INHOUD LIEDJES
INHOUD MOORDLIED
HOME
AUTEURS

Moordliedjes

De moord van Nijlen

door Jan de Schuyter (1944)

 

Uit: Jan De Schuyter

Drij moorden voor vijf cens - Marktzangers als verspreiders van stadsnieuws.

Antwerpen, L.Opdebeek, 1944

Copyright digitale uitgave 2007 Stichting CuBra

 

 

ONDERZOEK VAN EEN BEPAALD GEVAL:

DE MOORD VAN NIJLEN

Om aan te toonen hoe sterk zekere moordzaken de
belangstelling van de Vlaamsche volksmenschen geprik-
keld hebben,zullen wij een geval breedvoerig behande-
len. Wij zullen ons houden bij den moord van Nijlen.

J. B. Stockmans in de «Geschiedenis der gemeenten :
Kessel, Bevel, Nijlen, Emblehem en Gestel» (1) haalt
wat deze moordzaak aangaat het liedje aan : «op de
wreede Moord, begaan op den Zeer Eerwaarden Heer
Pastor te Nijlen op 2 Januari 1842», stemme : Van de
vier gasten die naar Jeruzalem trokken :

Spiegelt u moorders vreed van aerd
Komt hier vreede barbaeren
enz.

Bij dit liedje sluit het «Dood-vonnis of Sentensie»
in, uitgesproken aen Hendrik De Backer door den Hof
van Assisen binnen Antwerpen op den 29n Januari 1842,
om te Lier de halsrechting door de guillotien te onder-
gaen !!
De tekst verscheen
«'t Antwerpen uyt de Druk-
kerij van J. Thijs» !!

In de liederen in het Museum voor Folklore bewaard
vonden wij twee teksten van marktzangers over dezelfde
moordzaak die J. B. Stockmans niet schijnt gekend te
hebben, te weten een lied getiteld «Doodvonnis van
Henricus De Backer, den 29 Januari 1842 »
, negen cou-
pletten met ieder zeven versregels :

  1. Lier, 1910, blz. 238/242

DOOD-VONNIS VAN HENDRICUS DE BACKER,
DEN 29 JANUARY 1842.

LIEDEKEN op de grouwel Moord begaen op den 2dcn January 1842, door Hendrick De Backer, aen den eerweerdigen heer Petrus De Groof, Pastoor van Nylen, gebortig van Engelmunster, ouderling van 70 jaren, en zyne Dienstmeyd van Hezen, in den ouderdom van 60 jaren.

Stemme : Den wereld is bedorven.

Ziet hoe het kwaed den mensch komt te verleydcn
en hem kan brengen tot eene vreedheyd groot
het doet hem van den weg der deugden scheyden
het doet begaen de allervreedste moord
zoo men nu ziet onlangs geschied
Eylas ! op het dorp van Nylen
zoo gy verstaen zult in dees lied.

 

Eenen tyraen De Backer zonder schromen
verleyd al door den duyvels boozen raed
is in den morgen tyd zeer vreed gekomen
tot den Pastoor, hoe grouwelyke daed
en heeft gezeyd Eerweerdigheyd
wilt met my nae Bouwel treden
den Pastoor is in slechtigheyd.

 

Mynheer de Groof sprak mynen vriend geprezen
het is den tyd ik d'hoog-misse moet doen
maer naer dat ik die zal hebben gelezen
komt nae myn huys wy zullen ons dan spoen
dacht geen misbaer maer den barbaer
met den helschen last bevangen
volgt hem nac de misse spoedig naer.

 

Nouwelyks was hy in het huys getreden
trekt een pistool en bylken met geweld
zegt tot den Pastoor deze vreede reden
ik moet bekomen van uw goed en geld
den moordenaer als een barbaer
komt hem spoedig aen te randen
rukt hem, Eylas ! in doods gevaer.

 

Den tyraen in duyvels kwaed verslonden

als dorstig nae het weerdig priester bloed

komt den Pastoor schikbaer in't hoofd doorwonden

en zyn lichaem zeer boos ende verwoed

den zelfen tyd zyne dienstmeyd

komt haren buyk te doorwonden

die riep om hulp vol bitterheyd.

 

Door haer geschreyd komt den tyraen te vlugten
waer op dat komen de gebueren liën
zien't weerdig bloed vloeyen vol ongenugten

kwamen te laet, Eylas ! hunne hulpe bien
maer den barbaer volgt men straks naer
en word spoediglyk gevangen
een regten dief en moordenaer.

 

Terwyl den Meyer hem komt aen te randen

wilt hy betoonen nog zyne vreedheyd groot

tragt hem het hoofd of hert te doorbranden

door duyvels lust zyne pistool afschoot

maer den tyraen wierd overman

naer de regters gegeven

die spoedig komt zyn straf te ontfaen.

 

Hy wierd veroordeeld om de dood te sterven

al door liet zweerd der vreede guillotin

in d'Antwerpsche stee moest hy het leven derven

en op't schavot voor elk een spiegel zyn

hoe de boosheyd den mensch verleyd

en eene schrikbare dood sterven

God geeft zyne ziel de zaligheyd.

 

Ouders wilt dit aen hunne kinders leeren
dat zy worden al van het kwaed bevryd
en doet hun bidden aen den heer der heeren
voor den Pastoor d'eeuwige zaligheyd
en dat hy spaer den moordenaer
van den poel der helsche gronden
maer hun is in't hemelsch schaer.

Die liedertekst is 15,5 cm. hoog en 10 cm. breed. Er
is geen drukkersnaam vermeld. Vermoedelijk dagteekent
dit drukwerkje van omstreeks de jaren 1842/50.

De tweede liedertekst verscheen « te Gent bij L. Van
Paemel». Eveneens 4 blz., 17 cm. hoog, 11 cm. breed.
Buiten een « Gezang op de vreedheyd welke men ver-
neemt uyt Spagnien » en een «Gezang op den schrik-
kelyken brand ontstaen in de stad Hambourg...» neemt
volgend bericht de gansche eerste bladzijde in :

HALS-REGTING AEN HENDRIK DE BACKER.

Door het Hof van Assisen binnen Antwerpen, uytgesproken op den 29 Ja-
nuary 1842, om tot Lier de guilliotien te onderstaen. — Hendrik de Backer, was
eenen ontslaegen galyboef, geboren te Oostmalle en woonde te Grand-Hamele by Luyk.

Dezen galeyboef heeft den 31 december 1829 te Antwerpen op het schavot te pronke gestaen, veroordeeld tot 8 jaeren dwangarbeyd voor diefte met braeke.

Hendrik de Backer is dan onthoofd tot Lier op den 11 Mey 1842, 's mor-
gens om 8 uren. Als hem zyne dood aengezegd wierd, zeyde hy : ik hebbe my'er aen verwagt, het is myn lot doch het had anders konnen zyn. Daer op viel hy in eene diepe bezwymeling, eenige oogenblikken daer naer kwam hy tot zig zelven, en vraegde aen den cipier om te drinken, het geen hem wierd toegebragt. Op zynen overtogt van Antwerpen nae Lier was hy zeer neerslagtig en leverde weynige spraeke, alleenelyk zeyde hy tot de gendarms die hem bewaekte ik vergeve u alle, gylieden en den heer Scherpregter doet maer uwe pligt! Voor het
overig gaen ik het tydeiyk met het eeuwig verwisselen, ik vergeef aen alle myne
vyanden ; en ik vraege ook vergiffenisse aen wie ik oyt misdaen heb ! Hy wierd
alsdan op de ker gebragt voor het schavot. Den Scherpregter ondersteunde hem
onder zyne leden, terwyl hy kragteloos wierd : Hy wende zig tot zynen Biecht-
vader en het kruys omhelsd hebbende, wierd hy op de noodlottige planke vastgebonden en min dan eenen halven minuet nam het mes der guillotien hem het hoofd af.

 

Willy Koninckx met Twee kostbare liederboeken.
Een inventaris van 394 vlaamsche volksliederen uit de
XVII en XIX eeuw
, verschenen in de Verslagen en
mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie voor
Taal en Letterkunde (Mei 1931), ontleedt twee bundels
Vlaamsche volksliederen die zich in de hoofdbibliotheek
van de stad Antwerpen bevinden.

De eerste bundel dezer straatliederen werd door
Fernand Donnet, beheerder van de Koninklijke Acade-
mie voor Schoone Kunsten te Antwerpen, samengesteld.

De tweede en de kostbaarste behoorde tot de be-
roemde verzameling van ridder Gust. van Havre, werd
te Amsterdam van 11 tot 15 December 1905 door de
zorgen van Frederic Muller en Co. geveild en door de
Stadsbibliotheek voor 175 gulden aangekocht.

De liederen, die in dien tweeden bundel voorkomen,
werden naar alle waarschijnlijkheid door Frederic Ver-
achter, stadsarchivaris te Antwerpen, vereenigd.

In dien tweeden bundel bevinden zich nog twee niet
aangehaalde marktliederen betreffende den Moord van
Nijlen.

Het eerste wordt daar vermeld onder nummer 88 -
II - b. Het draagt als opschrift:

Regtveerdig vonnis gedaen tot Lier den

11 Mey 1842, aen den genoemden De Backer.

Liedeken, op een aengenaeme wijs.


Dit liedje vangt aan met de woorden :

Hoort al die boosaerdig leven...

en eindigt:

vóór eeuwig in u memorie.

Het heeft zeven strofen van 8 regels en werd gezon-
gen en verkocht door J. Van Zevendonck.

De drukker ervan was Saeyens.

Het tweede liedje komt voor onder nummer 89 -1 - c.
Het is :

Liedeken, op de vreede moord begaen op den eerw.

Heer Pastor van Nylen op 2 January 1842.

Stemme : Van de Valsche Godin.

De eerste versregel luidt als volgt:

Den duyvel heeft de vreedheyt uytgelaeten...

en de laatste :

en dat zy zyn in 't hemels troon verblyd.

Dit liedje heeft acht strofen van acht regels. Het
werd gezongen en verkocht door Van Memdonck en zijn
kinderen. Ook Saeyens heeft het gedrukt.

Graag hadden wij beide liederteksten in dit boek
overgenomen. Wij moesten van dit voornemen afzien,
daar die liederenverzameling met andere Antwerpsche
zeldzame archieven, dokumenten en kunstschatten in
kast 31 van de reeks kisten door de hoofdbibliotheek
weggebracht op het kasteel te Lavau-Ste-Anna geborgen
zit.

Wat de vermelde zangers betreft, J. Van Zeven-
donck en Van Memdonck, beiden zijn te rangschikken
onder de marktzangers van de eerste helft der XIXe
eeuw.

Hun drukker Saeyens inderdaad leefde in die pe-
riode.

J. B. Stockmans schreef aan het einde van zijn be-
handeling van den moord van Nijlen : « De Backer is de
laatste geweest, die te Lier op het schavot is gestorven,
daar de doodstraf daarna in dwangarbeid veranderd
wierd ».

De bewering kan dan den waan wekken dat de hals-
rechting van Hendrik De Backer de laatste is geweest
die plaats vond, wat zeker J. B. Stockmans niet bedoeld
heeft. Wel voegt de tekst erbij te Lier, maar het einde
van den zin, « daar de doodstraf daarna in dwangarbeid
veranderd wierd », is van aard om het geval te veralge-
meenen. Zulks echter zou verkeerd zijn. Op 2 September
1850 werd op de Groote Markt te Antwerpen matroos
Loy wegens moord op zeekapitein Lauwers en op een
Stuurman van het schip « Maria-Antoinetta», ter dood
veroordeeld en gehalsrecht.

Op 8 Mei 1856 werd de guillotine voor de laatste
maal te Antwerpen opgesteld.

 

Laat ons nu de moordzaak zelf onderzoeken.

Petrus De Groof, geboren te Kontich op 8 Septem-
ber 1772, priester gewijd te Emmerich op 2 Juni 1801,
onderpastoor te Niel op 25 Juli 1803, pastoor te Nijlen
op 29 Maart 1822, werd op wreedaardige wijze, daags na
Nieuwjaar van het jaar 1842, op een Zondag aangerand.
Hij overleed aan zijn verwondingen op 9 Januari daarop-
volgend.

De voorgeschiedenis van den moord dagteekent van
15 December 1841, toen te 6 uur 's avonds een man met
blauwen kiel, bij den pastoor te Vlimmeren kwam aan-
kloppen onder voorwendsel dat de pastoor van Vorselaar
een beroerte had gekregen en wenschte den pastoor van
Vlimmeren te spreken. Toen de late bezoeker zich reken-
schap gaf dat, buiten de meid, ook een timmerman op de
pastorij was, drong hij niet aan en maakte hij dat hij in
de duisternis verdween.

Een paar dagen nadien bood dezelfde kerel zich op

de pastorij te Eindhout aan, maar stond er voor een
gesloten deur. Dan weer op Nieuwjaar te Pulderbosch,
maar de pastoor had bezoek en de man met den blauwen
kiel verkoos zich uit de voeten te maken.

Den 2n Januari eindelijk kwam hij bij pastoor De
Groof te Nijlen kloppen. Hij beweerde Van Dun te hee-
ten, zegde dat hij van Bouwel kwam, waar de pastoor
door een bloedspuwing overvallen werd en de laatste
Sacramenten ontvangen wou. Heer De Groof moest
echter eerst de hoogmis lezen en deed den vreemdeling
na dit Heilig Officie terugkomen.

Dan geschiedt het drama. Met pistool en bijl gewa-
pend eischt de man dat men hem geld geven zou. De
pastoor en Maria Verhesen, de meid, slaagden er in zich
van hem meester te maken en dringen hem de pastorij
uit. De boosdoener glijdt echter zijn been tusschen de
deuropening, dringt onweerstaanbaar het huis weer bin-
nen en gaat pastoor en meid te lijf. Hij brengt de meid
een messteek in den buik toe, kwetst den geestelijke met
mes en bijl aan het hoofd, over het lichaam en aan de
hand, tot deze zieltogend nederstort. De meid slaagt er in
de groote baan te bereiken en roept om hulp.

De misdadiger, bewust van het nakend gevaar, slaat
op de vlucht. Twee dorpelingen, Cornelis Vercammen en
Jozef Verlinden, hebben de hulpkreten gehoord en zetten
den vluchteling achterna. De groep achtervolgers groeit
aan en bij hen heeft zich de een en vijftigjarige boer
Jan Francis De Meyer gevoegd, die met een niet geladen
geweer gewapend is.

Het wordt een wilde menschenjacht in de richting
van de woeste boschstreek, de Paddekoten. Daar geko-
men vuurt de vluchteling, die door De Meyer ingehaald
is, zijn pistool op dezen laatste af. Hij mist zijn man en
wordt met een kolfslag van het geweer in het zand van
den weg neergeveld. Met koorden gebonden en voortge-
sleept als een stuk vee brengen de achtervolgers den

boosdoener naar het dorp terug waar de veldwachter
Masquelier hem tegen de woede van de dorpelingen moet
beschermen.

Burgemeester G. Meeus stelt den prokureur bij de
rechtbank van eersten aanleg te Mechelen op de hoogte
van wat er voorviel en 's Maandags 3 Januari is het
gerecht op de pastorij.

Aanvankelijk houdt de gevangene zich alsof hij alleen
de Fransche taal machtig is, maar het bedrog baat niet
en de veldwachter snauwt hem toe dat hij den vorigen
dag Vlaamsch heeft gesproken.

Op den rooster gelegd, beweert de booswicht Henri
De Back te heeten, vooraan in de dertig te zijn en nooit
veroordeeld. Hij zegt dat hij met Margareta Leonard
gehuwd is, twee kinderen heeft waarvan alleen het
tweede wettig is, te Flémalle bij Luik woont, waar hij
met zijn schoonmoeder een estaminet houdt. Hij heeft
als vrijwilliger van 1830 bij het tweede regiment jagers
te voet gediend.

Ondervraagd naar het besteden van zijn tijd, discht
hij volgend verhaal op : den 29e December verliet hij
Flémalle om naar Oostmalle te gaan ten einde te verne-
men of hij daar nog familieleden in leven heeft. Een
nacht slaapt hij te St. Antonius en twee te Lier. Hij gaat
van huis weg met zeven frank op zak en klopt bij den
pastoor van Nijlen aan om geld voor de terugreis te
vragen. De bijl vond hij op de baan, het pistool nam hij
van huis mede om zich desnoods op zijn tocht te verde-
digen, daar de wegen onveilig zijn.

De pastoor heeft hem geen geld gegeven, is hem inte-
gendeel te lijf gegaan en hij moest zich verdedigen.

Navraag wordt door den onderzoeksrechter gedaan,
wat tot volgende bevinding leidt :

Omtrent een genaamden De Back wordt vastgesteld
dat een persoon aldus genaamd bij het tweede regiment

jagers te voet gediend had, maar dat hij op 24 Januari
1836 overleed.

Integendeel vindt men dat een De Backer zich in
November 1837 te Luik vestigt, komende van Brussel.
Hij heeft gezegd bakker te zijn, gaat in de koolputten te
Jemeppe werken. Op 18 Augustus 1838 huwt hij te Til-
leur met Marguerite Leonard en op 3 Januari 1840 ver-
huist hij naar Flémalle.

Uit de boeken van den burgerlijken stand van Oost-
malle komt men te weten dat op 17 April 1806 een boor- -
ling van het mannelijk geslacht met voornaam Henri
aangegeven wordt als kind van Jan De Backer, 31 jaar
oud en zijn huisvrouw Gatharina Jacobs.

Feitelijk ziet hij het levenslicht in een van de scha-
mele hutten met stroodak die midden van de moerassen
te Wechel stonden, grondgebied dat tegenwoordig deel
uitmaakt van de gemeente Wechelderzande.

Van Henri De Backer, die niet schrijven kan, ver-
strekt de burgemeester van Flémalle volgende persoons-
beschrijving : kastanjekleurig haar en wenkbrauwen,
hoog voorhoofd, langwerpig gelaat en kin en lichte oogen.

Men pluist het verleden van den booswicht uit en
brengt zoodoende een heel zondenregister aan het dag-
licht.

Henri De Backer is een dier onrustige wezens, die
nooit lang op eenzelfde plek kunnen blijven.

Zeventien jaar oud is hij knecht bij een landbouwer
met naam Van Dyck te Emblehem, daarna wordt hij
hoeveknecht te Wommelgem, zet zich nu eens hier dan
weer elders in de Kempen of in de Netestreek neer.

Te Pulle staat hij nog als roover bekend.

Als hij 18 jaar oud is, vernacht hij zekeren keer bij
den herbergier Adriaan Anthony te Broechem. Terwijl
allen slapen steelt hij van Gummarus Van Soetendaele,
den knecht van het bedrijf, een uurwerk, een zilveren
kroon, een hals- en een neusdoek.

Vervolgens verblijft hij in de tapperij gehouden door
Van Dyck te Berchem bij Antwerpen en steelt van den
knecht Jan De Deken een blauw lakensch pak, een slaap-
muts en vier of vijf gulden.

Daarna doet hij bij den herbergier Van der Auwera
te Oelegem nieuwen buit op, echter moet hij zich met
vier manshemden tevreden stellen.

Voor die reeks misdrijven wordt hij op 1 April 1826
tot 3 jaar gevangenis door het Assisenhof van Antwerpen
veroordeeld.

Nadat hij zijn straf heeft uitgezeten, wordt hij hoe-
veknecht bij Guillielmus Van Vlasselaar te Emblehem.
Hij houdt het er een maand uit en leeft in zich gekeerd.
Hij heeft een plan gesmeed, vlucht op zekeren donkeren
Augustusnacht, begeeft zich naar Emblehem, breekt er
in een hoeve binnen, waar hij knecht geweest is en keert,
beladen met 30 manshemden, 8 vrouwenhemden, 4 bedde-
lakens en 170 gulden, vóór het dagkrieken in zijn slaap-
gelegenheid te Wommelgem weer.

Hij heeft echter geen kans; reeds den volgenden dag
wordt hij van het hof gehaald en ingerekend. Het Assi-
senhof van Antwerpen legt hem op 21 December 1829
wegens diefstal bij nacht met behulp van beklimming
8 jaar dwangarbeid op en stelt hem levenslang onder
bewaking van de politie.

Op Oudejaar staat hij aan den schandpaal te Ant-
werpen tentoongesteld en wordt er door het volk bespuwd
en verwenscht.

Naar Vilvoorde overgebracht, wordt hij er in 1831
betrapt bij het maken van valsch geld, waarvoor hij een
maand extra-straf bekomt. In 1833 wordt hij naar het
tuchthuis van Gent overgebracht.

Als hij in 1837 zijn straf uitgezeten heeft neemt hij
de wijk naar andere oorden en gaat in het Waalsche zijn
geluk beproeven. Hij werkt in de koolputten, treedt in
het huwelijk, wordt vader, wat hem in den grond koud

laat. In hem woekert nog steeds de drang naar het be-
staan van landlooper.

Begin December 1841 wendt hij voor naar zijn ge-
boortedorp te moeten gaan om een erfeniszaak te regelen.
Eenige dagen later is hij weer thuis, blijft er een paar
weken, dan, op een kouden dag, duffelt hij zich warm in,
trekt drie lijnwaden hemden aan, een onderbroek, grijze
wollen kousen, een lakensch gilet, een tweede van zwart
casimir, een lichte broek, over dit alles een langen blau-
wen kiel en, om den hals geknoopt, een rooden doek. Hij v
zet zijn Zondagsch zwartzijden hoedje op en rukt de
deur van de herberg achter zich dicht om er nooit meer
weer te keeren.

 

Op 9 Januari 1842 te 8 uur 's morgens geeft pastoor
De Groof den geest.

De zaak De Backer komt voor het Assisenhof van
de provincie Antwerpen in het gerechtsgebouw van de
Groenplaats, daar waar heden de post ondergebracht is ;
op 29 Januari 1842, na een streng rekwisitorium van den
prokureur Verheyen en een pleidooi van advokaat

Empris, die tracht te redden wat nog zou te redden zijn,
veroordeelt het hof De Backer tot de doodstraf en terecht-
stelling op de Groote Markt van Lier.

Henri De Backer gaat op 1 Februari daaropvolgend
in hooger beroep tegen dit vonnis. Bij arrest van het
Beroepshof van 21 Maart wordt de vraag om verbreking
verworpen.

Den 11e Mei 1842, 12 minuten vóór 10 uur, terwijl
het alom op de markt van de Pallieterstad wel een ker-
mis lijkt, rolt zijn hoofd van het schavot.
Het leven gaat zijn gang. De vrees door den moord
gewekt blijft de Kempische bevolking aangrijpen. De
nieuwe pastoor sluit zich op achter ijzeren hekken, slot
en grendel, de oude meid heeft het dorp verlaten, Jan De

Meyer wordt allengs bejaard en sterft, 80 jaren oud, in
armoede.

 

Maar de misdaad is niet vergeten. De liedjeszangers
verhalen den moordaanslag, dikken het geval aan.

Het dorp, waar het drama plaats had, breidt zich uit,
de leemen hutten worden zeldzaam, men ontgint de bos-
schen, de herinnering aan het verleden vervaagt, een
sprookje spint zijn gouden web, grootmoeders vertellen...

Nu stelt zich de vraag :

Is het aan de liederen van onze marktzangers toe te
schrijven dat deze in den grond banale roofmoord, meer
dan tientallen andere moorden, in de Kempen en te Ant-
werpen in het geheugen van het volk is blijven voort-
leven ?

Amand De Lattin in « Sinjorenstad » beweert:

« Het hoofdkwartier der liedjeszangers was de Voge-
lenmarkt.

Daar stond de liedjeszanger met de viool in de hand,
af en toe zijn spel onderbrekend om zijn strijkstok op een
geschilderd doek dat achter hem opgesteld was, de ver-
schillende episoden aan te wijzen van het lied.

Het marktlied van den dag was nog altijd het verhaal
van den moord op den pastoor van Nijlen :

Er is gebeurd een wreede moord, een groote schelmerij.

Die moord, zij lag al jaren achter den rug, maar
onvergetelijk bleef zij.»

Zulks strookt niet met de waarheid. Inderdaad :

1° Op geen enkel liederblad, en er zijn er honderden
door onze handen gegaan, verschenen na 1870, hebben
wij het verhaal van dezen moord aangetroffen;

2° Niets is meer van voorbijgaanden aard dan een
marktlied dat een moordzaak verhaalt, het wekt de be-
langstelling in dagen dat de moordaanslag aan de orde
van den dag is en verdwijnt met het afnemen van die
belangstelling ;

3° In den loop van de laatste veertig jaren hebben
wij nooit een marktzanger dit lied weten voordragen;

4° De tekst door Amand De Lattin aangehaald komt
ongeveer aldus voor in de overbekende parodie in drie
bedrijven van Arnold Van Hilst, De moord van Nijlen ;
tweede bedrijf : De rechtszitting. — Griffier : « Er is ge-
beurd bij den pastoor van Nijlen, een wreede moord ».

Juist aan den bijval die dit zangstuk in den loop van
de laatste halve eeuw vond, zoodat het honderden malen
in de Kempen en te Antwerpen, vooral in katholieke
dilettantenmiddens opgevoerd werd, schrijven wij het
voortbestaan van de herinnering aan dien moord toe.

 

De auteur van dit zangspel zond ons volgende bijzon-
derheden aangaande zijn stuk :

« In welk jaar de parodie werd geschreven, weet ik niet juist meer. 't Moet
zijn tusschen 1893 en 1898 tijdens mijn verblijf als apotheker in 't gasthuis te
Turnhout en dit ter gelegenheid van een St. Ceciliamaal in den Katholieken Kring van die goede stad.

» De jonge afdeeling, waarvan ik lid was, had op zich genomen de oude
pruiken op een zangavond te vergasten en wel op een gezelligen avond. Eenige
weken vroeger werden er van alle liedjes gezongen, 't geen wel meer gebeurde.
Vroeger had ik op een klein concert een klein zangspel (ik denk : Het gestoorde
zanggenot) hooren voordragen.

» Dit deed in mij de gedachte ontstaan naar iets in dien aard uit te zien,
maar van meer omvang en meer geschikt om met belangstelling gevolgd te worden.
Ik raadde den een en den ander aan er mede te beginnen, doch zooals altijd kwam
er niets van in huis. Dan heb ik op de avonden dat er lustig gezongen werd nota
van veel liedjes genomen en mijn vrienden verzocht er mij nog andere te laten
kennen, te zingen en te herzingen terwijl ik een onderwerp zocht. Mijn eerste
gedachte ging terug naar een strafgerecht voor den vrederechter. Dan hoorde ik
weer en voor den zooveelsten keer het in de Kempen bekende : « Er is gebeurd
bij den pastoor van Nijlen» op de wijze van «Ne parle pas, Rose, je t'en supplie»
uit « Les dragons de Villars » van Maillard. Daarmee had ik opeens mijn onder-
werp en in plaats van bij een vrederechter bracht ik de handeling over in de zaal
van het gerechtshof.

» De Moord van Nijlen begon dus niet met het begin, want het tooneeltje van de misdaad zelf heb ik vijf jaar later, toen ik al naar Mechelen was verhuisd, op
verzoek van den E. H. onderpastoor der parochie van! O. L. Vr. van Hanswijk
samengesteld.

» Het derde bedrijf, «De strafuitvoering», heb ik nog in Turnhout ineen-
gezet, ik beken een weinig in der haast. De voorzitter van den Katholieken Kring
aldaar kwam mij den dag van het St. Ceciliafeest al opzoeken en aandringen om
tegen het Kerstfeest het stukje nog eens op te voeren, doch met de strafuitvoering
er bij. Het geschiedde aldus, maar, zooals ik zegde, in der haast, 't Is ook nooit
geheel in mijn smaak gevallen, vooral bij gebrek aan passende liedjes.

» Het zangstuk « De moord van Nijlen» is nooit in druk verschenen, doch
na eenige verbeteringen en hier en daar kleine veranderingen, heb ik er eenige
stencil-afdrukken van laten maken. Het valt echter niet te betwijfelen dat veel afschriften er van in omloop
gebracht werden. Zelfs heb ik een gebrekkelijke kopie in handen gehad met den
titel : Moord van Nijlen door... een anderen naam dan den mijne. Later stelde
de dichter Jef Simons mij een afschrift ter hand door hem bestemd voor zijn
werk : Mijn vroom Kempenland. Historisch was het onjuist, want hij plaatste den
oorsprong ongeveer vijftig jaar voor mijn geboorte. Ik ben zeker dat vele der
aria's van de Moord van Nijlen minder oud zijn dan ikzelf.

» Daarna kwam Renaat Grassin aan de beurt, die mij ter inzage den tekst
van zijn Ketjesinterpretatie van den Moord van Nijlen zond na een eerste uitzen-
ding door de Vlaamsche radio van Brussel.

» Toen liep de kruik over en om het eigendomsrecht niet te laten versnipperen
werd ik lid van Navea. »

 

Op onze dagen voert het liefhebberijtooneel nog af
en toe De Moord van Nijlen op en de tooneeluitgever
Janssens verzekerde ons, dat hij vaak navraag naar dit
stuk heeft en sinds lang naar den tekst zoekt om hem
uit te geven.