INHOUD FEESTLIEDJES
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl

Vaderlandse geschiedenis

bijdrage van mevr. T.M.C. Valk en Bos

Mevrouw T.M.C. Valk en Bos stuurde een rijmtekst in van maar liefst 46 coupletten over de vaderlandse geschiedenis. Ze heeft die opgeschreven in 1953 toen ze in Den Haag op de lagere school zat. Zulke rijmen moesten de scholieren helpen bij het onthouden van de geschiedenis. In december 1953 ging mevrouw Valk en Bos verhuizen, dus strofe 46 was de laatste die ze nog heeft opgetekend in haar schoolschrift. Die gaat over Jan van Schaffelaar. Er moeten dus nog veel meer coupletten zijn. Als u er kent,of inlichtingen hebt over deze tekst kunt u ze inzenden via leed@brabantsdagblad.nl.

Hier volgen de eerste 46 strofen, zoals mevrouw Valk en Bos ze vroeger heeft opgeschreven en nu voor CuBra-liedjesrubriek heeft uitgetypt.

 

De Vaderlandse Geschiedenis

 

1

Honderd jaar voor Christus was Nederland nog deels moeras.

Maar op menig plaats bevond zich een plek met droge grond.

Duinen, bossen, klei en zand hadden daar de overhand.

Kijk maar even op de kaart die dit alles openbaart.

Zie je hoe de Maas en Rijn hier al aangegeven zijn.

Schelde, IJssel, Vecht en Waal stroomden daar reeds allemaal.

 

2

Doch, waar is de Zuiderzee? Wel die telde nog niet mee.

En men keek nog op haar neer want zij heette "Flevomeer".

Je gelooft je ogen niet als je eens naar Zeeland ziet.

Op de kaart ontdek je ras dat dit nog geen eiland was.

Kortom het is amusant zulk een kaart van Nederland.

Sla haar dus nauwkeurig ga, teken haar gerust eens na.

 

3

Met een huis, een boom, een schaap maar val daar niet bij in slaap.

Want dan krijg je nog misschien zoiets in je droom te zien.

Maar wij slapen niet, niet waar, daarvoor is de straf te zwaar.

Nee, wij willen liever weten hoe of de bewoners heten.

Scherp dus even je verstand. Wie bewoonden Nederland?

 

4

Aan de monding der rivieren woonden onze Batavieren.

Hun gebiedsgrens is de lijn van de Maas en van de Rijn.

In de duinen daarin tegen was een ander volk gelegen.

Dit waren de Kaninefaten die zo graag konijnen aten.

Verder in het hoge noorden meestal karig met hun woorden

Maar gewapend met hun spiezen woonde het grote volk der Friezen.

 

5

Aan de Oostenrijkse kanten vindt men dan nog de Tubanten.

Dit was nu nog in zijn band de bevolking van ons land.

Denk je nu al met verdriet"juffrouw dat onthoud ik niet"

Wat zijn dat voor rare namen, die onthoud ik nooit tezamen.

Wil toch niet dit vers verwensen, want wij zijn ook rare mensen

En nu vragen wij met reden wat of deze mensen deden.

 

6

Wel, zij hielden op de aarde koeien, varkens, kippen, paarden.

Zij verbouwden hun gewas, erwten, bonen, koren, vlas.

Vingen met een net van touw, snoek en schol en kabeljauw

In het meer of de rivier. Bakten brood en brouwden bier.

Vochten met een ander ras als er maar te vechten was.

 

7

Woonden in een huis tezamen, maar ze kenden nog geen ramen.

Dronken potten gerstenat, schaatsten in de winter wat

Naar hun stamverwanten henen. Dobbelden met dobbelstenen

En verloren daarbij alles, wat een jammerlijk geval is.

Zij verspeelden goed en have en hun vrouwen werden slaven.

Men verkoos de dobbelpot voor de ene ware God.

Hieruit valt dus af te leiden, de Germanen waren heiden.

 

8

Zij aanbaden valse goden en vereerden hunne doden.

Deze werden bijgezet in een stenen hunnebed.

Zij aanbaden God de zon als de grote levensbron.

Wodan was de oppergod en bestuurder van het lot.

Donar eerde men bijzonder als de godheid van de donder.

Wat men zelfs nog heden zag, immers Donarsdag is donderdag.

 

9

Freyda is de hoofdgodin en van Wodan de gemalin.

Was zo’n krijger soms gevallen, hij kwam in de hemelhallen.

Daarom stierf men opgetogen, blond van haar en blauw van ogen.

Vijftig jaar voor Christus kwam hier een zuidelijke stam.

Die zoals wij allen weten de Romeinen wordt geheten.

Daar zij uit de buurt van Rome met hun leger zijn gekomen.

 

10

Caesar, een geducht Romaan voerde deze troepen aan.

Vechten was zijn lust, zijn leven. Hij heeft ook een boek geschreven,

Waaruit wij dit alles weten. Dit wordt onze "bron "geheten

Omdat men als het ware kon, wijsheid putten uit de bron.

Maar wij zijn nog veel te klein en verstaan nog geen latijn.

Als wij echter duchtig leren, kan ook deze kans verkeren.

 

11

Wij behalen dan een prijs van het hoger onderwijs.

Daar leest men met animo in de " Bello Gallico ".

Wij gaan echter die verhalen ondertussen eens vertalen.

De Romeinen zat de moed van nature in het bloed.

Menig land werd onvervaard onderworpen door hun zwaard.

Eindelijk kwamen zij ook hier bij de Fries en Batavier.

Deze zijn wel niet begonnen, zoals het wel meestal gaat

Baas is, die het hardste slaat.

 

12

Want zij hadden niet die speren en ook niet zulk mooie kleren.

En de veldheer der Romeinen vond een middel met de zijnen

Waardoor hij ons leger dunde en dit noemt men krijgsmanskunde.

Tot de vrede werd gesloten en zo werd men bondgenoten.

 

13

In de aanvang wel is waar vreest men de geweldenaar.

Maar ons volk was altijd vrij en ’t haat de tirannij.

Negen jaar na Christus dorst Herman een Germanenvorst

Weer een grote veldslag aan tegen Varus een Romaan.

Hij versloeg hem zonder fout in het Teutenburgerwoud.

 

14

In ons eigen vaderland werd de vijand overmand

Door de Friese krijgerschaar achtentwintig was het jaar

Toen liet ook zich de Bataaf, niet meer kennen als een slaaf.

Nee, hij toonde hoe zijn ziel is onder Claudius Civilis

Sloeg hij de geweldenaar. Zeventig is nu het jaar.

De Romaanse heerschappij was hierdoor nog niet voorbij.

 

15

Nee, zij duurde met elkaar nog wel minstens honderd jaar.

Maar zoals het meestal doet eens verkeert het kwaad in goed.

De Romeinen uit het zuiden waren zeer beschaafde luiden.

En zij leerden vol vertrouwen de bewoners huizen bouwen

Van uit klei gebakken stenen en niet meer uit twijgentenen.

Daarvoor moesten wij soldaten geven aan de potentaten.

 

16

Maar zij bouwden daarentegen in ons land de grote wegen.

Tot hun voorbeeld wel eens waar maar wij leerden het toch maar.

Tuin- en vruchtenbouw ontstond op de vaderlandse grond.

Onze oudste steden zijn vestingen van de Romein.

Utrecht, Nijmegen en Maastricht zagen zo het eerste licht.

 

17

In de zuidelijke dreven is het volk het langst gebleven.

Want zij vonden Limburg mooi zoals wij vandaag het Gooi .

In de schone maasvallei stichtten zij hun landerij.

En zij voelden zich daar thuis in hun prachtig herenhuis.

En nog heden vindt men wel hoeven daar naar dat model.

Ondertussen stond de spil der geschiedenis niet stil.

 

18

Rad Fortuna draaide maar en verspilde jaar op jaar.

Maar terwijl het aantal klom kwam het eerste christendom.

Aan de oever van de maas landde bisschop Sint Servaas.

Nu nog ziet men in Maastricht daar waar hij begraven ligt

Op zijn graf een machtig werk, dit is St. Servaas zijn zerk.

 

19

Maar de rest van Nederland van Maastricht tot aan het strand

Bleef in duisternis gehuld, doch het droeg daaraan geen schuld

Want het had het lichtend woord der verlossing nooit gehoord.

Ondertussen was allang de volksverhuizing aan de gang.

Uit Zuid-Limburg vluchtte toen het Romeinse garnizoen.

Met de macht was het gedaan, zie er bleef geen man meer staan

Van de vroegere armee, men schreef ‘t jaar vierhonderdtwee.

Hiermee ‘s lands " geschiedenis "eerste deel geëindigd is.

 

20

In die dagen nu betrad menig volk het zwerverspad.

Dit is zoals wij weten ‘volksverhuizing "geheten.

Deze zogenaamde horden stoorden de bestaande orden.

Uit het oosten opgekomen vochten zij tot vlak bij Rome.

Met de wapens in de hand overwonnen zij ons land

Waarbij ik de aandacht vestig op het jaar vierhonderdzestig.

Het bepaalt ons volksbestaan, teken het dus vlijtig aan.

 

21

Wij willen gaarne weten hoe de nieuwe mensen heten.

De voornaamste zijn de Franken daaraan wij de godsdienst danken.

Deze gingen naar men verluidde spoedig wonen in het Zuiden.

Maar de Saksen en hun zonen gingen in het Oosten wonen.

Angelen en Saksen beiden kozen Frieslands woud en weiden.

Doch zij namen daar voortaan ook de naam van Friezen aan

Zodat dus het nieuwe ras Frankisch, Fries en Saksisch was.

 

22

Koning Clovis was soldaat en een koning van de daad.

Met zijn Franken en zijn zwaard vocht hij om de wereldkaart.

Duitsland werd door hem geplet en Noord-Frankrijk werd bezet.

Toen dit alles was gedaan was het Frankenrijk ontstaan.

Maar de kroon op al dit werk was de vestiging der kerk.

Zie hoe vreemd de wereld loopt, koning Clovis wordt gedoopt.

Nu bekeert zich tegelijk heel het machtig Frankenrijk.

 

23

Voor het goddelijke werk en de prediking der kerk

Bleef het Noorden echter stom en verkoos het heidendom.

Ziedaar op het Noorderstrand Willibrord uit Engeland,

Bonifatius met zijn scharen. Onze eerste martelaren.

Voor ons volk en Christus geven zij hun goed, hun bloed en leven.

 

24

Dokkum is de kleinste stad waar dit feit heeft plaats gehad.

Onderstreep dit jaartal hier zeven, vijf en daarnaast vier.

Zie wij hebben veel te danken aan een keizer van de Franken

Die door ieder werd geroemd en de "Grote " wordt genoemd.

Keizer Karel oppermachtig maakte heel zijn rijk eendrachtig.

 

25

Van de noordelijke ree tot de Middellandse zee.

Hij deed vele goede werken. Stichtte handelscentra, kerken.

En van Nederlands eerste scholen werd de bouw door hem bevolen.

Zodat kunst en handelsgeest, maar de wijsheid nog het meest

Als een plant te bloeien stond op de vaderlandse grond.

 

26

Karel werd hiervoor beloond. Hij werd door de Paus gekroond

Als een machtig huldeblijk wordt hij keizer van zijn rijk.

Toen de vorst was heengegaan treurde iedere onderdaan.

Onderstreept dit jaartal hier, het is acht en een en vier.

Karel deelde als een gave stukken land uit aan zijn graven.

 

27

Deze hielpen hem dan allen en men noemde hen vazallen.

Onder Karel nog eendrachtig werden zij tenslotte machtig

Zodat zij zich keren dorsten met geweld tegen hunne vorsten.

Hierdoor op de lange baan is het gravenhuis ontstaan.

Keizer Karel gaf zijn kroon in de handen van zijn zoon.

Zo is ‘Lodewijk de Vrome" in zijn vaders plaats gekomen.

 

28

Na zijn sterven viel meteen heel het Frankenrijk uiteen.

Want de koning had drie zonen en wie moest men daarom kronen.

Zij, zo als men dikwijls ziet, gunden het elkander niet.

Heel het machtig Frankenrijk raakte met de grond gelijk.

Na verdeling van de buit ziet het rijk er aldus uit.

 

29

Links een westelijke baan waaruit Frankrijk is ontstaan.

Rechts een oostelijk gebied waar men heden Duitsland ziet.

Tussen beiden valt de Schelde als de grenslijn te vermelden.

Hierbij maakte Nederland deel uit van de Duitse kant.

Karels rijk viel dus in twee, een der zonen deed niet mee

Want als derde deelgenoot ging hij spoedig daarna dood.

 

30

Maar… wat nadert als een stip? Wel het is een Noormans schip.

Nederland roept wee en ach want dit is een zware slag.

Ieder, niemand uitgezonderd denkt met afschuw aan 800.

De mannen uit het Noorden brandden, plunderden en moordden.

Huis en hof en korenschuur alles wordt een zee van vuur.

 

31

Waarlijk deze soort barbaren komen uit de hel gevaren.

Zie, de mannen en de vrouwen sleuren zij uit onze gouwen.

In de kerken knielt men neer, " Red ons van de Noorman, Heer."

Hoeveel wezen, hoeveel weeuwen* maakten zij in die twee eeuwen, *weduwen

Voordat zij voorgoed verhuizend, weer verdwenen omstreeks 1000.

Nog is heel het rijk eendrachtig maar de graven worden machtig.

 

32

Gij herinnert u nog allen, graven noemde men vazallen

Deze waren niet gelijk aan de keizer van het rijk.

Nee, zij moesten zich al naar behoren aan zijn bevelen storen.

Want de vorst gaf hen voorheen hun bezittingen slechts in leen.

Maar de graven werden rijk en hoogmoedig tegelijk.

En zoals het dikwijls gaat men beloont het goed met kwaad.

 

33

Aan de keizer dacht men niet, maar men vocht om meer gebied.

Uit die wereld vol gedruis groeit het Hollands Gravenhuis.

Maar kom aan, het loont misschien zo’n graaf eens nader te bezien.

Kijk, dit is graaf Willem II, heel zijn lust is zijn armee.

Daarmee vecht hij nooit genoeg, ’s avonds laat en ’s morgens vroeg.

Maar hij gaat de strijd verliezen nu hij vecht met de West-Friezen.

Op een hopeloze wijs zakt hij vechtend door het ijs.

 

34

En dit is graaf Floris V, ook hij bemint het krijgsbedrijf.

Maar wordt algemeen geroemd en "der keerlen* Gods "genoemd. *boeren

Amstel en van Woerden beiden kunnen het daarom niet lijden.

Uit de greppel langs de baan valt men hem van achter aan.

Later aanschouwt men nog de dolk van dit laag en listig volk.

O, hoe droevig is het lot van de graaf der keerlen god.

 

35

Maar we zien daar eindeloze scharen zich op straat vergaren.

Want de Turk heeft zonder schromen al Jeruzalem ingenomen

En de Palestijnse grond waarop Christus kribbe stond.

Hij die der geschiedenis Maker en Voltooier is.

Onder Godfried van Bouillon trok men naar het land der zon.

Ver van vrouw en kind en huis, op de mouw droeg men een kruis.

En men nam het Christusgraf weder van de Turken af.

Deze kruistocht zo bewondert hield men zo rond elfhonderd.

 

36

Maar het grote Turkse Heir* keerde zwaarbewapend weer *leger

En men vocht en vocht en vocht, toch hield men nog menig tocht.

Want men werd de strijd niet moe tot aan dertienhonderd toe.

Intussen heerst het huis van Henegouwen, Hoeksen twistten met Kabeljauwen.

Het is een treurig feit geworden, het is dagelijks aan de orde.

Maar wat is dat voor geluid? Iemand vindt het buskruit uit.

 

37

Velen tot op deze stonde hebben iets uitgevonden.

Schwartz een monnik in een kluis stak de brand in zijn fornuis

Daarop stond een pot van tin en hier deed hij houtskool in.

Mengde zwavel en salpeter, stookte toen het vuur nog heter.

Daarbij dacht de goede man, komen mag wat komen kan.

Ondertussen sliep hij even want hij had een monniksleven

Plotseling werd hij gewekt. BOEM het buskruit was ontdekt.

 

38

Nu de rook is opgetrokken zie ik dingen die mij schokken.

Kinderen waarom die jool om dat ouderwets pistool.

Ik zie reeds het schietgeweer en ik zie nog zoveel meer.

Zwart wordt heel de horizon van de roet van het kanon.

Geen wil meer een pleit beslechten dan met vechten, vechten, vechten.

 

39

Ondertussen was gezwind Jacoba van Beieren aan het bewind.

Zie Jacoba tot de nacht rijden voor de valkenjacht.

Dan komt Philips, Jacoba’s neef die haar van de troon verdreef.

Hij draagt als Bourgondisch heer op zijn hoed een pauwenveer.

Daar hij land en volk behoedde wordt hij bijgenaamd "de Goede".

Waarlijk onder zijn bewind was de wereld eensgezind.

 

40

Paarden werden in die dagen met een gouden hoef beslagen.

Aan de engelen gelijk schilderden Huub en Jan van Eijk.

Utrecht krijgt zijn grote dom, weelde, kunst en welvaart klom.

Kathedraal na kathedraal spreekt haar klare hemeltaal.

Al de buidels worden dik. Uit de nevel en het slik

Rijst het prachtig Amsterdam, zie de leeuw ligt naast het lam.

Heel de burgerij erkent Philips als een goed regent.

En zo gaat dit heerlijk leven tot aan veertien, zes en zeven.

 

41

Altijd is de mens zijn geest vindingrijk geweest.

Willem Beukelszoon, die guit, vond het haringkaken uit.

Zodat voortaan elke man zoute haring eten kan.

Doch wat verreweg meer beduidt, iemand vindt de drukkunst uit.

Laurens Janszoon Koster ging even op de wandeling

Bij een boomstam bleef hij staan, waarlijk hij dacht nergens aan

Neen, hij stond een hele poos, zo gezegd gedachteloos.

 

42

En om toch maar wat te doen grifte hij zijn letters toen.

Deze vielen groot en fors neder uit de bomenschors.

Plots bemerkte hij verrukt dat zijn naam stond afgedrukt.

LAURENS JANSZOON KOSTER stond duidelijk leesbaar op de grond.

Laurens blij en opgewekt had de boekdrukkunst ontdekt.

Maar een Duitser zoals steeds, die zei: "O, dat wist ik reeds".

Duitsers zeggen dus voortaan Gutenberg heeft het gedaan.

Van dit alles deelgenoot gaat de goede Philips dood.

 

43

Op de leeggekomen troon zit nu Karel, Philips zoon.

Die om al zijn twist en veten ook "de Stoute " wordt geheten.

Vechten was zijn liefste vak zodat hij tot ieder sprak

"Mijn gebied is mij te klein, ik kan slechts gelukkig zijn

Als ik lont en kruitdamp zie." En hij sneuvelt bij Nancy.

 

44

Nu komt Karels enig kind door zijn dood aan het bewind

Met Maria deze vrouw nam het volk het niet zo nauw

Spoedig onder haar bestuur stond het land in vlam en vuur.

Zoals eerder in dit boek vochten Kabeljauw en Hoek.

Kindren wie ontdek ik daar? Dat is Jan van Schaffelaar.

 

45

Zie de onversaagde held op de spits van Barneveld.

Hij zit met zijn strijdgenoten in de toren opgesloten.

En wraakzuchtig naar zijn bloed ligt de vijand aan de voet.

Hij biedt alleman het leven als zij maar hun hoofdman geven.

Maar de troep in toorn ontbrandt wijst dit voorstel van de hand.

Ondertussen stijgt de nood men gaat van de honger dood.

Ach zijn makkers en vertrouwden kunnen hem niet tegenhouden.

Zie, hij werpt zich van de transen in een machtig veld van lansen.

 

Hier eindigt De Vaderlandse Geschiedenis in het schoolschrift van mevrouw Valk en Bos.