De
feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl
De
gevaarlijke barbier - Vraag: Theo van Doorn - Antwoord: Ed Schilders
Tekst
is afkomstig uit ‘Hollandsche Gezelschap Liederen, met de hand
geschreven door P. H. Offermans’, op de titelpagina gedateerd als ‘14
Dec ’s Bosch 1867’ - dit is wsch de begindatum van het handschrift.
Het
handschrift is een kopie; het origineel berustte bij Jacques Stroucken.
1
Daar
ik van lancier weêr burger word
En
snor en sik moet geven,
Wil
ik toch den schrapper die ze kort
Nog
een van schrik doen beven.
Hei,
kastelein! Zeg, heb je hier
Niet
zoo een hondsvot van barbier?
De
vent moet aanstonds komen.
2
Kom
voor en haal je mes maar uit,
Barboks,
daar ligt een gulden,
Maar
’k val wat kittelig van huid
En
kan geen villen dulden.
Toon
dus je kunst, en houd je goed
Want
ik jaag je, stort je één droppel bloed
Dees
dolk hier door de ribben.
3
Het
spitse, koude moordtuig, dat
Op
tafel lag te vonk’len
De
snorbaard, die daar dreigend zat
Met
oogen als karbonk’len
En
met een tronie, barsch en strak,
Als
was hij de ergste bullebak
’t
Was juist geen lief spektakel.
4
De
scheerbaas wordt er akelig van
Hij
wil zijn messen wetten
Doch
voelt, gluurt hij naar dolk en man
Een
rilling van ontzetten.
Zijn
tanden klapperen op elkaâr;
In
’t end pakt hij zijn boel te gaar
En
zend [ sic; zond?] een van zijn knechten.
5
Vriend
kijk een gulden ligt hier klaar
Wil
jij mij flink raseren;
Maar
snij je me, je zult voorwaar,
Geen
kin op aard meer smeren.
Wat!
Roept de knecht, neen op mijn woord
Ik
scheer geen mensch op zzo’n accoord.
Hij
loopt en stuurt den jongen.
6
Ei,
durf jij ’t wagen, kleine pier?
Wil
dan geen tijd verliezen.
Daar
ligt mijn dolk, de gulden hier
Je
hebt thans maar te kiezen
Want
snij je of schram je mij maar bloot,
Je
valt hier voor mijn voeten dood;
Zoo
niet is ’t geld ’t jouwe.
7
De
jongen gluurt naar ’t geld. Dat blinkt
Hem
hel en glanzig tegen
Zit
stil maar, zoo roept hij niet gekekt.
Ik
zal het wel knapjes vegen.
Hij
zeept hem dad’lijk wakker in,
Scheert
vlug en handig wang en kin
Zoo
[,] roept hij, ’t is beredderd
8
Daar,
kleine gannef, neem je geld,
Pardoes
je durft het [durfdet ?] wagen!
Je
bange baas was heel ontsteld
Zijn
knecht stond ook verslagen.
Maar
jij… jij dorst en toch… pardi
Had
je me één schram gegeven, die
Moest
je met je bloed betalen.
9
Ei
heer! ’k geloof dat je U vergist.
Ik
hiel je heel goed stijf vast.
En
dacht een domme duivel is’t
Die
niet op ’t eigen lijf past.
Trekt
hij één enklen scheeven bek,
’k
Haal rits! Hem ’t mes door strot en nek
en
loop dan met mijn gulden.
10
Zoo
zoo! Hm, hm, was dat je plan!
De
Heer begint te trillen
En
wordt er wit als linnen van,
Ei,
ei! Was dat je willen?
Daar,
had ik geen gedachte op.
Doch
bij mijn ziel, jij galgenstrop!
Jij
zult mij nooit meer scheren.
29
sept. 78
|