan altijd dat er wat wijn in het
karafje overbleef; het moest grondig schoongemaakt worden! Soms
duurde deze ceremonie wat te lang; dan stond de pastoor al te
wachten op het eind van de mis om naar de sacristie begeleid te
worden. Maar nooit heeft hij er iets van gezegd. Een pastoor uit
duizenden!
De plechtige missen met Pasen en
Kerstmis (3 achter elkaar) waren een heel spektakel. Behalve drie
heren waren er vaak wel 10 of 12 misdienaars en acolieten. Deze
laatsten moesten trouwens altijd de baas spelen. Vooral de ceremonie
met het wierooksvat had mijn speciale aandacht. Wat me nog is
bijgebleven is dat als je rechtshandig was, je de bovenkant van de
ketting met je linkerhand moest aanpakken en omgekeerd. Zo kon je
met je andere, sterkere hand, flink met het vat zwaaien. We
probeerden altijd zoveel mogelijk wierookkorrels op het gloeiende
kooltje te krijgen, maar meestal deed de pastoor dat zelf of anders
de koster. Prachtig vonden we het als even later het gehoest in de
kerk begon!
Ook bij een van de vele processies
door ‘de straot’ was het zwaaien met dit instrument bijzonder
interessant. Ook tijdens het lof op zondag hoorde het wierooksvat.
Daarna begon trouwens het voetballen. Wat later begon het voetballen
zelfs heel brutaal onder het lof om dit uiteindelijk zelfs geheel te
verdringen. Het lof werd nu vervangen door de lof die de
plaatselijke voetbalhelden werd toegeroepen en -gezongen.
In de misdienaarspot kwam blijkbaar
een behoorlijk bedrag, want ieder jaar hadden we een uitstapje. Per
bus gingen we dan, soms samen met misdienaars uit Schaijk en Herpen,
op reis. Ik herinner me daarvan nog Madurodam en de zee bij
Scheveningen, heel gezellig.
Ook het jaarlijkse ‘klomp
uithalen’ was een hele belevenis. We belden dan aan bij de
voordeur van de pastorie. Luid klonk het gegalm van de koperen bel.
Even later hoorden we de pastoorsmeid aankomen en die liet ons heel
vriendelijk binnen. Door de blinkend gepoetste gang mochten we naar
een van de spreekkamers, soms zelfs naar een kamer boven. Midden in
die kamer stond een grote tafel, vol met de heerlijkste lekkernijen
die je je als kind maar wensen kon, om van te watertanden. Als alle
misdienaars er dan waren werd dit lekkers door de pastoor zelf
uitgedeeld. En blij en gelukkig gingen we daarna huiswaarts.
Hij was een bijzonder goeie,
rustige en aardige man, deze pastoor van Tartwijk. De kapelaan
trouwens ook. Ik ontmoette hem jaren later weer, toen hij als
pastoor in de Reek en voorzitter van het schoolbestuur een gesprek
met mij wilde hebben. Ik had gesolliciteerd op een vacature van
onderwijzer aan de plaatselijke school en de eerste vraag die hij
mij stelde was of ik vroeger in Zeeland misdienaar was geweest. Het
baantje heb ik trouwens wel gekregen! Of het aan mijn misdienaarzijn
heeft gelegen, ben ik nooit te weten gekomen.
In het klooster bij de zusters
moesten ook altijd misdienaars zijn. Ik ben daar nooit geweest en
heb ook nooit gesnapt hoe je daarvoor uitverkoren kon worden. Afijn,
na twee jaar was voor mij het misdienaar spelen in de plaatselijke
kerk toch voorbij, want ik ‘mocht’ naar de kostschool. Gelukkig
kon ik daar dit werkje voortzetten en nog frequenter dan eerst; het
aantal kerkbezoeken in de juvenaatskerk lag drastisch hoger dan in
de parochiekerk, ik geloof wel zo’n 5 of 6 keer per DAG! Alle
gelegenheid dus om me in dit baantje uit te leven, totdat broeder
dirigent voor het koor nieuwe zangers nodig had en ontdekte dat ik
kon zingen.
Daar stond ik dan als twaaljarig
knaapje met in mijn handen een dikke, zware graduale, waaruit
dagelijks gerepeteerd werd, om de zondagse gezongen hoogmis met onze
heldere sopraanstemmetjes op te kunnen luisteren.
Maar dat is een heel ander verhaal…..
|