ALGEMENE INHOUD FEESTLIEDJES
INHOUD MOORDLIED
HOME
AUTEURS

Liedjes van vroeger

 

Laffe moord te St. Oedenrode - de feiten

inzending door en tekst van Bart Beex


Notabel boerke Henricus Cornelis van Kruysdijk

De Lambertuskerk in Vessem is prachtig gelegen aan de rand van het dorp. Een absolute meerwaarde en harmonische eenheid met kerk en omgeving vormen de binnen de ommuring gelegen graven. Bekende namen vinden we daar. Notabelen aan de hand van wie wij zó de locale geschiedenis in kunnen stappen. We vinden daar ook de laatste rustplaats van Henricus van Kruysdijk die op 25 april 1919 overleed in St. Oedenrode. Hij was daar directeur van zuivelfabriek St. Oda. Bij de grafsteen een bos plastic rode rozen. Een teken van eeuwige trouw en liefde? Een ultieme poging het moment uit te stellen dat memorie overgaat in historie? Intrigerend is het opschrift "overleden als slachtoffer van zijn plicht".  Wat heeft zich in 1919 afgespeeld rond deze persoon?

 

Wie was Henricus van Kruysdijk?

Henricus werd geboren op 18 december 1887 als zoon van Johannes van Kruysdijk en Maria Sleddens, beide landbouwers in Vessem aan de weg richting Oostelbeers. Als arbeider is hij ondermeer werkzaam bij de handwerkkracht boterfabriek in Vessem.

H. van Kruysdijk - foto: collectie Bart Beex

Na een gesprek met zijn oud-onderwijzer Jef Wintermans werd hij volontair bij Miedema in St. Anthonis. Tegelijkertijd volgde hij cursussen.Van 1915 tot 1917 was hij directeur/kassier van de Boerenleenbank in Liessel en van 1913 tot 1918 directeur van de Stoomzuivelfabriek "Sint-Hubertus" aldaar. Dit laatste op aanbeveling aan pastoor Berkvens in Liessel door de dan als zuivelconsulent bij de Noord-Brabantsche Zuivelcommissie werkzame Jef Wintermans. Met het zicht op trouwplannen zocht hij promotie, en zo werd Van Kruysdijk in januari 1918 de tweede directeur van de op 12 februari 1916 gestichte Zuivelfabriek Sint Oda. Hij sterft op 25 april 1919 in Sint Oedenrode.

Dan is hij tevens lid van de bond van beheerders van coöperatieve zuivelfabrieken. Hij is verloofd en woont in Sint-Oedenrode in als kostganger. Zijn directe familie - vader, broers en zussen - woont in Vessem. Daar ook wordt hij begraven in 1919.

 

Een bloedig einde aan een jong leven

Begin april 1919 beramen drie personen een overval op de melkfabriek in Sint Oedenrode. Die is gelegen vlak langs de openbare weg naar Schijndel.

Collectie Bart Beex

De daders zijn de 28-jarige koopman in ongeregeld goed Isaac B. uit Amsterdam, de 34-jarige Amsterdamse veedrijver en bloemenkoopman Salomon L. en Piet van de W. een 19-jarige koopman uit Gestel. Laatstgenoemde had eerder als assistent-directeur gewerkt op de betreffende fabriek. Daar was hij ontslagen toen ontdekt werd dat hij zich met botersmokkel bezighield. Het was hem bekend dat er om de 14 dagen een flinke som geld -tot wel meer dan 10.000 gulden aan melkgeld- vrijdags aanwezig was in de brandkast van de melkfabriek. Dat geld werd dan daags daarop, zaterdags, uitbetaald aan de boeren.

 

Met een tramrit van Eindhoven naar Den Bosch, over Sint Oedenrode, verkende hij de omgeving op 11 april met de hem vanuit de boterhandel bekende Isaac B. en diens handlanger. Op het laatste moment wordt op die dag een eerste overvalpoging verijdeld door de plotselinge verschijning van een botercontroleur in de roomboterfabriek. Besloten wordt twee weken later terug te komen en te wachten tot het werkvolk rond 5 uur vertrokken zal zijn en de directeur alleen in het kantoor is. Als de deuren gesloten zijn, is dat een teken dat hij alleen is. Als er geklopt zou worden op deur of raam, zou hij wel opendoen. Zo was het gebruik. Volgens Van de W. was de directeur maar ‘een boerke’ die met twee man gemakkelijk overmand kon worden, "flauw te slaan" en vast te binden. De sleutel van de brandkast kon men vinden in zijn zakken. De buit zou men in drie gelijke parten verdelen.

 

Op 25 april komen de drie opnieuw richting Sint Oedenrode. Het laatste stuk wordt door, zoals later verklaard zal worden door getuigen, ‘twee als heren geklede kerels’ te voet afgelegd. Piet van de W. gaat niet mee. Zoals gepland komt men binnen in het kantoor van Van Kruysdijk. Na een klap te krijgen, wordt hij overmand en op de grond geworpen. Hij verzet zich. Vervolgens komt een scheermes te voorschijn waarmee over beide polsen wordt gesneden en even later, na enige strijd, keel en hals worden doorgesneden. Beide wassen het bloed van hun handen in de melk. Na zich vergewist te hebben van de aanwezigheid van Van de W. in de voorbijkomende tram, springen de daders ter hoogte van "Buitenrust" op de tram richting Den Bosch.

 

Van Kruysdijk wordt op de van hem gewone tijd gemist in zijn kosthuis. Diezelfde avond wordt hij rond tien uur gevonden, badend in een grote plas bloed in de badkamer van de boterfabriek. Op de plaats van het delict ook een scheermes, delen van het afgebroken lemmet, een bebloede doek, de open brandkast en opengescheurde melkgeldzakjes. Zo’n 200 zakjes waren ongeopend blijven liggen. Daar er 15.705,51 in kas had moeten zijn, wordt de buit berekend op een kastekort van 8843.49 gulden. Dit komt aardig in de buurt van de latere opgave door de daders van een buit van 3 parten van 2800 gulden.

 

Justitie arriveert - collectie Bart Beex

Vele personen worden verhoord. Al snel leidt naar v.d. W. het spoor. Zijn persoon en gestalte, ook op afstand, zijn bekend bij diverse personen die hem hebben gesignaleerd samen met twee andere personen: B. lang, mager en bleek en L. klein en tenger. Ook het personeel van tram en tramstation van de Tramweg-Maatschappij "De Meierij" leggen belastende verklaringen af. Bij vertrek hielden zij zich op het achterbalkon van de tram verdacht op. Drie tramkaartjes ingezameld in Schijndel zijn eerder op de dag in Den Bosch met opeenvolgende nummers afgegeven. Eén van de daders wordt gesignaleerd met verwondingen aan gezicht en handen. Twee met bloed aan hun kleding. Reeds zaterdagmiddag wordt Van de W. gearresteerd.

 

Beide anderen volgen spoedig. Op aanwijzing van Van de W. wordt B. in zijn woning in Amsterdam aangehouden met verse scherpe wonden op hand en in het gezicht. Ondermeer barbier Vischschraper legt een verklaring af. Hij laat optekenen dat het als moordwapen gebruikte scheermes hem niet onbekend voorkomt en dat klanten dat wel meer meenemen. Om te laten slijpen, dan wel. Dat de wonden op het gezicht van B. door zijn jongste bediende zouden zijn veroorzaakt, betitelt hij evenwel als een leugen. Ondermeer de hulp van de bekende Van Ledden Hulsebosch wordt ingeroepen om als daartoe in het buitenland aan verschillende instituten geschoold deskundige een verklaring af te leggen over de ouderdom van de verwondingen aan hand en gezicht. Hij constateerde dat de fotografisch vastgelegde wonden vers waren en niet dagen oud zoals de verdachte beweerde.

 

Ook komt speurhond Albert, met zijn geleider Water, in actie. De petten van verdachten werden samen met een 25-tal andere petten op een plek gelegd. Vervolgens gaf men Albert de lucht van het gebroken scheermes dat naast het lijk was gevonden. Albert pikte zonder aarzeling de hoed van B. uit de stapel. Ook wordt hij ter confrontatie overgebracht naar Sint Oedenrode waar een grote groep politieagenten aanwezig is om een cordon te vormen en de woedende mensen op gewenste afstand te houden. De volgens krantenberichten ‘gemeen’ ogende L., alias Simon Pikel, meldt zich vrijwillig op het politiebureau. In zijn kamer vindt men een broek met bloedvlekken in een tobbe met bleekwater.

Opzichtige handelingen van de daders,vele getuigen en goed recherchewerk maken dat de daders binnen een week bekend zijn.

 

Op 28 oktober 1919 heeft er een eerste zitting plaats bij de arrondissementsrechtbank van Den Bosch. Alle drie leggen deels bekennende en deels belastende verklaringen af met de te verwachten pogingen de (zwaarste) schuld in de schoenen van de ander te schuiven. "Het publiek op de tribune gaf teekenen van goedkeuring", "applaus van het publiek" en "publiek stampte bij het vernemen van den eisch luide met de voeten op den grond ten bewijze van instemming", viel in de pers te lezen naar aanleiding van de eis in de rechtszaak: tweemaal levenslang en eenmaal 18 jaar. Onze beide Amsterdamse ‘vrienden’ worden, 14 dagen later, op 11 november 1919 veroordeeld tot 15 jaar voor diefstal en geweld de dood tot gevolg hebbend. Dit alles in vereniging en met voorbedachten rade. Onze Gestelse ‘held’ wordt veroordeeld tot 5 jaar voor medeplichtigheid aan moord/doodslag en heling. Hij is de enige die niet op durfde te kijken bij binnenkomst van de rechtszaal. Volgens krantenberichten ook de enige die een lach op zijn gezicht niet kon onderdrukken bij het vertrek. L. en B. tekenen hoger beroep aan en de Officier van Justitie laat appèl aantekenen. De verdediging van de twee Amsterdammers brengt in dat zij zonen zijn van het vredelievende volk der Joden en dat zij als zodanig de parels van Amsterdam zijn, en een natie vormen die geen moorden pleegt en zoveel grote mannen voortbracht. Mooie woorden, maar het hoger beroep op 9 februari 1920 bevestigt eerdere uitspraken. Zij het dat Van de W. 3 jaar extra krijgt. Dat lachen zal hem op dat moment wel enigszins zijn vergaan, mogen we aannemen. Hij bleek, overigens, ook betrokken te zijn geweest als tipgever bij de mislukte poging tot een overval in het Rooise op een geldkoerier van de Boerenleenbank enkele weken vóór de roofoverval.

 

De resultaten van opsporing en berechting waren van dag tot dag te volgen via de media. Voor lezers in onze omgeving via de Meijerijsche Courant en het Eindhovens Dagblad. Daarin ook, naar aanleiding van deze gruwelijke moordgeschiedenis, discussies pro en contra de herinvoering van de doodstraf.

 

De gemeente Vessem krijgt een telegram vanuit Sint Oedenrode met het verzoek het slachtoffer van de laffe moord in Vessem te mogen begraven. Na een eerdere lijkdienst in Sint Oedenrode wordt Van Kruysdijk, na een plechtige requiem-mis, onder grote belangstelling begraven in Vessem. In de begrafenisstoet familie en verloofde van vermoorde, een deputatie van het bestuur van St. Oda, afgevaardigden van de Zuid-Nederlandse Zuivelbond en het bestuur van de R.K. Bond van directeuren van Zuivelfabrieken. Eerdergenoemde Wintermans en zijn collega’s hadden een grafmonument besteld en prees hem als voorbeeld van ijver, bescheidenheid, bekwaamheid en deugdzaamheid.

 

Een marktlied

Rooi bleef lang in de landelijke belangstelling door deze moord en zoals het in die tijd gebruikelijk was, werd er ook een lied op gemaakt. Met een door de Roosendaalse drukkerij Fr. Rombouts & Zonen uitgegeven zeven coupletten tellend lied werd een en ander, op de wijze van "vogel vliegt", beeldend onder woorden gebracht om te zingen op markten e.d.

 

 

Laffe Roofmoord te Sint-Oedenrode

 

Wat weerklinkt er weer overal,

Een gruwelfeit lang heugen zal.

Want wat er thans weer is geschied,

Vergeet men heel ons leven niet.

St. Oedenrode – een dorpje stil,

Is thans getuige als het wil.

Want in haar is een moord gebeurd

Waar iedereen bepaald om treurt.

 

REFREIN: voor alle Coupletten.

O! Snoodaards wreed, weet wat gij deed.

Hoeveel droefheid en hoeveel leed.

Gij daar bedreef, op dezen stond.

Dat gij óók nooit meer ruste vond.

Een braaf en plicht getrouwe man,

Als Directeur zijn taak opnam.

Die werkte nog op zijn kantoor alleen,

Terwijl ‘t werkvolk reeds lang was heen.

En juist op zoo een stil moment,

Drongen daar binnen twee serpents,

Die op het geld waren belust,

Welke dezen heer had in berust.

 

Maar hoe dat juist daar is geschied,

Kan ‘k nog niet zingen in dit lied.

Want op het oogenblik was daar,

Niemand die iets daar werd gewaar.

En of er meer nog zijn geweest,

Dat wordt echter toch wel gevreesd.

Of waren het die soms misschien?

Die twee die men daar had gezien.

 

Maar ’s avonds omstreeks half tien,

Ging men ’t fabriek in om te zien.

Of mijnheer nog haast niet kwam,

Om dat men van hem niets vernam.

Zoo ging men eerst naar zijn kantoor,

Zijn werkplaats, zoo als te voor.

Wat vond men daar in eenen stond,

Alles omver, bloed op den grond.

 

Men vond de brandkast open staan,

Een scheermes vol bloed lag er vlak aan.

En een bloeddoek bewees het feit,

Hier afgespeeld in korten tijd.

En naast ‘t fabriek in eene gang,

Vond men een lijk zoo naar en bang.

Daar lag vermoord de Directeur,

Waar menigeen zijn lot betreur.

 

Deêz moord was daar om ‘t geld te doen,

Dat bewees de brandkast dadelijk toen.

Duizende guldens zijn er kwijt,

Deez moordenaars tot het verwijt.

En dat deez moord worstelend is geschied,

Bewijst het bloed, wat men overal ziet.

’t Kantoor en gang en badvertrek,

Is overal met bloed bevlekt.

 

Daar ligt nu weer een jonge man,

Oud 30 jaar - men schrikt er van.

Als men gaat denken aan den tijd,

Die men beleeft, rondom droefheid.

Hier breekt men in - dáár schiet men dood,

Daar weer geheime lijkjes snood.

En wat nu St. Oedenrode leert,

Neen gansch de wereld loopt verkeert.

 

"vingers"

Ook anderszins werd met de moord geschiedenis geschreven. Het centimeters dik dossier maakt melding van de bewijsstukken die bij de zitting aanwezig zijn. Daarbij worden ook vermeld "tien vingers". Na de roofmoord ontdekte de uit Amsterdam ingeschakelde politiedeskundige namelijk talrijke vingerafdrukken op de plaats van het delict. Hij vergat echter de "vingers" -politieterm voor vingerafdrukken- van het slachtoffer te maken. Weer thuis stuurde hij een bericht naar de veldwachter in St. Oedenrode: "Zend mij alsnog vingers van het slachtoffer". De veldwachter, die nog nooit van vingerafdrukken had gehoord, voerde het verzoek letterlijk uit. De dactyloscopie, het ‘kijken naar vingers" ter identificatie van personen en opsporing van daders, was nog vrij nieuw. De bekende Van Ledden Hulsebosch, criminologisch scheikundige en stichter van de eerste school voor wetenschappelijk politieonderzoek, trad als deskundige op in het proces. Het verhaal van de vingers werd door hem nog lang gebruikt als voorbeeld van de onwetendheid van de plattelandspolitie. Tot op heden worden we daar aan herinnerd in het Nederlands Politiemuseum in Apeldoorn.

 


Een bericht uit de Udensche Courant - inzending Bart Beex