Als
je bijgaande foto bekijkt dan zie je meteen waarom ze mij nog wel
eens zo noemden.
Een
foto van de St. Joseph troep. Een nieuw opgerichte verkenners groep.
Voor
onze ‘klasse’. Want de bestaande groep, de ‘Miguel Pro’,
daar mochten wij niet bij.
Nee,
dat was niet voor het plebs.
Op
deze foto zie je mij staan, als enige met een fondsbrilleke. Het
fonds brilleke.
Het
brilleke waar ik mijn ouders tot een bepaalde hoogte zeer dankbaar
voor was omdat zij
op
tijd hadden ingezien hoe belangrijk het was.Want de meesten van ons
waren behoorlijk kippig.
Ik
heb altijd gedacht dat we daarom stokken droegen. Om te zorgen dat
we nergens over struikelden.
Nou,
ik had er beslist geen nodig. Hoeden hadden wij nog niet, het was
immers net na de oorlog.
1946,
kun je nagaan. Een man, Toon Melis, had er een omdat hij een oudere
broer had die voor
de
oorlog al bij de verkenners was. Trouwens, wij noemden ons zelf ‘padvinders’.
Die
van de Miguel Pro dat waren ‘scouts’. What's in a name.
Aalmoezenier
Soons, Hopman van Berkel en Vaandrig Koenen
.
Dat
waren de drie leiders die voor een behoorlijk deel van onze
opvoeding zorg hebben gedragen.
En
dan praat ik niet over het leggen van allerlei ingewikkelde knopen
in dik touw, over het bouwen van
allerlei staketsels of het zingen van liederen. Nee, ook een aantal
sociale vaardigheden
werd
ons aangeleerd waarvan je later wel eens dacht, ‘kijk, dat
herinner ik me nog uit die tijd’.
En
in dezelfde bossen waar we coiboike gingen spelen gingen we ook ‘op
weekend’. We moesten dan van houten palen een keuken in elkaar ‘sjorren’,
compleet met aanrecht, kookvuur, afwastafel en afvalkuil.
Ook
moest er dan een uitkijktoren gesjord worden van behoorlijke
afmetingen.
Vele
jaren later als wij als zendamateurs de jaarlijkse velddagen hadden,
sjorden wij diezelfde torens om onze antennes op te plaatsen. Dat
gebeurt nu nog.
Voor
de duidelijkheid: velddagen ('fielddays') wil zeggen: het maken van
radioverbindingen over de hele wereld geheel op eigen kracht met
eigen stroomvoorzieningen, etc.
Terug
naar de tijd van de verkennerij. Jaarlijks hadden we een kamp op het
terrein achter huize Assisie. Dan werden de grote dubbeldeks tenten
opgezet, moesten wij weer onze keuken maken en latrine`s graven.
En
dankzij de inventiviteit van de leiders werden wij de hele week
beziggehouden met allerlei spellen, spoorzoeken en excursies.
En
aan het eind van de week de troep opruimen en terug naar de stad tot
verdriet van de buurtbewoners. Die hadden hun weekje rust achter de
rug.
Mijn
oom, ome Kees die twee deuren verderop woonde, was een fervent
filmliefhebber. Ik bedoel dan het afspelen daarvan.
Hij
had enkele volwassen filmprojectoren waar hij volwassen films mee
vertoonde.
De
film van die tijd was uiterst brandbaar. Bijna als kruit. En Harry
en Jan, mijn neven dus, konden van tijd tot tijd wel wat stukken
achterover drukken. Als je die in stukjes knipte en in een
luciferdoosje deed dan had je een prachtige rookbom. Aansteken,
uitblazen, naar de bestemde plek gooien. Ook brievenbussen waren een
geliefd doel. Alleen liep je het risico dat zo`n ding weer spontaan
ontbrandde. Na dit eenmaal meegemaakt te hebben, gelukkig met alleen
wat schroeiplekken, waren brievenbussen taboe. Want de keer dat we
het hadden geflikt bij de bewaarschool waar de militaire intendance
gelegerd was, had een flink pak rammel opgeleverd.
En
dan raketten maken. Als Werner Von Braunn dat geweten had.
Een
paar lange stroken film, gerold in een flinke laag kranten papier,
benaderden de gevreesde V1 vrij aardig.
Aangestoken
had zo`n ding het effect van een echte raket, alleen wist je niet
waar dat rotding heenging.
Dan
zijn er nog de ‘witte muizen’. Van tante Sjaan, de vrouw van ome
Kees, mochten de jongens witte muizen houden. Een stuk of vier. Alle
vier van dezelfde kunne. Dachten ze. ‘Let er op’, had de
verkoper gezegd, ‘sluit ze goed op want die rotdingen kruipen
overal door’.
In
een oud aquarium met een plank erop. Daar kunnen ze nooit uit.
Dachten ze.
Omdat
mijn neven het mochten, mocht ik het ook. Twee, had mijn vader
gezegd, en niet meer. Goed pa.
Maar
na een week moest ik op het matje komen. ‘Ík had toch gezegd twee
en niet meer’, zei mijn vader.
‘Nou
en, pa?’
‘Ga
boven maar eens kijken dan’.
Boven
gekomen schrok ik met te pletter. Het krioelde er van de muizen in
drie verschillende kleuren. Zwart, wit en grijs. Want uit die
aquarium en die doos waar ze niet uit konden… Maanden heeft het
geduurd voor al die rotdingen gevangen waren.