INHOUD FEEST
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print pagina
Deze verzameling copyright erven Kragt. Digitale vorm: copyright CuBra en erven Kragt. Digitale redactie: Ben van de Pol en Ed Schilders.

Spot uit de Tweede Wereldoorlog en na de bevrijding
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl

De Moppenspiegel (1941-1942) van J. Kragt

deel 2 - 50 anti-Duitse moppen

Ingezonden door Hannie van Hoof en René Kragt
Voor meer informatie over deze verzameling, klik hier


51.

Grote consternatie in de Kalverstraat te Amsterdam als daar 's middags omstreeks vijf uur een Duits officier wordt gearresteerd door de Grüne Polizei, die hem met de revolver in de vuist moet in toom houden. Deze officier wordt verdacht een Engelschman te zijn en zich voor spionage in Nederland op te houden. De man ontkent heftig, doch niemand gelooft hem en tenslotte wordt hij ter dood veroordeeld. "Hoe konden jullie me toch ontmaskeren?", vraagt hij tenslotte, als ontkennen niet meer baat. "U kon geen Duits officier zijn. Want dan had U in de Kalverstraat met een pakje onder de arm gelopen."

 

52.

"Weet U de overeenkomst tussen een spiegel en Hitler en het verschil?" "Nou?" "Ze kunnen allebei barsten, maar van de spiegel is het zonde."

 

53.

Kort na de capitulatie stapt een Duitser een café op de Veluwe binnen en vraagt: "Hoe laat is het?" "Twaalf uur", antwoordt de boerenkastelein. Hij krijgt ten antwoord dat hij niet bij tijd is. Het is al over half twee. De kastelein protesteert. Zijn klok loopt best. Weer krijgt hij te horen, dat het veel later is. "Nou, dan zeg ik maar niks meer," besluit de man het twistgesprek, "maar het wordt toch weer twaalf uur."

 

54.

Buziau komt in zijn nieuwste revue als schilder het toneel op. Hij draagt een dubbele ladder op de schouder. Zonder iets te zeggen zet hij de ladder uit, stapt voorzichtig op de eerste sport en klautert naar boven. Hij gaat hoe langer hoe vlugger, maar als hij de bovenste sport bereikt, begint de ladder te schuiven en ploft naar beneden. Het publiek davert van vreugde.

 

55.

Fientje de la Mar komt op met een hoedje, dat zij onderzoekend bekijkt. Er zit een oranje veertje op. Ze draait het hoedje naar alle kanten en zegt dan: "Hoe moet het ook weer? Is het nou Oranje-boven of is het Oranje-beneden?" En de zaal geeft juichend antwoord.

 

56.

Een leugenachtige geschiedenis: 's Avonds om zeven uur ontmoeten drie rasechte Nederlanders drie fatsoenlijke NSB-ers. Er ontstaat een hevige ruzie en de NSB-ers worden doodgeslagen. Dan komen er drie Joden bij, die de NSB-ers opvreten. Waarom dit gelogen is? Een echte Nederlander luistert 's avonds om zeven uur naar de radio, fatsoenlijke NSB-ers bestaan niet en Joden eten geen zwijnenvlees.

 

57.

Een Duits soldaat, in het bezit van een eerzaam Hitlersnorretje, hoort zich als hij in Amsterdam over straat loopt, telkens het woord "rotzak" toeroepen. In een sigarenwinkel vraagt hij tenslotte, wat dat "rotzak" eigenlijk betekent. De juffrouw achter de toonbank weet zich er echter uit te redden. "Dat kleine snorretje van U noemen ze hier een rotzak." "Nou begrijp ik het," zegt de Mof, "heleboel rotzakken bij ons. Hitler zelf is ook een rotzak." Hetgeen door de juf beaamd werd.

 

58.

"Weet je de overeenkomst tussen een NSB-er en een varken?" "Nou?" "Ze leven allebei om opgehangen te worden."

 

59.

De NSB-er heeft zich permanent verklaard voor de eerstkomende duizend jaar. Vandaar dat ze in allerijl cursussen heeft ingericht voor het kweken van burgemeesters. "Die cursus," vertelt een insider, "werkt uitstekend en is gelukkig niet zo duur. Vier gulden per maand voor normale leerlingen. Alleen zij, die noch lezen en schrijven kunnen, moeten vijf gulden betalen."

 

60.

De Utrechtsche studenten hadden gehoord, dat de Nationale Oranjeliederen verboden waren en dus vermeden zij zorgvuldig die te zingen. Och, dat is niet zo moeilijk, want de wijsjes waren in elk geval niet verboden. En op die manier ontstond in de loop van 1940 de nieuwste schlager:

Kleurtje boven, kleurtje boven,

Leve je weet wel wie,

Weg met alle k'mag 't niet zeggen,

Kleurtje boven, kleurtje boven,

Leve je weet wel wie,

Weg met alle k'mag 't niet zeggen,

Leve je weet wel wie,

Je weet wel boven, (bis)

Weg met je weet wel wie.

 

61.

Een Duits soldaat komt met verlof in Berlijn aan. Hij voelt zich er niet zo goed thuis meer en dat maakt hem een tikje balorig. Vandaar dat hij in de tram weigert te betalen. "Ik krijg 20 pfennig", houdt de conducteur aan. "Man, ik kom net uit Holland en daar betalen we nooit een cent." "In Holland?" "Dat zeg ik toch." "Nou ja," zegt de conducteur, "in Holland zijn jullie eenvoudig lucht, maar hier weeg je normaal nog altijd 70 pond."

 

62.

De Nederlandsche omroep heeft natuurlijk de bevelen te gehoorzamen door de satellieten van Göbbels propaganda-instituut gegeven. En daarom wordt onverwacht de plaat gedraaid, gemaakt bij het afscheid van de PK-compagnie, die met een gestolen AVRO-auto onder bevel van Woutertje Hulsteyn naar het Russische front zal vertrekken. De omroep kondigt op devote toon aan: "Dames en Heren. Wij laten thans volgen een reportage van het afscheid van de PK-compagnie, die vandaag naar Rusland is vertrokken." Een ogenblik stilte. Dan klinkt wilde kermisvreugde uit de luidspreker op. Een stem zegt: "Dames en Heren, wij bevinden ons op de grootste kermis in Nederland. U moet eens zien hoe de mensen hier een lol hebben." Dan ineens zwijgt de luidspreker. En even laten zegt de omroeper: "Door een misverstand waarvoor wij U onze verontschuldiging aanbieden, werd een verkeerde plaat opgezet. Wij laten U thans horen:..."

Waarom vertrekt Woutertje de leugenaar ook naar Rusland als in Zaandam de kermis draait? De Engelsche radio maakte de volgende dag haar Nederlandsche collega een compliment.

 

63.

De voormalige airhostess van de K.L.M., Mejuffrouw van Leeuwen (?) heeft eens dank zij goede kruiwagens van haar fel NSB-gezinde familie, die o.a. Göring te logeren mocht hebben, een rolletje gekregen in een radio-hoorspelletje. Een heel bescheiden rolletje overigens. Ze hoeft alleen maar te zeggen: "M'n vader was metselaar." Heeft ze Bühnenfieber gehad? Als ze haar woordje moet doen, zegt ze tot grote ontsteltenis van iedereen in de studio: "Mijn vader was vrijmetselaar." Foei meneer van Leeuwen Bovenkamp. En nu lid van de NSB.

 

64.

De radioreporters Nord en Felderhof hebben ergens in Brabant een reportage gemaakt van de fabriek en zijn na afloop de gasten der Directie, die hen in Nijmegen een borrel aanbiedt. Het is een troepje, dat na een uurtje reeds vaderlandsche liedjes gaat zingen. Aangifte bij de politie volgt natuurlijk. Er is altijd wel iemand, die zich tot zoiets leent. Nord wordt ontboden bij de politie van Bureau Overtoom te Amsterdam. "Bekent U maar direct," zegt de Inspecteur op barse toon, "dan maakt U de zaak tenminste niet nog erger." Nord vertelt wat er gebeurd is. "Dus U zong: O schitterende kleuren van Nederlandsch vlag, Waar de blanke top der duinen, en Oranje boven?" "Ja, meneer." "'t Is wel opvallend, dat ik de eerste dag dat ik weer hier op het bureau ben weer zo'n zaak te behandelen krijg." Nord kijkt vragend op. "Ja, ik was vijf weken weg." "Bent U dan ziek geweest?" "Nee. Ik heb net vijf weken gezeten voor precies zo'n geval als het Uwe. U zult er wel meer van horen..."

 

65.

"Begrijp je nou, dat ze in Den Haag twee straten naar Seyss-Inquart genoemd hebben? Het is eenvoudig een schandaal." "Welke straten hebben die eer?" "De Lange en de Korte Poten."

 

66.

Zo ziet een NSB-er eruit: Hersenloos, Blind, Stom, Halsstarrig, Laaghartig, Zwartgallig, Onhandig, Leeft op grote voet, Eentonig, Balorig, Onbillijk.

 

67.

De binnenstad van Rotterdam is verwoest, maar de plannen tot herbouw komen al gauw aan de orde. En de bevolking zint op behoorlijke straatnamen. Julianaweg die moet er zijn, Koninginneweg ook en stellig ook een Bernhardweg. "Och," zegt de cynicus, "je weet niet wat er al weg is. Koffie weg, thee weg, vet weg, vlees weg, ijzer weg, staal weg; binnenkort krijgen we ook nog Hitler weg."

 

68.

In het gebouw van de Kommandantur loopt een Joodsche venter rond zonder enige begeleiding. Hij klopt op een deur, opent die zonder antwoord af te wachten en begint meteen zijn waar aan te bieden. "Man," zegt de Ortskommandant, "je hebt hier niets te maken. Bovendien ben je een Jood en die heeft niet het recht hier binnen te dringen." "Asjemenou," zegt de venter verbaasd, "en d'r staat nog wel met grote letters voor het huis: Kom-an-de-deur."

 

69.

Tijdens de Februarirelletjes in 1941 werd in de Amsterdamsche Jodenbuurt tijdens een hevige schermutseling WA-er Koot zodanig getroffen, dat hij nadien bezweek. Meteen wist men in Amsterdam de nieuwe naam voor de buurt tussen Waterlooplein en de Nieuwmarkt. "Bij ons woon je veilig." "In de Jodenbuurt zeker?" "Nee, in Kootwijk."

 

70.

Een Duitser rijdt met lijn 8 van het C.S. te Amsterdam de stad in. Zonder het te weten passeert hij dus de Jodenbuurt, maar plotseling valt het hem op, dat er zoveel Joden zijn. "Wonen er hier nog Joden?", vraagt hij aan de conducteur. "Jawel", antwoordt deze. "Wonen er veel Joden in Nederland?" "Heel veel." "Hoeveel inwoners telt Holland eigenlijk?" "Negen miljoen." "En hoeveel Joden?" "Hoeveel? Nou, ook negen miljoen."

 

71.

Een Duits soldaat staat in een café een beetje stuntelig te frommelen aan een zilverbon. "Wat doet U toch", vraagt de kastelein. "Ik heb gemerkt, dat op de Hollandsche zilverbons staat wie de oorlog zal winnen. Kijk maar." Hij houdt de zilverbon zodanig, dat een deel van het middenstuk verdwijnt en de kastelein leest het overblijvende woord: "Zion".

 

72.

Seyss-Inquart - Hinkelepink zei de Flitspuit - loopt nu eenmaal mank. "Weet U hoe dat komt?" "Een gewone kerel heeft een kruis in zijn broek, maar het Sijsje kon met niet minder dan een hakenkruis genoegen nemen. Nou, U begrijpt..."

 

73.

Een Duits soldaat is ter dood veroordeeld. Bij wijze van gunst mag hij kiezen tussen ophangen of de kogel door het afweergeschut. Hij kiest de galg: "Hang mij maar op, anders sterf ik de hongerdood."

 

74.

"Ik begrijp niet hoe jij zo'n oude kerel hebt kunnen trouwen." "Snap je dat niet? Ik wil alleen een man van ouwe samenstelling."

 

75.

Tijdens een filmvoorstelling schreeuwt plotseling een vrouw de zaal in: "Anton, ben je daar?" En ergens in de nok van de zaal klinkt prompt het antwoord: "Ja, tante."

 

76.

Jansen komt met verlof uit Berlijn thuis. Hij vertelt hoe daar de schoenendistributie was georganiseerd. "Ik kwam daar in het grote gebouw van de schoenendistributie. Op de deur stond: 'Links Herenschoenen, Rechts Damesschoenen'. Ik ging naar links en kwam in een gang. Aan het einde was een deur en daar stond op: 'Links Hoge Schoenen, Rechts Lage Schoenen'. Ik ging de linkse deur in en kwam in een vertrek, waarop weer twee deuren uitkwamen. Op de ene stond 'Werkschoenen' en op de andere 'Wandelschoenen'. Ik ging de werkschoenendeur in en kwam in een corridor. Aan het eind twee deuren met het opschrift 'Zwarte Schoenen Rechtuit, Bruine Schoenen Linksom'. Ik ging rechtuit en kwam in een zaal. Daar waren weer twee deuren aan het eind. Op de ene las ik 'Leren Schoenen' en de andere 'Linnen Schoenen'. Ik weer de lerenschoenendeur in. Daarachter stonden twee bordjes met pijlen: 'Rechts de Grote Maten' en 'Links de Kleine Maten'. Ik volgde de deur van de grote maten en kwam nog een paar keer door een deur." "En toen?" "Toen stond ik weer op straat. Wat een organisatie, hè?" "En heb je schoenen gekregen?", vroeg een van z'n vrienden. "Nee, dat niet," zei hij, "maar die organisatie!"

 

77.

"Heb je gehoord, dat al onze radiotoestellen in beslag genomen zullen worden?" "Is 't waar? En waarom dan?" "De Duitsers kunnen Moskou niet krijgen."

 

78.

Een jongen komt thuis van school en zegt tegen z'n moeder: "Wat is eigenlijk een sadist?" "Kijk maar eens in een woordenboek", ontweek z'n moeder. De jongen begint te zoeken. Het gaat hem niet vlot af. Maar tenslotte schijnt hij een ontdekking te doen. En hij zegt: "Vader, moet ik nu kijken bij de SA?" "Ja," zegt Pa," "je moet kijken bij SA."

 

79.

"Één volk, één rijk, één Führer" is immer de leus. Tenminste totdat de eieren gedistribueerd worden. Want dan weet een grappenmaker de onvermijdelijke aanvulling: "Één volk, één rijk, één Führer, één ei."

 

80.

Een schoenpoetser is bezig aan de nogal modderige laarzen van een Duits officier en mompelt voortdurend onder zijn werk. "Wat mopper je toch voortdurend?" "Ik mopper niks." "Nou, wat beweer je dan?" De schoenpoetser herhaalt nu luider: "Één volk, één rijk - hij spuugt op de laars - één Führer." "Heel goed," zegt de Duitser, "maar ik spuug er niet op." "Nee, maar U bent ook geen Hollandsche schoenpoetser."

 

81.

Moeder Haai zwemt met haar haaienkroost in de Golf van Biskaje als de kinderen klagen over de honger. "Nou, dan gaan we maar even naar de Zuidkust van Engeland. Daar vinden we stellig een lekker hapje." "Hè, jakkes, moeder," zuchten de kleintjes, "nou alweer mof?"

 

82.

"Hitler kan de pest krijgen", zegt een Jood, als hij een schildwacht van de Duitsers passeert. Zijn arrestatie volgt onmiddellijk. "Hoe kan ik dat gezegd hebben. Ik ben een Jood en dus voorzichtiger dan iedereen. Heus meneer, ik heb gezegd: 'Bij Hitker kunnen we het best krijgen'. Maar de schildwacht kent te weinig Hollands om me goed te begrijpen." De commandant twijfelt wel een beetje aan de juistheid van deze verklaring, maar hij laat toch de man vrij en de schildwacht geleidt hem weer naar buiten. Dan bij het afscheid herhaalt de ontslagen arrestant: "Hitler kan de pest krijgen". Weer volgt arrestatie, nogmaals herhaalt de man zijn verklaring van het geval en opnieuw laat de commandant hem gaan. Maar de schildwacht, wiens hardnekkigheid de commandant verveelt, hoort tegen zich zeggen: "En jij krijgt veertien dagen arrest". Buiten gekomen neemt de Jood ten tweeden male afscheid. En hij herhaalt: "Maar Hitler kan de pest krijgen". "Van mij ook", bevestigt de soldaat.

 

83.

Een man loopt op Koninginnedag over straat, luid roepend: "Leve de Koningin". Hij wordt opgepakt, maar verklaart bij het verhoor, dat hij werkelijk niets misdaan heeft. "En je schreeuwde: 'Leve de koningin'?" "Ik? Hoe komt U erbij. Ik heb geroepen: 'Lever je koper in'. Ze hebben me verkeerd verstaan." En hij kwam vrij.

 

84.

"'t Was raak weer vanmiddag met het neerhalen van Engelsche vliegtuigen." "Niets van gemerkt." "Er zijn er drie neergestort in 't hartje van de binnenstad." "Drie tegelijk?" "Ja, in de speelgoedafdeling van de Bijenkorf. Morgen staan ze in het Duitse legerbericht."

 

85.

Tijdens de besprekingen tussen Engeland en Duitsland, die aan de tragedie van Tsjecho-Slowakije voorafgingen, zegt men dat Chamberlain, Hitler en Mussolini uitvoerig van gedachten hebben gewisseld. En Chamberlain, eens "The Grand Old", stelde de dictatoren voor een moeilijke vraag. "Kunt U met een lepel een goudvis uit een aquarium halen zonder Uw handen nat te maken?" Hitler probeerde het met een bliksemoffensief. Hij viel de goudvis aan, maar het beestje ontweek elke aanval. Mussolini deed sluw en behoedzaam. Maar hij schepte alleen water, de goudvis bleef rondzwemmen. Toen mocht Chamberlain het doen. Hij ging er voor zitten, pakte de lepel en schepte het aquarium leeg. De goudvis op het droge liet zich zonder meer pakken. "Nu ziet U," constateerde hij flegmatiek, "waarom Engeland elke oorlog pleegt te winnen."

 

86.

In de hoop later gemakkelijker werk te vinden, meldden zich een Italiaans fascist en een Duitse Nazi zich als vrijwilliger voor de oorlog in Spanje aan de zijde van Franco. Zij sluiten vriendschap aan het front en spreken af, dat zij elkaar een jaar na de vrede zullen opzoeken. Na een jaar reist de Nazi in een eigen wagen naar Italië. Hij ontdekt dat zijn vriend geen cent bezit en gras kauwt om in leven te blijven. "Kauw jij nog gras?", vraagt hij ontsteld. "Ja, ik moet wel." "Hoe is 't mogelijk. Toen de Führer te Berlijn kwam, zag hij mij gras eten. Hij was zo begaan met mijn lot van Spaans oud-strijder, dat hij persoonlijk zorgde voor een goede baan." "Toen Mussolini het mij zag doen, knikte hij goedkeurend. Jij bent een echt fascist," zei hij, "ga zo voort mijn zoon."

 

87.

Een sinaasappelenventer heeft een Duits soldaat aan zijn jas gehad, die een paar appelen nam en wegliep zonder te betalen. Hij beklaagt zich bij een Duitse officier, wijst den dief aan en deze wordt, als hij zijn misdrijf bekent, zonder meer doodgeschoten. "O, meneer de Generaal," zegt de venter, "ik heb nog een hele kar vol. Blijft U even hier, want er zullen nog wel meer Duitse soldaten langs komen."

 

88.

Een lotenverkoper van Winterhulp Nederland, vurig aanhanger van de nieuwe orde, heeft iemand een lot verkocht. Het blijkt een prijs te zijn van 500 gulden. "Zoiets overkwam je vroeger onder het oude regiem toch maar niet", constateert Winterhulp. "Daar heb je gelijk aan", zegt de winnaar. "Maar ik zal het goed met je maken. Hier heb je een halve gulden, koop daar maar een pond vet voor." "Maar man, vet kost buiten de Distributie minstens zes gulden." "Nou ja, we hebben het zo goed gekregen. Onder het oude regiem hadden we zoiets wel."

 

89.

Meisjes, die met Duitse soldaten scharrelden, hadden geen al te beste naam bij de Nederlanders. Maar de juiste naam kregen ze toch. Vooral toen de Hitlerjugend begon te komen na een aantal maanden bezetting: "Erebruiden".

 

90.

Twee Rotterdamse Joden brengen een bezoek aan de hoofdstad en stappen bij het Amstelstation uit de trein. "Waarom niet bij de W.P.?", vraagt de één. Ze lopen de stad in en passeren de plek, waar eens de W.P. stond. "Hier was de W.P. vroeger. Ook gesneuveld." "Wist jij dat?", zegt de ander. Als zij de beruchte borden "Jodenwijk" zien, constateren ze dat het toch wel goede wegwijzers zijn. "Nu zijn we tenminste onder elkaar." Maar als ze de bordjes "Verboden voor de Weermacht" ontdekken, raken ze enthousiast. "Die Amsterdamsche Joden durven toch maar. Dat moesten ze in Rotterdam ook kunnen instellen."

 

91.

In de Middeleeuwsche inrichtingen, die men in de 20e eeuw nog een gevangenis durfde noemen, vervangt een ton - kiebel zeiden de Oostenrijkers - de WC. "Ik heb m'n ton Peter genoemd", vertelde een gevangene. "Hij stinkt toch ook, en je hebt iets bij je om op te schelden."

 

92.

De Führer kwam het tapijtenmagazijn van Perez binnen en bestelde een kostbaar Perzisch kleed. Toen de koop gesloten was, vroeg de winkelier: "Wilt U dat het op de Rijkskanselarij wordt bezorgd, of geeft U er de voorkeur aan het hier te nuttigen?"

 

93.

In de cellenbarakken te Scheveningen, de Polizei-Gefängnis, waar duizenden Nederlanders maandenlang naar de vrijheid snakten, komen twee gevangenen door een kijkgaatje met elkaar in contact. "Nou, jij mag jezelf wel gelukwensen", begint de één het gesprek. "Waarom dat?" "Jij kunt de vragenlijst na de oorlog goed invullen." "Welke vragenlijst?" "Die bij elke sollicitatie moet worden ingevuld. Hebt U gezeten? Zo neen, waarom niet?"

 

94.

De Franse naam voor Verwalter van een bedrijf, dat door de Joodsche eigenaar of door de Joodsche Directie niet meer mag worden gedreven, is gevonden: "Souteneur de la maison."

 

95.

"Ken je al het toppunt van verstrooidheid?" "De... Italiaansche vloot."

 

96.

Göring en Hess zijn samen aan de wandel. Plotseling bukt Hermann zich en raapt iets op, dat hij ijlings in zijn zak laat verdwijnen. "Heb je wat gevonden?" "Ik wel. Een ouderwets gouden 20-markstuk." "Maar dat moet je toch aan de Winterhulp geven?" "Aan de Winterhulp? Waarom die omweg?"

 

97.

In de herfst van 1941 klaagt iemand, dat er zo weinig nieuwe moppen in omloop zijn. "Hoe kan het anders?", krijgt hij ten antwoord. "Moosje is toch niet meer op school?"

 

98.

Iemand koopt op het Postkantoor een paar postzegels. Het zinken geld is net ingevoerd. Om te betalen steekt hij een versleten emmer door het loketje en vraagt: "Daar krijg ik zeker nog wel van terug?"

 

99.

"Weet je, dat Mussert zwaar verdient aan de Nederlandsche Bank sinds Rost van Tonningen daar de Baas speelt?" "Nee, hoe dan?" "Moet je maar eens kijken. Op elk bankbiljet van 10 gulden staat tegenwoordig: De Nederlandsche Bank betaalt aan Toon dertien gulden..."

 

100.

Een aantal Nederlandsche vrouwen mocht naar Duitschland om wat op te knappen na de doorgestane ellende in Amsterdam. Duitse dierenbeschermers meenden, dat nu ook de dieren een rustkuur moesten doen en ja, Artis moest een deputatie afvaardigen. Meneer Sunier (?), de Directeur, benoemde tot afgevaardigden naar de Berlijnsche Zoölogischen Garten, een papegaai, een aap en een ezel. De papegaai was na drie dagen terug. "Ik mag er geen bek opendoen", klaagde hij. Drie dagen later kwam ook de aap weer in Artis aan. "Geen leven daarginds," mopperde hij, "de hele dag met je poot omhoog staan en geen kans om je te vlooien."

 

[Mogelijk is mop 100 niet af, maar hier eindigt de Moppenspiegel van J. Kragt]