INHOUD FEEST
INHOUD VARKEN
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl

Den Aprilvisch (1905) - door een anonieme tekstdichter

Ingezonden door Willem Jonkergouw

"Bij de aankoop van een van mijn Felix Timmermans-boeken vond ik dit vers tussen het kaft. Ik vermoed dat het "Vlaamsch" is. Maar mogelijk is het hier ook bekend?

Het is handgeschreven op boekhoudpapier, voorzien van het jaartal 1905, in een boek dat ik in Lier kocht bij een antiquair op 8-8-2001. Schrijver mij dus onbekend."

KLIK HIER VOOR EEN AFBEELDING VAN EEN DEEL VAN HET HANDSCHRIFT

 

DEN APRILVISCH

1

Gij al die hebt verstand van visch

mijn vrienden en vriendinnen

Gij weet ook min of meer gewis

Wat een Aprilvisch is.

D’as niets dat heeft noch kop noch steert

En krek dat is de moeite waard

zooals me laatst ne kameraad

Verteld heeft op de straat (bis)

2

Ne vent die was in groote nood

zijn eigen neer gaan zetten

Hier in ’t park zoo nog al blood

En ’t viel er uit lijk lood.

Maar plots ziet hij ne pakkeman

sprong op deed vast zoo gauw kijken

En hij dekte zijn factionair

Met zijne musketére (bis)

3

De garde kwam bij hem en vroeg

Wat hij daar verrichtte

Mijnheerke lief sprak hij ik joeg

Al van de morgend vroeg

Naar mijnen schrik den papagaai

Die uit zijn kot ging op draai

Maar nu heb ik den schelm goed

Hier onder mijnen hoed (bis)

4

Ik heb al gauw mijn "klein"schavuit

Naar huis het kot doen halen.

Want ik betrauw den gast geen duit

Hij springt en zingt en fluit

Maar bijten kan hij ook zeer fel

Als ge maar komt eens aan zijn vel

de schobiak hij haalt pikant

De stukken uit uw hand.

5.

Das aardig sprak de gardevil

D’ak hem zoo niets hoor zeggen

Hij houdt zijn eigen lijk zoo stil

Ja dás een groot verschil

Zoo gauw als ik hem maar bekijk

De schreeuwer houdt dan zijn gekrijs

En zit zoo stil als eene muis

Dá hier precies lijk ’t huis (bis)

6.

Pas op mijnheer komt er niet aan

Pas op hij zal u bijten

Maar wacht ik zal zelf naar huis eens gaan

Mijnheer blijf even eens wat staan

Want mijne snaak die blijft al weg

maar zijdt zoo goed zoals ik zeg

Houdt mijnen hoed wat in ’t oog

Maar heft hem niet omhoog. (bis)

7.

de vent liep weg en liet mijnheer

De gardevil staan pronken

Hij zag niet eens eenen enkelen keer

Ja zelf in ’t geheel niet meer

Naar zijnen schoonen vogel om

Die zitten bleef heel stil en stom

En met een fijn en schoon en goed

Daar onder zijnen hoed (bis)

8.

De gardevil die werd het beu

En wou hem laten vliegen

Hij piepte zoo een petit peu

En hij verschoot parbleu

Is dat riep hij ‘ne papegaai

dat vind ik vast in ’t geheel niet fraai

Als ik hier die vent had van dien hoed

ik sloeg hem in de koet.

9.

De schobejack voir trois francois

Gij zult mij dat bekoopen

Cést vous voulier

manque de moi

Lijk hij dan zegt zoo

De gardevil met groot geweld

Die stampte gelijk nen Franschen held

de musquetére met papegaai

Zoo plat gelijk een vlaai.


Afbeelding van een deel van het handschrift