INHOUD MOORDLIED
INHOUD FEESTLIEDJES
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

 

De Moord van Berlicum

Redactie Ed Schilders

Met liedtekst en artikel van Harry Wijgergangs

 

U kunt ons mailen door HIER te klikken.

ALLE bijdragen zijn welkom en worden opgenomen.

 

Ed Schilders in Brabants Dagblad

Naar aanleiding van de vorige moordliedjes (Raamsdonk, Buiksloot, Nijlen) stuurde Harry Wijgergangs, uit Middelrode, ons de tekst van het straatlied over ‘De moord van Berlicum’. Op een landweg in die plaats werd op zaterdagavond 20 augustus 1899 Frans van den Boom vermoord met een steekwapen. Van den Boom was 55 jaar oud, van beroep riet- ofwel dakdekker. Na een karwei was hij op weg naar huis in Heeswijk, maar hij kwam, zoals dat heet, daar nooit meer aan: Zijn vrouw, zijn teer geachte/ zit bij het avondlicht/ nog laat op hem te wachten/ maar daar werd geen klink gelicht/ Doch zondag bij ’t ontwaken/ al van ’t morgenrood/ kwam men haar thuis verhalen/ uw man die ligt daar dood. ‘Er deden’, schrijft Wijgergangs, ‘honderd jaar later nog verhalen de ronde in Berlicum.’

Deze liedtekst is waarschijnlijk kort na het drama gemaakt door straat- of marktzangers, als een soort van ‘nieuwsbericht’. De tekst gaat in ieder geval niet in op de latere bekentenis en veroordeling. Justitie wordt aangeroepen: Doch den moordenaar zoeken/ O, rechters uit Den Bosch/ Om het vonnis toe te roepen:/ Voor altijd achter slot! Vervolgens wordt het slachtoffer sprekend opgevoerd in het lied: Vaarwel mijn vrouw en buren/ Met wie ik heb omgegaan/ Voor wie ik heb gedekt de schuren/ Vaarwel, Frans die heeft het gedaan. Die laatste regel is geen bekentenis, maar betekent: Frans leeft niet meer (Het is gedaan met Frans). De zanger voegt er dan nog zijn algemene boodschap aan toe: Nu wil ik eindigen mijn lied/ Met deze vurige wensch/ Dat dit treurig feit/ Een leer zij voor de mensch.

Ik heb dit drama in geen enkel liedboek teruggevonden, maar gelukkig heeft Harry Wijgergangs ons ook zijn onderzoek naar de feitelijke achtergronden toegezonden. Hij schreef er een gedetailleerd artikel over in het heemkundetijdschrift ‘Aachterum’, en op basis van archiefstukken en krantenberichten kon hij de ware toedracht reconstrueren. Een zekere Hendrikus Jonkers werd betaald voor iedere stroper die hij in de omgeving van Berlicum kon arresteren. Op zeker moment zat Van den Boom op een dak het riet te dekken, en toen zag hij een stroper maar ook stroperjager Jonkers. Omdat Van den Boom de stroper vanaf het dak waarschuwde dat Jonkers in aantocht was, voelde Jonkers zich verraden en nam hij enige tijd later wraak. Jonkers bekende, maar herriep die bekentenis nadat hij in 1902 door het gerechtshof in Den Bosch tot 15 jaar cel veroordeeld werd.

Dat konden de liedzangers in 1899 nog niet weten, en daarom besluiten ze hun lied met dit stichtende couplet: Om steeds bedacht te wezen/ Om dood en eeuwigheid/ En God den Heer te vreezen/ Altijd zijn bereid.


Bijdrage van Harry Wijgergangs

DE MOORD VAN BERLICUM

 

Komt vrienden wilt aanhoren

En luister naar mijn lied

Het geen hier is beschoren

Blijft in het duister niet

 

Een man die wij goed kenden

Ging werken voor zijn brood

Eer hij zijn weg voleindde

Vond in ’t veld zijn dood

 

Zijn vrouw zijn teer geachte

Zit bij ’t avondlicht

Nog laat op hem te wachten

Maar daar werd geen klink gelicht

 

Doch zondag bij het ontwaken

Al van ’t morgenrood

Kwam men haar thuis verhalen

Uw man die ligt daar dood

 

Wat smart voor d’ echtgenote

Met kinderen om haar heen

Zij die haar verstooten

Die hebben een hart van eene steen

 

Hoe wreed kan het gebeuren

Door eene moordende dolk

Een harte verscheuren

Al van het braafse volk

 

Ik heb wel eens gelezen

Om geld wordt veel gedaan

Maar dat is wel bewezen

Daar is het om gegaan

 

Hoe kan het toch zo wezen

Zijn vijanden had hij niet

Mij dunkt ik kan het vaak lezen

Het is vaak dat dit geschiedt

Aangeleverd door: Toon van Dijk uit Heeswijk

 

Wie kan het toch zoo wezen

Die zulks een laffe daad

Op den avond ging volvoeren

Met voorbedachte raad

 

Doch den moordenaar zoeken

O, rechters uit Den Bosch

Om het vonnis toe te roepen:

Voor altijd achter slot

 

Toen ’t zich maar verspreidde

In Heeswijk ging het rond

Was menigeen die schreide

Toen men hem bloedend vond

 

Wij zagen het bij de troepen

Het vreselijke gehoon

Men denkt ik hoor hem roepen

Vaarwel mijn vrouw, mijn zoon

 

Vaarwel mijn aantal kinderen

Familie en mijn kroost

Dan zal het U niet hinderen

Als gij zoekt bij God Uw troost

 

Vaarwel mijn vrouw en buren

Met wie ik heb omgegaan

Voor wie ik heb gedekt de schuren

Vaarwel Frans die heeft het gedaan

 

Nu wil ik eindigen mijn lied

Met deze vurige wensch

Dat dit treurig feit

Een leer zij voor de mensch

 

Om steeds bedacht te wezen

Om dood en eeuwigheid

En God den Heer te vreezen

Altijd zijn bereid.


Bronnen:

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1838-1930, toegang 116.01.01. nr. 278

Arrondissements – Rechtbank te ’s-Hertogenbosch, te vinden in het rijksarchief te ’s-Hertogenbosch.

Provinciale Noordbrabantsche ’s-Hertogenbossche courant, gemeentearchief van ’s-Hertogenbosch.

De notulen N.C.B. Berlicum-Middelrode 1897-1902


Harry Wijgergangs

 

Moord op de Hoefse Vonder

In de vroege morgen van 20 augustus 1899 wordt halverwege de Hoefse Vonder (toen Hoefsechstraat) een man gevonden, die zo later bleek door een ernstige steekwond om het leven is gekomen. Na onderzoek blijkt het de uit Heeswijk afkomstige Frans van den Boom te zijn. Frans is stro- en rietdekker. Als hij gevonden wordt heeft hij dekgereedschap bij zich. De moord is gepleegd met een degen (degen: een soort sabel zoals vroeger de veldwachter bij zich droeg). Het zou meer dan twee jaar duren voor de dader opgepakt kon worden.

 

Dakdekker

Frans van den Boom woonde in Heeswijk in de buurt van het kerkhof. Frans was 55 jaar en getrouwd met Antoinetta van den Besselaar, 45 jaar oud.

Frans heeft op 19 augustus 1899 bij Janus van Helvoort in Berlicum gewerkt als dak-dekker. Daar heeft hij die avond volgens de verklaring van Anna van Helvoort, dochter van Janus, nog het avondeten gebruikt, wat bestond uit brood en pap. Nadat haar vader zijn loon van 80 cent betaalde, heeft Frans omstreeks 8 uur de familie Van Helvoort verlaten, bij zich hebbende zijn dekgereedschap wat bestond uit: bandhaak, lederen kniestukken, hamer enz.

De afstand naar de kom van Berlicum was ongeveer 20 minuten lopen. Daar zou hij zoals hij gewend was met de tram naar Heeswijk gaan.

 

De vroege morgen van 20 augustus

In de vroege morgen van 20 augustus 1899 zijn enkele kerkgangers het lijk gepasseerd, zij liepen er met een grote boog omheen, in de veronderstelling dat er iemand zijn roes lag uit te slapen.

Als Adrianus Smulders deze plek passeert, vermoet hij dat hier een misdaad in het spel is.

Hij vindt Frans van den Boom in het bloed liggen. Adrianus waarschuwt veldwachter Hubertus Koün (veldwachter te Berlicum) en Marinus Pennings.

Frans van den Boom werkte voor Marinus Pennings en op die avond zou hij bij hem langs komen voor het verrekenen van zijn loon.

Op enige afstand van het lijk wordt een dekhaak gevonden, waarvan Frans van den Boom eigenaar is. Frans is om het leven gekomen door een steek in zijn rechterborst.

Marinus Pennings waarschuwt vervolgens de burgemeester en dokter Van Herwerden. Nadat dokter Van Herwerden het lichaam heeft onderzocht, geeft de burgemeester de opdracht lichaam naar de gemeentetoren van de protestante kerk te vervoeren. Vervolgens wordt het lichaam door Adrianus, Antonius en Petrus van den Boom op een handkar onder begeleiding van veldwachter Koün naar de kerk vervoerd, waar het onder de toren op stro wordt gelegd.

Marinus Pennings en Johannes van den Besselaar brengen de vrouw van Frans van den Boom van het trieste bericht op de hoogte.

Het lijk wordt nog diezelfde dag, het is dan zondag, door Gijsbertus de Visser en Johannes van de Besselaar in Heeswijk naar de school gebracht.

Later werd het lichaam naar zijn huis gebracht. Daar werd het in een bedstee gelegd, het kamertje wordt verzegeld en jas en vest worden in beslag genomen.

 

Provinciale Noordbrabantsche ’s-Hertogenbossche courant.

 

Woensdag 23 Augustus 1899

Omtrent het vinden van het lijk waarvan we gisteren reeds melding maakten, schrijft men ons nadien:

Berlikum (Berlicum) 20 Aug. Dezen morgen vonden eenige kerkgangers op een minuut of vijf afstand van den provincialen weg, achter de pastorie der protestantsche gemeente, een man liggen in een grooten bloedplas. Reeds Zaterdag-avond zouden voorbijgangers hem daar gezien hebben, doch niets kwaads vermoedend zijn zij doorgegaan.

Na waarschuwing der autoriteiten, werd de doode naar ’t gemeentehuis gevoerd en daar herkend als zekere F. Van den Boom uit het naburige Heeswijk. De man was dekker van beroep en had Zaterdag-middag gewerkt in Rosmalen, waar vandaan hij na ’t avondmaal gebruikt te hebben, te 8 uur huiswaarts was gegaan. Men vermoedde eerst, dat hij onderweg een bloedspuwing zou gekregen hebben, doch bij nader onderzoek bleek hij een steek boven het hart te hebben, blijkbaar niet met een gewoon mes toegebracht. De verslagene was een zeer oppassend man en laat een vrouw met vier kinderen achter.

Men verdiept zich zeer in gissingen omtrent deze geheimzinnige zaak, doch men kan niets bedenken, wat aanleiding tot een misdrijf zou kunnen geven.

 

Op last van de justitie alhier is gistermorgen het lijk in beslag genomen. Deze namiddag is zij naar Berlikum vertrokken tot het instellen van een onderzoek, waaromtrent echter met zekerheid nog niets is mede te deelen. Heden-morgen zijn verschillende overtuigingsstukken, waaronder eenige messen en dekhaken, aan de justitie overgegeven.

 

Wie worden verdacht?

Het eerste werd gedacht aan stropers die in hun werk gestoord zouden zijn door Frans van den Boom. Door justitie wordt nagegaan welke stropers in het verleden in deze buurt tegen de lamp zijn gelopen. De volgende namen worden genoemd van stropers die met de politie in aanraking zijn geweest: Theodorus van der Aa, 20 jaar landbouwer te Berlicum; Martinus van der Aa, 24 jaar arbeider te Berlicum. Marinus Boselie, 59 jaar arbeider te Berlicum; Adrianus Boudewijns, 23 jaar arbeider te Berlicum; Petrus van der Donk, 69 jaar, arbeider te Berlicum; Lambertus van der Donk, 16 jaar, dienstknecht te Berlicum; Petrus Kastelijn, 34 jaar, houtzager te Berlicum; Adrianus van der Donk, 29 jaar landbouwer te Berlicum; Lambertus Dielissen 29 jaar arbeider te Rosmalen; Marinus van Hannen 39 jaar, landbouwer te Berlicum en Johannes Weijgergans, 32 jaar, arbeider te Berlicum.

 

Stropers

In de omgeving van de Loofaert en Wamberg is een domein voor stropers, zie de namen van de verdachten die voor stropen veroordeeld zijn. De boeren die in deze omgeving woonden vonden dit wel goed, ze maakten zich daar zelf dan ook vaak schuldig aan. De boeren hadden al vaak via hun boerenbond bij Fr. van Rijckevorsel klachten ingediend en dat het wild veel schade aan de gewassen veroorzaakte. Ze kregen bij Van Rijckevorsel weinig medewerking, hij vond dat de schade wel meeviel.

Van Rijckevorsel had een zekere Hendrikus. Jonkers. aangesteld om toezicht te houden om de stroperij in de hand te houden. Hendrikus J. kreeg een premie voor elke stroper die hij aanbracht en veroordeeld werd. Het is te begrijpen dat Hendrikus J. in zijn omgeving niet zo geliefd was.

Ongeveer een maand voor het drama zijn Frans van den Boom en Marinus Pennings bij Marinus van Hannen op het dak bezig als dekker. Van hieruit zien ze een paar stropers die waarschijnlijk bezig zijn met strikken te zetten. Op dat moment komt ook Hendrikus Jonkers. bij het huis van Van Hannen aan en hoort nog net dat de dakdekkers de stropers waarschuwt. Hendrikus Jonkers is woedend en roept naar Frans van den Boom en Marinus Pennings: ‘Ik krijg jullie nog wel’.

 

Verklaring van Marinus Pennings

Op 24 augustus 1899 wordt Marinus Pennings verhoord. Hij legt een verklaring af en maakt duidelijk hoe goed de verstandhouding is met Frans van den Boom. Marinus legt uit waar hij de tijd voor de moord heeft gewerkt: ‘zaterdag j.l. heb ik met Marinus van Dijk de gehele dag bij Driek van Doorn gewerkt; den dag ervoor bij de kinderen Goossens; nog een dag vroeger insgelijks; den woensdag in de voormiddag bij Adrianus Pennings in de Heikantshoeve en in den namiddag weder bij de kinderen Goossens. Den dinsdag was het een heiligedag. En ’s maandags te voren heb ik met Frans van den Boom en Marinus van Dijk op de Koesteeg en bij Christ van Uden gewerkt. ’s Zaterdags te voren werkte ik met Marinus van Dijk te Rosmalen bij Grard Poel en donderdag te voren hebben wij met ons drieën, Frans, Marinus en ik, bij Dorus van Liempt op den Loofaert gewerkt. Al dat werken is steeds in de beste verstandhouding geschied en niets geeft mij aanleiding om te veronderstellen dat mijn beide helpers voornoemd ongenoegen met mij hadden. Wij hebben steeds, hetzij wij met tweeën of met drieën gewerkt en in de beste harmonie.’

Verhoor

Op 16 september 1899 worden verschillende militairen verhoord die op die zaterdag met verlof naar huis kwamen. Het blijkt dat de militairen die met weekend verlof gingen ook gewapend waren.

Antonius van Zoggel is militair en gelegerd in Maastricht. Hij verklaart dat hij op 19 augustus 1899 gekleed in uniform en met bajonet per trein om 5¼ uur op het station in Den Bosch is aangekomen, vandaar via de klinkerweg van ‘Veebeek’ naar zijn ouders is gegaan en onderweg met niemand heeft gesproken. Thuis heeft hij zijn uniform uitgedaan. Op zondag is hij naar de Roomse kerk gegaan. Thuis heeft hij alleen met zijn ouders en drie broers gesproken.

Ook worden militairen uit Den Dungen en uit Schijndel, die met Van Zoggel naar huis zijn gekomen verhoord, o.a. Adrianus van der Hoeven uit Schijndel. Ene Van Bilzen verklaart dat het onmogelijk is wat Van Zoggel verklaard heeft, daar de dienst in Maastricht pas om 5 uur eindigde. Later verklaart Van Zoggel zich vergist te hebben.

Rond die tijd is er op de inrichting van Coudewater Reindert Boersma ontsnapt, deze wordt later aangehouden, maar is te verward om verhoord te worden. Hij had ook geen enkel wapen bij zich. Volgens zijn moeder die in Amsterdam woont kwam hij daar aan met kleren van het gesticht, die vuil waren, ze heeft ze uitgewassen. Daarop waren volgens haar geen enkel spoor te vinden van een misdaad.

Mevrouw Van der Aa uit Rosmalen verklaart, dat haar zoon met een ‘houwtere’ been die in Berlicum woont, niet snapt dat Marinus Pennings niet verhoord wordt, omdat tussen Pennings en Van den Boom een haattoestand bestond.

 

Verhoor van Hendrikus

Op 22 september 1899 worden wederom enkele personen verhoord: Hendrikus Jonkers. verklaard dat hij bij uitzondering die zaterdagavond niet van huis is geweest. Hij moet namelijk als hij van huis was, de plaats van de moord gepasseerd zijn.

Hij wordt verschillende keren verhoord. Zijn verklaringen zijn nogal omstreden. Op 3 oktober 1899 verklaart hij dat hij die avond Marinus van Hannen en Bart bij de Hoefsechstraat achter een boom heeft zien staan. De dag erop verklaart hij dat hij dit gelogen heeft, maar dat hij wordt bedreigd door Van Hannen. Op 26 augustus 1901 verklaart Hendrikus weinig te weten van het drama, hij is toen al om 9 uur naar bed gegaan.

Mientje van Galen en Drieka van de Veerdonk, beide 60 jaar, gingen met Johannes Westelaken op die zondagmorgen naar de R.K. Kerk, zij hadden bij de Wamberg twee onbekende personen gezien met petten op.

Jacoba Wilhelmina Reutema, 42 jaar, herbergierster in de Gouden Leeuw, heeft die zaterdagavond een militair in het café gehad met een politiemuts op. Deze had een bajonet bij zich. Hij is met de tram vertrokken.

 

Marinus Heesakkers

Marinus Heesakkers uit Heeswijk is seizoenarbeider. Hij heeft geen goede naam: hij is voor verschillende delicten veroordeeld geweest. In de zomer van 1899 had hij tot eind juli in Duitsland gewerkt. In augustus 1901 werkte hij als knecht bij Spierings in Den Dungen. Als Spierings en zijn vrouw van huis zijn dwingt hij de dienstmeid, Clara van de Coevering, om het huis in brand te steken. Ook zou hij volgens Clara van de Coevering verteld hebben de moord in Berlicum gepleegd te hebben. Heesakkers zou ook gedreigd hebben haar te doden als zij hem zou verraden.

Toen Clara van de Coevering deze verklaring aflegde zat ze in de gevangenis wegens brandstichting.

 

Onder een glas bier

In november 1901, in het café van Engelbertus van Engelen, zegt Hendrikus Jonkers.: ‘Hij zal mij niet meer verraden’, doelende op Frans van den Boom.

December 1901. Wilhelmus van der Bussche, gemeenteveldwachter te Berlicum, neemt Hendrikus J. onder een glas bier in vertrouwen. Hendrikus vertelt aan Bussche dat hij van oud veldwachter Cornelis Swiers de degenstok (sabel) in bezit heeft gehad. Swiers kwam regelmatig bij Hendrikus J. Daar had Swiers ook zijn degenstok achtergelaten. Ook vertelt hij dat hij 25 stuivers kreeg voor elke stroper die veroordeeld werd.

 

Medeplichtig

Cornelis Swiers (oud-veldwachter) woont op het Plein in Berlicum. Hij woont in een huisje dat op het erf staat van Martinus van Uden, die ook eigenaar van dit huisje is. Volgens Martinus van Uden komt Hendrikus Jonkers. regelmatig bij Swiers op bezoek. Als oud-veldwachter Swiers is overleden (15-2-1900), wordt door Antonius Langenhuizen, armmeester, inwonende bij de weduwe Van Hedel in de Doornhoek. Langenhuizen geeft aan Johannes van Hedel (37 jaar) opdracht om de spullen van Cornelis Swiers op te ruimen.

Johannes van Hedel verklaart tegenover Wilhelmus van der Bussche, gemeenteveldwachter in Berlicum, dat hij de spullen aan een Bosschenaar heeft verkocht, wat voor een groot gedeelte uit rommel bestond.

6 december 1901, Martinus van Uden (57 jaar): Toen het huisje leeg kwam heb ik de boel verder opgeruimd de zolder opengebroken. Daar zat tussen de zolderplanken, deze stok (degenstok, sabel) met ijzeren knop. Van der Bussche: Ik herkende deze meteen als het moordwapen, zoals deze was omschreven door Engelbertus van Kessel, herbergier in Den Dungen. Hendrikus Jonkers. had deze drie weken voor de moord aan Van Kessel laten zien. Ik Van der Bussche heb deze sabel onmiddellijk in beslag genomen.

Na een microscopisch onderzoek bij justitie bleken er nog bloedsporen op de sabel te zitten.

Waarschijnlijk heeft oud-veldwachter Swiers het moordwapen voor Hendrikus Jonkers. Verborgen, zodat ook de oud-veldwachter niet geheel vrijuitging.

 

Na 2½ jaar legt de dader een bekentenis af.

Van de volgende ‘bekentenis’ is de schrijfwijze aangepast.

De inhoud is ongewijzigd.

 

Bekentenis van Hendrikus Jonkers

Op 11 januari 1902 bekent Hendrikus Jonkers, de moord gepleegd te hebben op Frans van den Boom.

Beklaagde wordt ondervraagd en zegt:

Sinds lang voor 19 augustus 1899 was ik in dienst van Jonker Fr. van Rijckevorsel om de jachtvelden in de gaten te houden. Wanneer door mijn toedoen een stroper werd veroordeeld kreeg ik een premie. Circa 2 maanden voor 19 augustus 1899 was Frans van den Boom op een dak werkzaam. Hij zag op een afstand stropers en waarschuwde hen voor mij die in de nabijheid was. Hierom was ik kwaad op Van den Boom.

Een maand voor 19 augustus 1899 was Frans van den Boom met getuige Pennings bij Van Hannen aan het dekken. Ik was in de nabijheid en verdekt opgesteld om op de patrijzen te passen. Ik hoorde dat Pennings tot Hannen riep: ‘ Jonkers zal je nog wel eens verraden.’ Van den Boom zei: ‘Jonkers doet dat alleman’ , waarop Van Hannen antwoordde: ‘Jonkers zal ik nog wel eens krijgen’. Tijdens dit gesprek bij Van Hannen werd ik kwaad en voelde wrok tegen die drie personen en dacht ‘ik zal hen nog wel eens een opdonder geven’. Ik had toen geen plan om hen te doden.

19 Augustus 1899 ’s avonds omstreek 8 uur ging ik uit mijne achter de Hoefschestraat te Berlicum gelegen woning in de richting van de kom van Berlicum om de patrijzen op te sporen. Ik had toen een degenstok bij mij, die hier ter zitting tegenwoordig is. Cornelis Zwiers, de vroegere veldwachter die dikwijls bij mij kwam, had die stok (sabel of degenstok) twee maanden te voren bij ons laten staan.

Ik nam de degenstok mede om de wildstrikken door te snijden. Drie weken tevoren had ik die stok met degen aan getuige Van Kessel getoond.

Bij de Hoefse vonder gekomen zag ik in de verte uit de Loofaertsestraat een persoon aankomen die in de richting van Berlicum ging. Ik dacht dat het Frans van den Boom of Marinus Pennings was, te oordelen naar de gereedschappen die de persoon bij zich had. Ik ging over de vonder en liep niet over het voetpad, maar links door de akker in de richting van de Hoefschestraat. Ik stak die straat over en ging op een akker, waar de wildstrikken stonden, om deze door te snijden. Omkijkende zag ik op ± 15 passen Franciscus van den Boom door de Hoefschestraat aankomen. Hij liep aan de zijde van de weg, die grenst aan de akker waarop ik me bevond. Hij droeg zijn gereedschappen om de hals. Ik vatte toen het plan op om Van den Boom te dooden. Ik ging toen met de degen in mijn linkerhand en onder mijn jas verborgen en den stok in de rechterhand op hem af en zeggende: "Zoo verrekkeling ben je daar, je zult mij geen tweede keer meer verraden." Ik heb de degen, die ik nog in de linkerhand had in de borst van Van den Boom gestoken. Ik heb met kracht gestoken en had de bedoeling hem dood te steken. De degen drong een groot eind, wel 30 centimeter, in het lichaam. Mijn hand is over de degen heen gegleden tot op het vest van Van den Boom. Ik heb daarop de degen terug getrokken en mij aan de hand gewond.

Halverwege de Hoefschestraat, ± 5 bomen verwijderd van den boom waarin ik de volgende middag een kruis gesneden heb, waar ik Van den Boom de steek heb gegeven. Van den Boom heeft geen kreet gegeven en is in niet ineen gezakt. Zonder om te zien ben ik terstond weggelopen langs de Hoefschestraat in de richting van mijn woning; ik ben verder over een weiland gevlucht, over de Wambergsche beek gesprongen en ongeveer 8½ uur thuis aangekomen. De degen met degenstok heb ik nabij mijn woning neergelegd, doch de volgende morgen 9 uur waren ze verdwenen.

In mijn woning trof ik mijn moeder, aan wie ik alles heb medegedeeld. Cornelis Zwiers was ook binnen, doch in een afzonderlijk vertrek.

Als de persoon van Van den Boom Pennings of van Hannen was geweest, had ik misschien ook deze gestoken.

Ik heb op de borst van Van den Boom gemikt.

 

Bij de processtukken zit een lijst van degenen die een verklaring hebben afgelegd.

 

De volgende personen worden ondervraagd en leggen 30 januari 1902 een verklaring af:

  1. Johannes v.d. Hagen, arts ’s-Hertogenbosch.

  2. dr. Claudius Henricus van Herwerden, arts te Tienhoven.

  3. Burgemeester Godschalx, burgemeester te Berlicum.

  4. Antonius v.d. Boom, oud 63 jaar, arbeider te Berlicum.

  5. Adrianus v.d. Boom, oud 29 jaar, landbouwer te Berlicum.

  6. Gijsbertus de Visser, oud 34 jaar, strodekker te Heeswijk.

  7. Marinus Pennings, oud 34 jaar, rietdekker te Berlicum en Middelrode.

  8. Antonetta van de Besselaar, weduwe van Frans van den Boom.

  9. Johannes van de Besselaar, broer van Antonetta van de Besselaar.

  10. Douwe Zeijlmaker, brigadier en rijksveldwachter te ’s-Hertogenbosch.

  11. Antonius Lambertus Fester, 53 jaar, burgemeester van Heeswijk.

  12. Anna van Helvoirt, oud 18 jaar, te Rosmalen, Loofaert.

  13. Johanna van Helvoirt, 20 jaar.

  14. Lambertus Smulders, oud 65 jaar, landbouwer te Berlicum.

  15. Adrianus Smulders, oud 41 jaar, arbeider te Berlicum.

  16. Marinus van Osch, oud 44 jaar, landbouwer te Berlicum.

  17. Piet van Osch, oud 32 jaar, landbouwer te Berlicum.

  18. Antonia van den Boom, oud 29 jaar, huishoudster bij Adrianus van Osch te Berlicum. Loofaertsestraat.

  19. Hendrika Krol, oud 34 jaar, huisvrouw van Marinus Pennings te Berlicum.

  20. Martinus van Hannen, 41 jaar, landbouwer te Berlicum.

  21. Engelbertus van Kessel, 71 jaar, herbergier te Den Dungen.

  22. Martinus van Uden, oud 57 jaar, landbouwer te Berlicum.

  23. Wilhelmus van den Bossche, veldwachter te Berlicum.

  24. Dr. Willem Inderant, scheikundige te ‘s- Hetogenbosch.

Verschillende van deze verklaringen wijzen in de richting van Hendrikus J. als verdachte in deze moord.

 

Arrondissements – Rechtbank te ‘s-Hertogenbosch.

Op 13 februari 1902 wordt Hendrikus Jonkers beschuldigd van de moord op 19 augustus 1899, om 8 ¼ uur op Frans van den Boom. Opzettelijk en met voorbedachten rade. De eis is 15 jaar gevangenisstraf.

Op 30 april 1902 luidt het vonnis als volgt: 15 jaar gevangenisstraf voor het plegen van moord op Frans van den Boom op 19 augustus 1899.

 

Beroep

Hendrikus Jonkers, krijgt spijt van zijn bekentenis. Hij gaat in hoger beroep. Vanuit de gevangenis in ’s-Hertogenbosch schrijft Hendrikus een brief aan justitie. De brief is met potlood geschreven en moeilijk te lezen daarom hebben we hem wat leesbaar gemaakt.

 

29 april 1902.

Zeer geliefde heren.

Ik vraag u om vergiffenis dat ik u heb bedrogen en dat ik nu toch onschuldig moet zitten voor een ander. Dat is toch de waarheid, ik heb die man niets gedaan en nu moet ik u om vergiffenis vragen. Dat is toch beter dan voor een ander in de gevangenis te zitten. Ik heb er met een priester over gesproken en die heeft mij gezegd dat ik de waarheid moet spreken. Dan zullen de heren mij wel verlichting geven. Ik moet u zeggen dat ik die man niets heb gedaan. Toen ik daar in het land was, zag ik M. Heesakkers daar aankomen. Ik denk dat ik 50 passen van hem vandaan was. Toen zag ik daar Van den Boom aankomen. Heesakkers zei tegen Van den Boom ik moet jou spreken. Toen sloeg Heesakkers Van den Boom met een staek (stok), dat heb ik gezien en dat lieg ik niet. Daarna gaf hij die man een steek in de borst, dat heb ik ook gezien, ik Hendrikus J. Ik zeg voort de waarheid, want ik heb toch geen schuld gehad aan die man. Nu moet ik vergiffenis vragen en de waarheid zeggen en dat zal ik ook doen. Ik vraag uw allen of u mij dat ook zult vergeven van wat ik gezegd heb. Ik moet nu ook bekennen dat ik gelogen heb en dat is ook de waarheid. Ik zal zeggen waarom ik het niet gezegd heb. Ik was bang dat ze mij zouden dood schieten. Maar nu is het voor u bekend. De priester zegt ook dat ik de waarheid moet zeggen, anders blijft de schuldige vrij rondlopen, hij heeft al genoeg aangericht. Nu hoop ik dat de heren niet zo zullen zijn mij voor die man in de gevangenis te laten zitten, dat zegt de priester ook. Ik zeg nu de waarheid zo helpe mij God Almachtig. Ik bedrieg u niet, ik heb het niet gedaan. Die dekhaak en het kruis heb ik drie weken voor de moord daar gezien. Op die plaats waar het kruis op die boom is gemaakt en dat is de waarheid daar was toen Van Osch met de koeien en die kende die man niet en heeft mij ook niet gezien, dat is de waarheid. De rijksveldwachter heeft ook aan mij gevraagd of ik die man heb gezien.

Hendrikus Jonkers

 

Tot slot

Op 3 mei 1902 wordt het beroep van Hendrikus J. op het vonnis van 30 april 1902 afgewezen. Hendrikus J. zit in ’s-Hertogenbosch in het huis van bewaring en zal daar zijn straf moeten uitzitten.

 

Naschrift

Degene die in Berlicum en Middelrode die de naam ‘Jonkers’ dragen kunnen we gerust stellen. Deze familie Hendrikus Jonkers is in 1867 in Berlicum komen wonen. Na de veroordeling Hendrikus Jonkers vinden we ze in Berlicum niet meer terug. Ook hebben we onderzoek gedaan naar de Jonkers familie die thans in Berlicum en Middelrode wonen. We hebben daar geen enkel familieverband met deze Jonkers gevonden.