"Bij
de aankoop van een van mijn Felix Timmermans-boeken vond ik dit
vers tussen het kaft. Ik vermoed dat het "Vlaamsch" is.
Maar mogelijk is het hier ook bekend?
Het
is handgeschreven op boekhoudpapier, voorzien van het jaartal 1905,
in een boek dat ik in Lier kocht bij een antiquair op 8-8-2001.
Schrijver mij dus onbekend."
KLIK HIER VOOR EEN AFBEELDING VAN EEN DEEL
VAN HET HANDSCHRIFT
DEN
APRILVISCH
1
Gij al
die hebt verstand van visch
mijn
vrienden en vriendinnen
Gij
weet ook min of meer gewis
Wat een
Aprilvisch is.
D’as
niets dat heeft noch kop noch steert
En krek
dat is de moeite waard
zooals
me laatst ne kameraad
Verteld
heeft op de straat (bis)
2
Ne vent
die was in groote nood
zijn
eigen neer gaan zetten
Hier in
’t park zoo nog al blood
En ’t
viel er uit lijk lood.
Maar
plots ziet hij ne pakkeman
sprong
op deed vast zoo gauw kijken
En hij
dekte zijn factionair
Met
zijne musketére (bis)
3
De
garde kwam bij hem en vroeg
Wat hij
daar verrichtte
Mijnheerke
lief sprak hij ik joeg
Al van
de morgend vroeg
Naar
mijnen schrik den papagaai
Die uit
zijn kot ging op draai
Maar nu
heb ik den schelm goed
Hier
onder mijnen hoed (bis)
4
Ik heb
al gauw mijn "klein"schavuit
Naar
huis het kot doen halen.
Want ik
betrauw den gast geen duit
Hij
springt en zingt en fluit
Maar
bijten kan hij ook zeer fel
Als ge
maar komt eens aan zijn vel
de
schobiak hij haalt pikant
De
stukken uit uw hand.
5.
Das
aardig sprak de gardevil
D’ak
hem zoo niets hoor zeggen
Hij
houdt zijn eigen lijk zoo stil
Ja dás
een groot verschil
Zoo
gauw als ik hem maar bekijk
De
schreeuwer houdt dan zijn gekrijs
En zit
zoo stil als eene muis
Dá
hier precies lijk ’t huis (bis)
6.
Pas op
mijnheer komt er niet aan
Pas op
hij zal u bijten
Maar
wacht ik zal zelf naar huis eens gaan
Mijnheer
blijf even eens wat staan
Want
mijne snaak die blijft al weg
maar
zijdt zoo goed zoals ik zeg
Houdt
mijnen hoed wat in ’t oog
Maar
heft hem niet omhoog. (bis)
7.
de vent
liep weg en liet mijnheer
De
gardevil staan pronken
Hij zag
niet eens eenen enkelen keer
Ja zelf
in ’t geheel niet meer
Naar
zijnen schoonen vogel om
Die
zitten bleef heel stil en stom
En met
een fijn en schoon en goed
Daar
onder zijnen hoed (bis)
8.
De
gardevil die werd het beu
En wou
hem laten vliegen
Hij
piepte zoo een petit peu
En hij
verschoot parbleu
Is dat
riep hij ‘ne papegaai
dat
vind ik vast in ’t geheel niet fraai
Als ik
hier die vent had van dien hoed
ik
sloeg hem in de koet.
9.
De
schobejack voir trois francois
Gij
zult mij dat bekoopen
Cést
vous voulier
manque
de moi
Lijk
hij dan zegt zoo
De
gardevil met groot geweld
Die
stampte gelijk nen Franschen held
de
musquetére met papegaai
Zoo
plat gelijk een vlaai.
Afbeelding
van een deel van het handschrift
|