INHOUD FEESTLIEDJES
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl

De dodensprong (Circustragedie)

Vraag: Liesbeth de Nijs

Een vraag over een oud straatlied of gedicht dat mijn vader onder het scheren luid voordroeg.

Helaas ken ik er nog maar 2 regels van en wel deze:

Met vaste hand grijpt hij het koord

en werpt zich op tot in de nok

Vaag staat mij de titel bij: De koorddanser, maar dat weet ik niet zeker. Ik ben benieuwd of iemand dit vers of lied nog kent

 

Antwoord:

Jos de Vet herinnerde zich dat de gezochte liedtekst 'De dodensprong' heet. Toen was het raadsel snel opgelost.

 

De Doodensprong (Circus Tragedie)

 

Dit straatlied staat afgebeeld als liedblad in Kroniek van de Kempen, deel 14 (1995), p. 163, in de liedrubriek van Harrie Franken. Het lied werd in 1973 voor Franken gezongen door Anna Daris-Lommers te Bergeijk.

 

1.

Zij waren artisten, die beiden,

Bedrukt door de zorgen van 't vak

Steeds hopend op betere tijden

Gehuisvest hoog onder een dak.

Hij draaide zijn salto's zoo prachtig,

Zij zong hare liedekens blij!

Hij was als van staal, jong en krachtig

De vrouwelijke charme had zij.

 

2.

Het geluk in 't vak was verdwenen,

Hij kreeg maar geen engagement.

Niets had hij meer om te beleenen,

Zoo’n tijd had hij nimmer gekend.

Zijn vrouwtje zag hij verkwijnen,

Daar ‘t nodige steeds hen ontbrak

De gelukszon wilde niet schijnen

Bij die twee daar onder een dak.

 

3.

Door wanhoop tot 't uiterst gedreven

Heeft hij nu een waagstuk bedacht,

Hij sidderde nooit voor zijn leven

Doch bouwde steeds op zijne kracht,

Een "Doodensprong" wil hij gaan maken

Uit den nok van het circusgebouw,

Wellicht maakt hij dan goede zaken

Het is toch voor haar zijne vrouw.

 

4.

De zaak is in orde gekomen

't Contract is geteekend en klaar.

Ook heeft hij een voorschot genomen

Om toch iets te koopen voor haar.

Hij kocht haar van alles, ook bloemen

En sierde de kamer hiermee,

Voor 't eerst kon hij zich weer noemen

Geslaagd en gelukkig, tevreê.

 

5.

Geluk kon de Directie zich wenschen

Op d'avond van den grooten dag,

't Voorplein zag zwart van de menschen

En rijtuigen van allerlei slag,

Men verdringt zich bij de loketten

De emotie wordt graag nagejaagd,

Zelfs buiten verkoopt men biljetten

Waarvoor men het dubbele vraagt.

 

6.

De voorstelling is aangevangen

Gaat kalm tot zoover voorbij,

Nu wordt er de brug uitgehangen

En is de held van den dag aan de rij,

Wat treed hij daar statig naar voren.

Volkomen bewust wat hij doet,

Een dond'rend applaus doet zich hooren

En dankend brengt hij zijn groet.

 

(PARLANDO)

Hij grijpt het koord en werkt zich op tot in het nok, zwaait zijn lichaam lenig en vlug, en staat nu boven op de brug. Het wordt nu doodstil in t gebouw’, een greep, en het zware touw, wat nog hem aan de aard verbond, valt kronkelend op de grond. Hoog opgericht als uit graniet gehouwen, staat daar de held, de armen saam gevouwen. Het publiek zit roerloos stil, men durft geen adem halen, maar hij daarboven weet wat hij wil, straks, ja straks zal men hem met goud betalen, hij doet het toch voor haar, naar wiens geluk hij streeft; het eenigst wat hij op de wereld heeft. Daar recht vooruit schuin naar beneên hangt een zwevend rek; de reden dat het daar is aangebracht is zeer gegrond, de springer moet het grijpen in zijn vaart, kan dan ongedeerd te lande komen en is zijn taak volbracht. Nu het oogenblik is aangebroken neemt hij zijn tempo, ineengedoken stoot hij zich af, suisend schiet zijn lichaam door de lucht, salto's draaiend in zijn vlucht. Doch hij verblindt door het licht der reflectoren heeft plotseling zijn doel, het heilaanbrengend rek uit het oog verloren. Hij grijpt te laat, verpletterd valt hij neder. Een kreet zooals nog nimmer werd gehoord stijgt op uit duizend keelen. En ginds ver van dit hartverscheurend einde, wacht een jonge vrouw terwijl het gele licht der lampen, haar slanke figuur omlijst en nevelige schaduwen werpt op de gekalkte wand. Daar wacht als in gepeins verzonken de jonge vrouw op hem doe nooit meer komen zou.

 

7.

Zij was als verpletterd van smarte,

Toen men het vertelde aan haar.

Zijn dood brak haar het harte,

Zij zakte van smart in elkaar.

Hij werd van den arme begraven,

Alleen door zijn vrouwtje betreurd.

De paarden die zag men weer draven,

In ’t circus als of er niets was gebeurd.

 

8.

Doch jet vrouwtje, zij kon niet meer weenen,

Ook denken dat kon zij niet meer;

Opeens is de arme verdwenen

Op ’t kerkhof vond men ze weer,

Gestorven door smart niet te noemen,

Op zijn graf door de dauw reeds bevocht

Haar hand omklemde de bloemen,

Die hij eens voor haar had gekocht.