INHOUD FEESTLIEDJES
CUBRA HOME

Drie gansjes

De peren

De Drentse Venen

Twee stichtelijke versjes

Twee spreeuwtjes

Een liefdeslied

Een kerstliedje

Twee oude Sinterklaas-liedjes

Mijn hartje klopt van vreugde

Een verzameling teksten van liedjes zoals gezongen door

Antonia Johanna van Orsouw (1913-2003)

 

Opgetekend en ter beschikking gesteld door Jan Smits

 

Inleiding door Jan Smits

 

Mijn moeder, Antonia Johanna van Orsouw, 1913-2003, was een ras-brabantse, een echte Osse. Zij kwam uit een zeer muzikaal gezin van acht kinderen waaronder twee prachtige baritons, broers die in de Osse kerken gevraagd werden de solo's in de hoogmissen te zingen. Een oom zong zelfs een lied als Die Grenadiere, van Schumann en Adelaide van Beethoven.

Mijn moeder had een hoge en zuivere sopraan en een bijzonder muzikaal geheugen. De liedjes uit haar kinderjaren kende zij uit haar hoofd, en zij luisterde veel naar de radio. Zij genoot van elk lied dat goede zangers vertolkten, kende dat na een paar keer omdat haar belangstelling ook ging naar het zelf zingen. Zij kende wel honderd liedjes, bekend van radio: kinderkoren (Jacob Hamel en De Karekieten enzovoort) en van zangers als Buziau, Willy Derby, Pisuisse en andere coryfeeën uit het interbellum. Willy Derby bijvoorbeeld, had op de aria "Largo al Factotum" uit de Barbier va Sevilla van Rossini, een complete Nederlandse schertstekst gemaakt. Die kende zij helemaal van buiten. Het begon zo: "Graag gaf ik je die vervloekte baard cadeau, lalalalalalalala la, Alle keren je scheren verveelt me zo, lalalalalala la". Ook op de ouverture Dichter und Bauer van Franz von Suppé zong zij bij de beginnende cellosolo:  "t Is wel een pracht van een ouverture, maar och ze moest niet ellenlang duren. 'k Heb met mijn vriend gewed, dat ik er tekst op heb"... enz. Ik had geen gelegenheid meer om dat allemaal op te nemen. Helaas, helaas. We deden een spelletje: we gaven haar een woord en vroegen of ze daar een liedje op kende. En ja, op elk woord wist zij uit een liedje tenminste een paar regels te zingen. Eens, op het woord 'Pater' had zij:

Kom Pater geef je non een zoen
Hei, 't was in de mei.
Dat mag je nog eens overdoen
Hei, 't was in de mei.
Dat mag je nog wel zesmaal doen, want zesmaal is er geen zeven
En zeven is er geen acht:
O, zij zoent toch zo zacht, o zij zoent toch zo zacht.

De liedjes hieronder zong mijn moeder mij voor toen ze al 88 was en de liedjes dateren uit haar kleuterschooljaren. Zij had een ongelooflijk geheugen.

 


De liedjes
 

Drie gansjes (kinderliedje)

Drie gansjes die kuierden blij in de wei
En riepen van "gakkerdegak".
Toen kwam er boertje op klompen voorbij
Die bromde van '"Hou je gemak!".
De gansjes die riepen: we zijn er zo blij
De lucht is zo blauw en zo groen is de wei,
't Is beter te zingen dan brommen
Want brommen is goed voor de dommen.

Toen werd er dat boertje toch vreselijk boos
En riep er van '"Sapperdekriek!
Noemt jullie dat zingen, het is me wat moois,
Och, och wat een fijne muziek.
De gansjes die lachten het boertje wat uit
En zeiden:  wij geven om brommen geen duit
Want heb je nou niet in de gaten:
Wij kunnen het zingen niet laten.
 

De peren

Als het bataljon ging uit marcheren dan marcheerde Jopie mee

Zij droeg een mandje vol met peren, zij had er soms wel twee

En als de jongens rusten mochten was Jopie al present

En alle landweermannen kochten een peertje voor een cent

 

Zij verkocht ze aan het luitenantje, aan de knappe korporaal

De ziekendrager, het sergeantje, zij verkocht ze aan allemaal

Zij was er altijd bij ’t marcheren, in de regen en in de zon

Jopie die verkocht haar peren aan het hele bataljon

 

De jongens mochten Jopie lijden, want Jopie mocht er zijn

En vaak vroeg er een tussenbeide: och, Jopie, wees nu mijn

En Jopie liet zich gauw bepraten, zij had een week gemoed

En vaak kwam een van de soldaten haar ’s avonds tegemoet.

 

Zij liep eens met het luitenantje of met de knappe korporaal

De ziekendrager, het sergeantje, zij liep met allemaal

Zij mochten allen concurreren maar niemand die het won

Zij sleet haar liefde als haar peren aan het hele bataljon

 

Maar toen vertrokken de soldaten en Jopie had verdriet

Met een had zij nog iets te praten, maar met wie dat wist zij niet

Zij zag de toekomst donker dreigen; daar floot, daar ging de trein

Zij overlegde bij haar eigen van wie het toch kon zijn

 

Zij dacht eens aan het luitenantje, aan de knappe korporaal

Aan de ziekendrager, het sergeantje, zij dacht aan allemaal

Zij stond nog lang te prakkezeren aan het einde van het perron

Maar zij zat met de gebakken peren van het hele bataljon

 

 

De Drentse Venen

 

Wijze: Het knaapje zag een roosje staan

 

Ik zag laatst een lief knaapje staan

In de Drentse venen,

In wat lompen slechts gehuld

En zijn maag was ongevuld,

Stond hij luid te wenen

Met tandjes klapp’rend van de kou

In de Drentse venen

 

’t Knaapje ging in de arme krot

In de Drentse venen.

Waar hij moeder wenend vond

Op de vieze venengrond

Door wat kaarslicht beschenen.

’t Knaapje kust zijn moeder teer.

In de Drentse venen.

 

’t Knaapje vroeg om een stukje brood,

In de Drentse venen.

Vader zag het stille aan

Pinkte uit zijn oog een traan

En ging moedeloos henen.

Van ontbering stierf hun zwak kind

In de Drentse venen.

 

Hoeveel knaapjes zijn er nog,

In de Drentse venen,

Vragend om een gulle hand.

Maar helaas, naar ’t buitenland

Daar gaat alles henen.

Holland, vergeet uw eigen kroost niet!

In de Drentse venen.

 

 

Twee stichtelijke versjes

 

Het had vannacht gevroren

Maar ’t ijs was nog niet goed.

Daar staat een aardig ventje

Er op met enen voet, met enen voet.

Hij zei: Ik wil ’t wagen,

’t IJs kan mij wel dragen. (2x)

Ja ja, ja ja!

 

Hij ging toen aan het stappen,

Uit stappen als een man.

Hij ging toen aan het stappen

Zoals elk niet kan! (2x)

Maar oh, het was geen wonder:

Daar ging zijn kopje onder! (2x)

Ach, Ach, Ach, Ach.

 

Help. Help! Ik moet verdrinken

Wie helpt mij uit de nood?

Help, help, ik moet verdrinken!

Ik lig hier tot de dood, hier tot de dood!

Een boer die aan kwam rijden

Kreeg met hem medelijden. (2x)

Och, och, och, och.

 

Hij pakt hem bij zijn vuistjes

En redt de kleine guit.

Het water liep met stromen

Zijn oude broekspijp uit.

Maar thuis, in vaders hoekje,

Kreeg hij voor ’t natte broekje! (2x)

Klits klats, klits klats!

 

 

Twee spreeuwtjes

 

Er hadden twee spreeuwtjes achter het hout

Van hooitjes en strooitjes een nestje gebouwd.

’t Was keurig in orde en best naar hun zin.

Eindelijk kregen ze jongen erin.

Dat was me een vreugde! Dat was me een pret!

’t Was altijd vroeg op en toch laat weer naar bed.

’t Was halen en zweven van hier naar daar.

Eigenlijk viel ’t werk de oudjes haast te zwaar.

Zo kregen ze veertjes en zo werden ze groot.

Maar vliegen? Dat mocht niet: hun vader het verbood.

Doch een van de kleintjes keek wijs uit zijn oog.

“’t Zou ook wat wezen als ik ereis vloog!”

Vlug spreidt ie zijn veertjes en daar vliegt ie heen!

Och, arme! Daar valt ie! Daar heb je’t geween!

Een poes van de buurvrouw kwam juist daar voorbij.

Hap, zei ze. “Het spreeuwtje naar binnen,” riep hij.

 

Ach, kinderen, als vader je soms iets verbiedt

Doe dan als het eigenwijs spreeuwtje toch niet!

 

 

Een liefdeslied: Ik min jou alleen.

 

Ik zie in alle nachten

In gedachten jou voor mijn geest.

Ik min jou slechts gelijk voor een,

Waarom liet je mij alleen?

Bracht het uur van scheiden;

Heb medelijden met mijne bittere smart.

Ik heb slechts, helaas, gebeden:

Schenkt vrede aan mijn troosteloos hart.

 

Refrein:

Slechts nog een keer wil ik met jou wezen

Jij kent niet mijn leed.

Eens zul je’t uit mijne ogen lezen

Dat ik je nooit vergeet.

En met een hart zo vol bittere smart

Klinkt als een droef: Vaarwel! Ik min jou alleen.

 

Eerste liefde in mijn leven

Heb ik gegeven tot die andere kwam.

Ik droom van ’t geluk dat is geweest,

Bleef jouw beelt’nis voor mijn geest.

Ik zal ’t nooit vergeten.

Ik wil het heus wel weten:

Ik heb naar troost gezocht

Ik vond het nergens, maar het noodlot

Heeft het zo gewrocht.

Refrein.

 

Ben ik weg ten langen leste,

Is ’t beste dat ik jou vergeet.

Ik vond het geluk, waarnaar gij zocht,

Dat ik u niet geven mocht.

Ik ga naar verre landen.

Druk nog eens mijn handen,

Ik verlaat jou met mijn leed.

Ik zal mijn laatste smarten sussen

Met je kussen zoals je vroeger deed.

Refrein.

(De melodie van dit lied speelde de jonge Jehudi Menjuhin op zijn viool in de jaren dertig.)

 

Een kerstliedje

 

Daar ligt in een kribbe lief Jezuke zoet.

Het Lammeke Gods dat onz’ zondekens boet.

Het komt uit den hemel waar d’engelkens zijn

Om ons te verlossen van eeuwige pijn.

 

O, ziet toch hoe schoon Het in’t kribbeke ligt.

Hoe ’t lacht op ons allen met stralend gezicht.

Het strekt naar ons zijn armpjes alsof het mag zijn:

Ik zie U zo gaarne, komt allen bij Mij.

 

Wij komen! Wij komen, lief Jezuke zoet.

Bij U is het schoon en bij U is het goed.

Wij geven U allen onz’ hartekens rein,

Wij willen voor eeuwig Uw vriendekens zijn.

 

Twee oude Sinterklaasliedjes

 

Vlug, meisjes en knapen!

Naar bed toe en slapen.

Ik hoor Zwarte Pieter de schoorsteen in gaan!

O, O, wat een leven!

Je zou er van beven!

Naar bed toe, naar bed toe, daar komt hij al aan!

Refrein: Tralalalalalalala, 3x.

 

Nu gauw aan het dromen!

Dan zal hij wel komen.

Stap, stap, rom bom. Tingeling, schelt er de bel.

Dag moesje, dag Paatje,

Woont hier stoute Daatje,

Of smerige Miesje of slordige Nel?

Refr,

 

Nee, nee, Pieterbaasje! 

Mijn jongen heet Klaasje.

Mijn meisjes zijn alle zo zind’lijk en net.

Kom, kijk maar eens even: Hier liggen er zeven

Diep onder de dekens in dit en dat bed.

Refr.

 

Wel, wel, zijn er zeven!

moet ik veel geven.

Ach, Pieter, mijn knecht, Sinterklaas is zo goed!

vraag voor zoet Koosje

Een mooi griffeldoosje

Hij gaat al naar school toe en leert er zo goed.

Refr.

 

Voor Door en voor Miesje

Een heel mooi serviesje,

Voor Saartje een naaidoos, voor Jetje een pop.

Voor Klaas mooie bellen, voor Lies ulevellen,

Voor Sjaak een chapeau met twee pluimen erop!

Refr.

 

Mijn hartje klopt van vreugde

(Wijs; Ik heb een wapenbroeder)

 

Mijn hartje klopt van vreugde

‘k Ben dansend opgestaan.

En met mijn rode wangen

Vol blijdschap en verlangen

Ben ik naar school gegaan. (2x)

Toen dacht ik bij mij zelve:

Wie weet of Sinterklaas

Zijn mantel, hoed en zakken

Vol lekkere koek zou bakken.

En ‘k sprong weer als een haas. (2x)

Maar, als het eens gebeurde

Dat hij met roede kwam!

En zonder dat we’t wisten

In grote zwarte kisten

Ons mee naar Spanje nam!

Maar slechts voor stoute kind’ren

Is zulk een grote straf.

Want als we vlijtig leren

En onze ouders eren

Dan loopt het beter af! (2x)

Sint Niklaas, kom toch spoedig

Daar van die schoorsteen af!

We zitten op u te wachten

En moeder heeft geen klachten

En vraagt voor niemand straf! (2x)

Strooi in ons boezelaartje

Een zak vol suikergoed.

En leg op onze handjes

Een koek met gouden randjes.

Smaakt ons o zo goed! (2x)