Marietje
komt vaak bij haar grootmoe,
soms
tweernaal soms driemaal per dag.
Bij
grootmoeder vindt ze het zo prettig
omdat
zij daar alles maar mag.
Zij
snuffelt in kasten en laatjes,
dat
vindt ze zo prettig en fijn.
Op
zekere dag vindt ze een parelsnoer.
Och
grootmoeder geef dat aan mij.
Refrein
:
Grootmoe
ziet op de kleine neer
en
weent terwijl zij sprak:
Marietje
kom hier eens aan mijn zij, jij bent nog zo klein
zo
jeugdig en zo rein,
maar
als je groter bent misschien krijg jij het parelsnoer.
Marietje
haar kopje bleef hangen,
ze
stampte heel kwaad op de grond.
Och
grootmoe dat kunt u niet menen
want
ik ben nog lange niet groot,
u
telt nu al zeventig jaren
misschien
bent u spoedig al dood,
dan
kunt u ze mij niet zien dragen
want
ik ben nog lange niet groot.
Refrein
:
Grootmoe
ziet op de kleine neer
En
weent terwijl zij sprak:
Marietje
kom hier eens aan mijn zij, jij bent nog zo klein ,
zo
jeugdig en zo rein.
Maar
hier heb jij het parelsnoer,
het
was eens van je moe.
Twee
weken daarna werd een grafje gedolven.
De
schooljeugd die stond er omheen.
Er
achter een treurige vader,
er
klonk nog wat droevig geween.
Eerst
had hij zijn vrouw moeten missen,
het
dierbaarste wat hij bezat.
Eerst
had hij zijn vrouw moeten missen
en
nu nog zijn enigste schat.
Refrein:
Grootmoe
ziet op het lijkje neer
en
weent terwijl zij sprak:
Marietje
jij ging nu van ons heen,
jij
was nog zo klein,
zo
jeugdig en zo rein,
het
parelsnoer dat keerde weer,
maar
ons klein Marietje niet meer.