Het kwam in onze tijd
nog maar weinig voor dat je als kind op
vakantie ging, en dan zéker niet in je
eentje. Bij óns mocht dat wel. Met de
bus op vakantie bij tante Anna, een zus
van mijn moeder die zelf geen kinderen
had. Ze wilde graag iemand een weekje
verwennen. Ik zie ze nog vóór me.
Zodra je arriveerde moest je je beide
handen vooruitsteken en dan legde ze
daar een streng wol omheen die ze tot
een flinke bol opwond.
Pas daarna, mocht je
jouw intussen loodzwaar geworden armen
weer laten zakken. Dát was het garen
waarvan ze tijdens jouw vakantie een
heerlijke trui breide, die je als het
straks winter werd best kon gebruiken.
Vervelen deed ik me daar
niet. Het weer was er altijd echt
"zomers". Zoals je dat voor
zover ik weet, alleen vroeger had. Het
moet de hete zomer van 1947 geweest zijn
dat ik daar was. Ik hoef de herinnering
daaraan of mijn gedachten maar even aan
te raken en alles komt weer glashelder
terug.
De zon stond er hoog aan
de hemel en de bijen bezochten de
boterbloemen waarmee de wei vol stond.
Buiten dat gegons was het er zomers,
stil. De lucht was er zo goed als eten
en drinken tegelijk. De meeste mensen
zaten in de schaduw en hadden er hun
middagrust gevonden. Ome Piet zat
achterover op de twee achterste poten
van zijn stoel, met de rug leunend tegen
de schuurdeur. Zijn pet lag met de klep
op zijn neus, een héél grote neus! En
er staken haren uit. Hij snurkte. Het
weer was loom. Dikke hommels vlogen af
en aan en bezochten het vingerhoedskruid
in tantes voortuintje bloem voor bloem.
De kippen, roodbruine
"Barnevelders" met een
pofbroek van pluimen aan hun poten,
lagen knipogend in een door hun krabben
en scharrelen ontstane kuil. Ze trokken
een pier uit de rond en pikten die in
twee stukken, eer ze hem naar binnen
werkten. Af en toe stonden ze op,
schudden het zand uit hun veren en lagen
even daarna weer van de zon te genieten.
Op het erf stond een
waterput met daarop een grote houten
deksel. In de keuken kwam het water
kletterend uit de pomp. Een pomp met een
sierlijke geelkoperen knop aan het eind
van de zwengel. Die zó blinkend was
gepoetst, dat ie tot op vandaag indruk
op me heeft gemaakt. Het water was er
lekker! Dat kwam er recht en fris uit de
grond.
Spelen kon je met de
poezen. Daarbij was ome Piet een echte
"duivenmelker" en je kon hem
helpen met het schoonmaken van het
duivenhok dat hoog boven de schuur zat.
Als je door het vlieggat naar buiten
keek had je een prachtig uitzicht op de
grote wei aan de overkant en de
boerderijen verderop. Soms waren er
jonge duiven die er eerst zomaar naakt
en lelijk uitzagen met veel te grote
ogen en gelige pluizen in plaats van
veren op hun kop. Maar op den duur
werden ook dat mooie duiven. Ome Piet
"vloog" ook. Dat zei hij
tenminste. Wat ik als zesjarige eerst
niet begreep en als zeer bijzonder
beschouwde. Het bleek achteraf dat hij
de duiven eerst ver weg liet brengen en
dat ze dan voor hém terug kwamen
vliegen, helemaal uit Frankrijk naar het
hok achter zijn huis. Hij moet dus wel
erg goed voor ze zijn geweest. Anders
waren ze wel in Frankrijk gebleven!
Op de wei tegenover het
huis gelegen ving ik vlinders, met een
netje, door mijn tante Anna gemaakt van
een oud stuk vitrage. In de wei ernaast
was een jongetje met hetzelfde bezig.
Hij ving er meer dan ik. Hij deed ze
allemaal in een jampot met gaatjes in
het deksel. Hij wachtte tot ik voldoende
keren mis had geslagen en ze boven
"zijn" wei kwamen fladderen.
Vermoeid als ze waren ving hij ze dan
met gemak! Bóós liep ik naar binnen en
vroeg aan tante Anna of ze die jongen
niet weg kon sturen. Hij ving
"mijn" vlinders op
"onze" wei! "Dat zal ik
maar niet doen", zei ze. "Hij
wil, denk ik, heel graag met jou
spelen!"
En zo maakte ik even
later kennis met "Gradje". Hij
was iets jonger dan ik. Het
boerenzoontje van de buren dat als hun
enige kind uitzag naar de dag waarop je
kwam logeren. Hij was voor mij dan ook
een prima speelkameraadje. Hij rook naar
mest en naar hooi. Ze hadden er dan ook
een schuur met een grote hooizolder.
De katten jongden er in
het stro. Als er weer eens eentje niet
te vinden was dan vonden wij ze in een
afgelegen hoek met nest en al, goed
weggestopt tussen de balen. Langs de
grote hanenbalken waar we onze benen
kruiselings om heen sloegen, gleden we
naar onderen. Dan lieten we ons naar
beneden hangend, naar de lager gelegen
strobalen zakken. Daarna klommen we weer
terug om het nog eens te doen. Soms
sprongen we naar een verdieping lager en
kropen we weer naar boven. We bouwden
van de balen een fort en hadden er het
grootste plezier!
Totdat het ook die avond
negen uur werd en ik in mijn eentje in
het grote tweepersoons ledikant op
zolder moest gaan slapen. Tante Anna nam
een washandje en gaf je dan aan de pomp
in de keuken een grote wasbeurt. Maar
manneke toch! Zei ze en ze bekeek mijn
rood geworden benen. Vanaf mijn korte
broek tot aan mijn sokken, zat ik vol
kleine splintertjes, afkomstig van de
hanenbalken en van het harde stro. Ze
haalde er een pincet en ’n
vergrootglas bij om ze goed te kunnen
zien. Het leken er wel honderd! Stuk,
voor stuk haalde zij ze eruit. Ze waste
mijn benen daarna met groene zeep
helemaal schoon! "Moet je nog
pissen?" vroeg ze steevast voor het
slapengaan in haar wat Vlaams klinkend
taaltje. "Ja!" zei ik dus. De
w.c was immers nog zo’n grote
poepdoos, een echte plonsplee, en daar
moest je voor naar buiten. Of je pieste
op het erf zomaar ergens tegen een
boom.Maar dan niet tegen de wind in
zoals ik de eerste keer! Daarna ging ik
met gloeiend rode benen naar bed. De
warmte en het getrippel van ome Piet
zijn duiven op de dakpannen vlak boven
me, zorgden ervoor dat ik meteen in
slaap viel. De dag erna was het al vér
over!
Ze wist ook wel dat ik
goed kon eten als ik buiten had
gespeeld. "Lust jij
eierkoeken?" vroeg ze op een keer.
"Ik wel," zei ik.
"Lekker!" "Hoeveel?"
"Misschien wel honderd!"
antwoordde ik. "Dan weet ik het
wel" zei ze, "En ga maar weer
gauw spelen." Met grote ogen keek
ik die middag naar wat er op de
keukentafel stond. Een grote broodschaal
vol met eierkoeken dik besmeerd met
roomboter! Ik had er nog nooit zo ’n
overvolle schaal gezien. "Ga je
gang maar! ", zei ze. "En je
mag Gradje wel gaan halen want ik denk
dá ge ze toch niet helemaal alleen
opkunt." Dat was zó geregeld. En
samen aten we ons vol. We kregen er
chocolademelk bij! En zo’n vakantie?
Die had ik later nooit meer!