Ja,
ik heb in Suriname heel m’n leven hard gewerkt
Tussen
lepra en melaatsheid, tussen ziekenhuis en kerk
Het
was uit naastenliefde, en het was een hels karwei
En
ik droomde écht waar élke nacht… van Tilburg aan de Ley.
Bij
het laatste zonlicht las ik vaak een stuk uit mijn brevier
Of
ik bad een rozenhoedje in mijn boot op de rivier
Dan
stroomde traag de Coppename links en rechts voorbij
En
dan dacht ik bij m’n eige: Kijk, ’t water van de Ley.
Ik
zag ziekte, dood, dag in dag uit, ellende, slavernij
En
dan smeekte ik ‘Wi Tata’ - Onze Vader, maak ze vrij
Wat
zou ik dan nog treuren om mijn schaapjes op de hei
Maar
ik wou nog één keer dokkelen in’t water van de Ley!
Nee,
ik ben nooit meer teruggekeerd, ik had het veels te druk
Met
verzorgen van melaatsen, en hun vleugje klein geluk.
Ik
kan niet t’rug en daarom maakt dit water mij zo blij
Dat
ik hier nu kan staan dokkele in’t water van de Ley.
|