INHOUD FEEST
INHOUD ROOMS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

Liedjes van vroeger

 

Het rechte adres

Inzending van Rob Siers

 


Hij was zo arm; hij was zo koud;
Hij was zo slecht gekleed;
Hij had geen eten in zijn lijf;
Hij droeg zo zwaar een leed.

Zijn Moeder was een weduwvrouw,
Die bitter armoe lee;
Haar man ging heen en keerde nooit;
Hij vond zijn graf in zee.

Vier kindren had onze arme vrouw;
Ze zwoegde dag en nacht,
Maar och, de taak was veel te zwaar
Voor zwakke vrouwenkracht.

In 't einde viel zij afgesloofd
En krank op 't ziekbed neer;
Ze wou wel werken, altijd door,
Maar och, ze kon niet meer.

Zo ging een dag; zo kwam een dag;
Maar uitkomst bracht er geen;
De lombard kreeg haar laatste goed.
Zo vlood een maand daar heen.

Toen was er in het hele huis
Niets voor den lombard meer;
De Moeder bad: „Breng redding aan!
Geef uitkomst, Lieve Heer!"

Geene uitkomst kwam. Maar in een nacht
Dacht Jan, haar oudste kind,
Een knaapje van pas zeven jaar,
Door Moeder teer bemind:

,,Moe sprak zo zachtjes toen zij bad.
Ik zag het haar wel aan,
Ze kon niet anders. Nu heeft God
Haar wellicht niet verstaan.

Als ik nu eens een briefje schreef
Aan onze Lieve Heer,
Wie weet, zond Hij dan niet terstond
Een vriendlijke' Engel neer!"

Hij dacht nog even na, en pas
Brak de andre morgen aan,
Of hij was stil zijn bedje uit
En aan het werk gegaan.

Hij schreef een brief, een lange brief
Aan onze Lieve Heer.
Verteld werd alles, haarfijn, en
In 't eind wist hij niets meer.

Het stuk papier werd dicht gedaan.
't Adres ging vlug er op.
En voort toen ging het, vol van moed,
De straat op in galop.

Een brievenbus was dicht bij huis;
De vreemde brief verdween
In 't gleufje, en onze arme Jan
Ging hoopvol huiswaarts heen.

Op 't postkantoor kwam nu de brief
Met duizend andere aan;
Ze werden daar toen uitgezocht
Om naar hun doel te gaan.

De man, die 't werk deed, riep op eens:
,Ja, hoort eens, heren ziet,
Hier is een vreemde naam, die staat
In 't hele adres-boek niet."

Dat had de directeur gehoord,
Hij las 't adres en zei:
„Dit is mijn naam wel niet, maar toch,
Die brief behoort aan mij."

Hij deed hem open en hij las
Wat Jan geschreven had,
En zie, een uurtje later was
De goede man op pad.

En spoedig vond hij nu het huis;
Hij trad er in, en zag
Vier arme kind'ren, en een vrouw,
Die ziek te bedde lag.

Hij sprak geen woord van 't briefje, maar
Hij hielp zoveel hij mocht
En kon, en spoedig was er nu
Het nodigste ook gekocht.

En door zijn hulp bracht menigeen
Het allernodigste aan.
De vreugde keerde weer in huis;
Het lijden was gedaan.

En toen eerst zei de directeur
Tot Jan: „Hoor, kleine knecht,
't Adres was goed; uw brief kwam
Gelukkig best terecht."