De oudste mij bekende directe historische bron die
bewijst dat Job in Enschot vereerd werd, stamt uit het midden van
de negentiende eeuw, om precies te zijn uit 1860, toen genoteerd
werd dat de opbrengst van de offers aan Sint Job ƒ 50,91 bedroeg.
Vanaf dat moment vinden we in de archieven meer over de
Jobverering te Enschot, maar daarover later meer. Gekoppeld aan de
uitspraak van Van Gils mogen we echter wel stellen dat er al
geruime tijd sprake was van verering van Job in Enschot. In de
loop van de negentiende eeuw nam in ieder geval de aandacht voor
de al of niet vrij slapende Jobverering toe. Wellicht is hier
sprake van een samenloop van het groeiend katholiek bewustzijn dat
behoefte had aan symbolen en uitingsvormen en de niet bijster
goede staat van de gezondheidszorg in Berkel-Enschot in die tijd.
Een arts was er toen nog niet in die gemeente. Veel geld had het
bestuur er niet voor over want in 1860 dwongen Gedeputeerde Staten
de gemeente nog tot een bijdrage van veertig gulden per jaar aan
dokter P. Willems uit Udenhout voor het verzorgen van onder andere
koepokentingen. In 1866 dreigde een cholera-epidemie waarbij
Berkel-Enschot gelukkig gespaard bleef. Dit was echter in het
begin van de jaren zeventig niet het geval. In 1872 stierven er 26
mensen aan de pokken. Dat was 31% van de totale sterfte in dat
jaar.
Opkomst en bloei van de
bedevaart
De hernieuwing van de devotionele geloofsbeleving
in het midden van de negentiende eeuw werd mede gestimuleerd door
de verschijningen van Maria in Lourdes (1858). In Enschot richtte
zich een en ander zeker ook op de reeds bekende Heilige Man Job.
Paus Pius IX keurde in 1862 de verering van Job
goed en verleende pastoor Joannes Smets toestemming tot
afzonderlijke zegening van water dat bij gebruik door zieken
genezend zou werken of de gezonde mens door Gods goedertierenheid
zou vrijwaren van lichaams- en zielziekten en de gebruiker
vergiffenis van zonden zou schenken. De paus stond voor Enschot en
Helvoirt een volle aflaat toe voor wie in de periode van 10 tot en
met 17 mei (de octaaf van Sint Job) de kerk bezocht en daar bad
tot intentie van de paus, biechtte en ter communie ging. Het
Jobwater was het hele jaar door bij de pastorie te verkrijgen voor
een cent per flesje.
Op 27 juni 1879 ontving pastoor Smets van de
bisschop permissie om bij het vereren van de relikwiën bij het
feest van Sint Job jaarlijks een collecte te houden of een
offerbus te plaatsen.
Alhoewel een bedevaart toch een devoot gebeuren
zou moeten zijn kreeg de commercie al snel greep op de
Job-bedevaart. De feestdag van Job ontwikkelde zich tot een
"uitdag" waar het nuttige en het aangename duidelijk
gecombineerd werden. Op Sint Jobzondag was men gauw de hele dag op
pad; lopen of fietsen, naar de mis en/of het Lof, de kramen en het
café, praten en slenteren. Men ontmoette er bekenden en voor de
jeugd vormde de bedevaart vaak ook een leuk smoesje om thuis weg
te zijn. Sint Job werd door de jongelui ook wel aangegrepen om op
vrijerspad te gaan en regelmatig liep dat nog wel eens uit op een
verbintenis voor het leven.
Met name uit Tilburg en de Langstraat bezochten
talrijke mensen op en na de tiende mei Enschot. De Tilburgse
bedevaartgangers kwamen meestal wat later op de dag. Hoe dat ging,
verhaalt Norbert Heerkens in zijn boek "De Wolwevers"
blz. 165-166: "..in mei kwam de voettocht door de baan
naar de kerk van Sint Job in Enschot, een heilige man, die volgens
moeder de mensen genas van zweren. Maar dat wou er bij Isidoor
niet in, want het beeld van Sint Job in de kerk zat griezelig vol
onder de zweren. Het feest bestond uit de voettocht door de
zandbaan van Tilburg naar Enschot met z’n ‘fietshopen’ van
graszoden en de houtwallen met de elzen- en vlierstruiken, waaruit
vader de mooiste, rechte tak afsneed, die hij onder het lopen met
zijn zakmes spiraalsgewijs afschilde en aan welke stok na de mis
een bos gezouten scharren werd gehangen, die vader bij een der
kramen had gekocht. In de herberg tegenover de kerk dronken vader
en moeder een kop koffie, de kinderen werden getrakteerd op een
glas limonade. Daarna deden ze weer op huis aan, nu over het
fietspad achter de bomen langs de Bosscheweg lopend, vol
bedevaartgangers, die te voet heen en terug van Tilburg naar Den
Bosch liepen om in de Sint Jan in de meimaand de Zoete Lieve Vrouw
te gaan vereren."
De schar, een gedroogde en gezouten platvis, werd
traditioneel met Sint Job te Enschot verkocht. Bij een potje bier
smaakte zo’n vis wel en bungelend aan de Sint Jobstok werden ze
meegenomen voor de thuisblijvers. In de jaren dertig kostte een
bosje scharren een kwartje. Een bedevaart naar Sint Job was geen
bedevaart geweest als je geen cent had geofferd en geen schar had
gekocht. De centen gingen in het offerblok dat bij het beeld
stond. Het blok werd permanent door een "wachtman"
bewaakt. Het was een houten kastje van enige omvang met bovenin
een gleuf. Daaronder had de pastoor een gewone keukenemmer
geplaatst. Op drukke dagen moest die emmer soms wel drie keer
geleegd worden. Met ondersteuning van enkele buurvrouwen rolde de
pastoor de losse centen vervolgens tot knappertjes van 50 centen.
Zoals gezegd was het traditie dat iedere bezoeker,
ook de kinderen, de Heilige Man Job een cent gaven. In de
opbrengsten zat enige tijd een stijgende lijn. In de jaren 1860
tot en met 1869 werd ƒ 542,26 geteld, in de periode 1870-1879 ƒ
699,10 en van 1880-1889 ƒ 1096,08. Van de jaren daarna is geen
overzicht bewaard gebleven. Dat offeren een serieus onderdeel was
van de bedevaart moge ook blijken uit de oproep van pastoor
Schellekens in een artikel in het Nieuwsblad van het Zuiden van 11
mei 1932 om "niet die ouwerwetsche akelige koperen
centen" te offeren, "die glippen zóó maar
nonchalant uit de vingers, dat kost geen moeite, dat is geen
opoffering - dat voelt ge niet, brengt een waar offertje waar ge u
eerst iets voor ontzegd hebt."
De bedevaartgangers zongen onderweg het bekende
liedje
"En dan gaan we naar Sint Job,
op enen ezel, op enen ezel,
en dan gaan we naar Sint Job
op enen ezel zonder kop"
en op de terugweg:
"En dan komen wij weer terug
op enen ezel, op enen ezel,
en dan komen we weer terug
op enen ezel zonder rug".
Dit liedje is overigens van Belgische oorsprong
waar het, in een plaatselijke variant, ondermeer in Antwerpen
gezongen werd.
Rondom de kerk kon men genieten van suikerwerk,
paling en zuurstokken maar alras ontstonden kermisachtige
situaties met bijvoorbeeld schommels, een kop van Jut, een
oliebollenkraam, draaimolen en boeienkoningen. Daarnaast kwam er
ook drankmisbruik voor en werden er toch de verboden
kansspelletjes gespeeld zoals "Waar is klaver aas" en
draaitolletjes in een bord.
De Sint Jobdagen trokken altijd wel een paar
bedelaars aan. Op de trap van de kerk zaten die dan te vragen om
wat aalmoezen.
De dorpsveldwachter diende de orde te handhaven.
Hij gordde zich voor die gelegenheid, zo vertelt men, een grote
klewang om. Tevens liet hij zich gelet op de grote toestroom van
mensen regelmatig bijstaan door manschappen van de Koninklijke
Marechaussee die "door hun houding en uitrusting (kolbak
en karabijn) zoveel ontzag afdwongen dat zelden een wanklank werd
gehoord".
Enige dagen vóór de tiende mei werden de
standplaatsen in het openbaar per opbod verkocht. Op hoogtijdagen
stonden de kramen vanaf de Kerkstraat schuin tegenover de kerk zo
nabij nummer 11, tot in de Enschotsebaan bij de boerderij van Van
Rijswijk (nummer 3). De minimum inzet bedroeg vanaf 1905 een
kwartje per strekkende meter. In 1902 begon het gemeentebestuur
met de publieke verpachting "der staanplaatsen voor
kramerijen enz. te Enschot, op de bermen der wegen bij gelegenheid
van St. Job". De kramen mochten geen hinder opleverden
voor de passage op de openbare weg. In 1902 bracht de verpachting
van 26 plaatsen ƒ 17,63 op. In 1914 was dit aantal al gegroeid
tot 34 en bedroegen de inkomsten ruim negentig gulden. De pachters
kwamen vooral uit Tilburg en ‘s-Hertogenbosch. Bij besluit van 6
maart 1920 besloot de gemeenteraad om winkeliers uit Enschot
tijdens Sint Job vergunning te geven om kramen te plaatsen tot een
lengte van maximaal 10 meter. Het was alleen toegestaan om
eetwaren te verkopen en vooraf moest men twintig gulden betalen.
Burgemeester Cornelis Brenders noteerde later dat er slechts 4
winkeliers een plaats genomen hadden. Voor het gemeentebestuur
vormden deze verpachtingen een niet onaardige bron van inkomsten.
Het kerkbestuur vond dat men ook wel recht had op die inkomsten
aangezien het een kerkelijke aangelegenheid betrof, terwijl nu
alleen de burgerlijke overheid de inkomsten van de kramen genoot.
Zij deden daartoe in 1927 een verzoek aan het gemeentebestuur. De
raad besloot echter om de opbrengst van de verpachting van de 50
strekkende meters, een bedrag van honderd gulden, geheel ten bate
van de gemeente te laten blijven. Het verzoek van het kerkbestuur
werd dus niet ingewilligd. Wel mocht het kerkbestuur zoveel kramen
bijplaatsen als het zelf zou willen, mits de passage niet
gehinderd werd. De opbrengsten daarvan konden wel ten goede komen
aan de parochiekerk.
De drukte buiten de kerk was best een punt van
zorg voor de pastoor, want dat zou weleens afbreuk kunnen doen aan
de devotie. De pastoors hebben wellicht een zekere
"haat-liefde-verhouding" gehad met die wereldlijke
aktiviteiten buiten de kerkmuren. Toch zaten er ook wel fijne
kanten aan, want van pastoor Franciscus Corstens (1846-1916) wordt
verteld dat hij op de laatste dag van Sint Job alle aanwezige
oliebollen bij de kraam van Bartje van Gemert opkocht en ze
vervolgens aan de kinderen uitdeelde.
Zijn opvolger, pastoor Waltherus van Besouwen
(1857-1926) vond dat het er toch wel wat ruw aan toe ging en deed
zijn best om het gemeentebestuur te bewegen daar wat aan te doen.
Na de Eerste Wereldoorlog trachtte de burgemeester de Sint
Jobdagen wat rustiger te laten verlopen door de veldwachter en de
marechaussees opdracht te geven enkele extra diensten te draaien.
De pastoor was daar blij mee. Voor de Eerste Wereldoorlog was het
immers volgens de pastoor "van lieverlede een kermis
geworden" waarbij ook het "Hoofd van Jut"
was verschenen. Tijdens de mobilisatie was er weinig te doen. Na
de oorlog pakte men de draad weer op. Van veertig meter kramen
groeide de handel in 1923 naar zo’n vijftig meter. Ondanks de "vreeselijke
drukte" werd er volgens Van Besouwen in al die jaren geen
proces-verbaal opgemaakt, maar toch.... In 1923 vroeg en kreeg hij
van de bisschop toestemming om van de offergelden een bedrag van
twaalf gulden aan te wenden als honorarium voor de politie (en de
misdienaars) om de orde te handhaven. Zo schrijft hij in een brief
aan de bisschop d.d. 14 juni 1923: "Zulks honorarium (van
onze zijde) zal hen wellicht nog beter stemmen om hun plicht te
doen". Het aantal bezoekers bleef stijgen en in 1923
schatte Van Besouwen het aantal zondagse bezoekers op zesduizend.
Een particulier uit Tilburg zorgde ervoor dat men tijdens Sint Job
kennis kon maken met de eerste particuliere autobusdienst te
Enschot. In 1929 werd Sint Job verlengd met de beide Pinksterdagen
en, zo vermeldde het krantebericht, "gedurende die dagen
zijn alle gelegenheden geopend".
De pastoor van Sint Job (Schellekens) schreef in
de krant van 11 mei 1932 dat dit jaar voor het eerst het
gerestaureerde antieke schilderij van Sint Job op een meer
waardige plaats is gebracht. Voor de eerste keer werd dat jaar ook
de hoogmis gezongen door de mannen van het koor, samen met de
sopranen en alten van de enige maanden tevoren opgerichte Sint
Theresiazangclub. Pastoor Odulphus Schellekens (1869-1957),
overigens een geboren Tilburger en dus bekend met de Sint
Jobtradities, verwachtte in dat jaar een toename van het aantal
vereerders, "want in één jaar tijd zijn we weer leelijk
achteruit gesukkeld. Bijna iedereen lijdt onder de malaise. En ik
zou zoo denken dat St. Job ook wel een goede voorspreker zal zijn
tegen de malaise, en dat niet alleen maar ook een goede helper om
het geduld te bewaren." De economische crisis van die
jaren ging ook in het Middenbrabantse niet ongemerkt voorbij zoals
uit het bovenstaande blijkt, maar Job kon hier als noodhelper een
functie vervullen. Niet voor niets kennen we in onze taal de term
"jobsgeduld".
In het Nieuwsblad van het Zuiden van 12 mei 1936
verscheen het bericht dat de zondag daaraan voorafgaand, de eerste
der Sint Jobdagen, duizenden een bezoek aan Enschot brachten,
waarbij vooral vanuit Tilburg de toeloop buitengewoon groot was.
In de krant van dinsdag 16 mei 1939 lezen we: "Sedert
Woensdag 10 mei l.l. is de jaarlijksche bedevaart naar St. Job
wederom begonnen. Reeds op de werkdagen van de vorige week
heerschte er te Enschot weer de ouderwetsche St.Jobs-drukte,
vooral Woensdagmiddag kwamen vele ouders met hun kinderen ter
bedevaart. De groote toeloop had echter als steeds op Zondag
plaats en we gelooven gerust te kunnen schrijven dat het aantal
bezoekers, hetwelk geschat werd op 20 a 25 duizend, op dezen dag
alle vorige jaren verre heeft overtroffen. ‘s Morgens gedurende
de 4 H. Missen in de Kerk was er geen plaats meer te krijgen. In
den namiddag kwamen onafgebroken rijen St. Jobgangers, de meesten
te voet, vanuit de gemeente Berkel-Enschot en naburige gemeenten,
vooral natuurlijk uit Tilburg hun bede voor het beeld van St. Job
storten, waarna dan de gebruikelijke St. Jobstokken en vooral niet
te vergeten de z.g. "scharren" mede naar huis genomen
werden. De neringdoenden alsmede de café’s maakten bijgevolg
goede zaken. Naar wij vernemen zal dit jaar de St.Job bedevaart
niet zooals andere jaren tot Donderdag, doch in verband met het
samenvallen met Hemelvaartsdag, tot en met Donderdag aanstaande
duren. Aldus zal ieder nog in de gelegenheid zijn deze schoone
traditioneele bedevaart, ter genezing van zweeren e.d. of ter
voorkoming daarvan, nog mede te maken."
Gelegenheid tot "aanleggen" was er
voldoende want de caféhouders hadden op druk bezoek gerekend en
voor hun zaak lange tafels opgesteld. De gasten zaten soms zelfs
op banken die bestonden uit op lege biervaten getimmerde planken.
De grote stroom mensen op de zandweg tussen
Tilburg en Enschot leidde niet alleen tot volle terrassen, maar
zorgde er tevens voor dat de weilanden aan de Enschotsebaan door
die drukte niet meer goed met paard en kar bereikbaar waren. Boer
Vugs die in de boerderij tegenover café Kerkzicht woonde, zorgde
er dan ook voor dat hij zijn koeien op die dag in de wei achter
het huis had staan. Fietsen van bedevaartgangers werden voor het
huis gezet. Bovendien werd rond die tijd de stal van Vugs
schoongemaakt en ingericht om de fietsen van de bedevaartgangers
te stallen. Dat kon omdat de koeien in mei toch al buiten stonden
en overigens was het, gelet op het tarief van een dubbeltje per
fiets, een aardige bijverdienste voor de kinderen van Vugs. De
beheerders van de marktkramen maakten ‘s avonds graag gebruik
van die stallen om er dozen en kratten met bijvoorbeeld snoepwerk
of andere handelswaar in op te slaan. De kramen bleven gedurende
de gehele tijd van de St. Jobbedevaart staan en werden niet
tussentijds afgebroken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, die overigens in
Nederland begon op de Sint Jobsdag in mei (10 mei), een ware
jobstijding dus, ging de bedevaart niet door.
Moeizame tijden
Na de Bevrijding pakte men de traditie weer op. In
1951 werd het de Tilburgers wegens de uitbraak van een
pokkenepidemie in Tilburg eind april/begin mei van dat jaar echter
verboden om naar Job te gaan. Van alle preekstoelen riepen de
pastoors af dat de beminde gelovigen niet naar Sint Job mochten.
Dit om te voorkomen dat de pokken zich zouden verspreiden. Job was
dan wel de patroon tegen zweren en andere huidaandoeningen, maar
men mocht de hemel niet verzoeken! In Berkel-Enschot werd in die
periode zo’n driekwart van de bevolking gevaccineerd tegen de
pokken.
Toch had de bedevaart blijkbaar behoefte aan
nieuwe impulsen, want enkele jaren later vond pastoor Henricus
Daniëls (1897-1962) het nodig zijn schouders er weer eens goed
onder te zetten. In het memoriale schreef hij in 1954:
"Het vorig jaar had ik gepoogd de devotie tot St. Job welke
al eeuwen lang in Enschot werd herdacht in de maand mei (10 mei)
weer wat op te werken. Ik had aanplakbiljetten laten drukken en
rondgezonden naar Tilburg en omliggende plaatsen - ook de
Langstraat. En inderdaad was het een druk bezoek geweest. Ook dit
jaar 1954 was het een enorme toeloop. Gelukkig was het goed weer.
Een paar nieuwe kaarsentafels waren geplaatst.
Ik had prentjes van het beeld laten maken met erin gedrukt een
oude litanie van St. Job. De menschen uit verre omtrek waren
gekomen om hun devotie tot St. Job te vieren. Fijn, en zoo wil ik
hopen dat het elk jaar beter wordt."