De
schildwacht
't Is
middernacht, in 't heldere sterrengefonkel,
staat daar op
post, een jeugdig soldaat,
zijn oog
doorboort, het onheilspellend donker,
zijn hoofd zit
vol van listen en verraad,
hij denkt aan
huis, 't is nog zo kort geleden,
tevreden was hij
bij zijn ouderpaar,
maar nu helaas,
ligt alles in 't verleden,
hij moest ten
strijd, wat viel hem 't scheiden zwaar.
Vermoeid zet hij
zich op het grasveld neder,
zijn hand bedekt
zijn nat betraande oog,
een zoete droom
herhaalt hem alles weder,
en langzaam
stijgt zijn bede naar omhoog,
hij ziet zijn
moeder, zij lacht hem vriendelijk tegen,
zij sprak mijn
zoon, doe toch steeds uw plicht,
een braaf
soldaat is 't vaderland ter zege,
hij ziet zijn
bruid, dat engel reine wicht.
Opeens wordt hij
uit zijne zoete dromen,
gewekt, op zijn
post, waar men hem slapend vond,
geboeid, door
eigen makkers meegenomen,
en voor de
krijgsraad leidt men hem terstond,
de woorden
treffen hem pijnlijk in zijn oren,
uw slapen bracht
ons allen in gevaar,
de dood, geen
ander lot is hem beschoren,
voer hem maar
weg, hij krijgt zijn straf voorwaar.
Geboeid, zijn
handen door zijn makkers saam gebonden,
geblinddoekt
leidt men hem al naar het front,
de kogels
klonken uit een tiental monden,
doorschoten valt
hij neder op de grond,
zijn laatste
woord was, leef gelukkig moeder,
hier op aarde
zien wij elkaar niet meer,
liefje bruidje,
kom boven mijn al behoeder,
in den hemel
zien wij elkander weer.