De
feesten en partijen van vroeger
Het
dobbertje
ingezonden
door Gijs van Aarle
Het
liedje dient gezongen te worden met als extra attribuut een lege bier of
wijnfles, een lang satéstokje of iets degelijks en een dun
naaigarendraadje dat enigszins bij de kleding past zodat het niet te veel
opvalt.
Het
draadje knoop je aan het einde van het stokje en dat steek je dan in de
fles.
Het
stokje kun je aan de bovenkant nog met iets versieren.
Met
het naar voor en achter bewegen van de fles gaat dat stokje dan als een
dobber op en neer in de fles.
Dit
doe je tijdens het zingen dan een beetje op gevoel of op de maat.
Het
Dobbertje.
1e
couplet.
In
de sport ben ik genegen.
Het
zij op elk gebied.
De
hengelsport boven alles.
Maar
alleen doe ik dat niet.
Mina,
mijn aardig schatje.
Die
gaat dan met me mee.
Zo’n
dobber op het water.
Dat
stelt haar gauw tevree.
Als
wij aan het dobberen zijn .
Zingt
ik zacht dit refrein.
Refrein;
Hoe
aardig als mijnen dobber staat.
Het
leukst is, als ie naar beneden gaat.
Naar
boven, weer naar beneden.
Zo
op en neer zo keer op keer, o, zo.
2.
In
en bootje saam gezeten.
Zo
vrij in de natuur.
Eerst
de diepte opgemeten.
Dan
pas vissen we secuur.
Ligt
mijn dobber op het water.
Dan
hebben we pret voor tien.
Dan
zitten we te wachten.
Op
iets wat we nooit hebben gezien.
Maar
wordt mijn Mina moe.
Dan
roep ik haar weer toe.
Refrein.
3.
Na
verloop een paar uren .
Vleien
wij ons neer in het gras.
Om
wat te kallemeren.
Dan
genieten we toch pas.
Eerst
een zoen elkaar gegeven.
Ik
aan haar en zij aan mij.
Dan
neem ik haar in mijn armen.
Ieder
kust dan op zijn tijd.
En
dan roep ik vol plezier.
Ach
Mina, kijk eens hier.
Refrein.
4.
En
als de dag voorbij is.
Dan
breng ik haar vol pret.
Des
s’avonds weer naar huis toe.
En
dan kruipen wij te bed.
‘K
heb de aangenaamste dromen.
Dat
ik beet heb slag op slag.
Van
paling bliek en voorn.
Zoals
ik nog nimmer zag.
En
kom ik s’morgens uit mijn bed.
Dan
begint al weer die pret.
Refrein.
|