OP
WONDERSAFARI IN SURINAME
door
Herman Vuijsje
Peerke Donders
was een jochie van de Tilburgse Heikant dat te zwak en te dom werd
gevonden om naar het seminarie te gaan, toch volhield, priester
werd, naar Suriname vertrok, daar onder de melaatsen werkte, in het
harnas stierf en in Suriname de toonaangevende katholieke heilige
werd. Hoewel, heilig... hij is alleen nog maar zalig verklaard,
omdat hij maar één officieel erkend wonder op zijn naam heeft
staan, terwijl je er twee nodig hebt. Op 27 oktober wordt Peerkes
tweehonderdste geboortedag gevierd, wat een ideale gelegenheid zou
zijn geweest om die heiligverklaring erdoor te krijgen. Maar ja...
dat tweede wonder.
Herman Vuijsje,
die zijn hart zowel aan Tilburg als aan Suriname verloor, liet het
er niet bij zitten. Hij reisde naar Paramaribo, naar Boskamp,
Batavia en Mata, naar Tilburg en Nijmegen. Sprak met paters,
co-postulatoren en Peerke-aanbidders in een onvermoeibare speurtocht
naar Peerkes tweede wonder.
De
eerste keer dat ik over Peerkes tweede wonder hoorde, is nu veertig
jaar geleden. Ma zat op haar schommelstoel op het balkon, de straat
was in de brandende middag verlaten. Alleen de bejaarde zusters
Sanchez aan de overkant sloften heen en weer op hun balkon.
Stagiaires waren er nog niet in Paramaribo - nou ja, wij dus, een
ploegje Amsterdamse sociologiestudenten die onderzoek deden naar het
verband tussen organisatievorming en ontwikkeling.
Misschien
fladderde er een kolibrie door de planten op Ma's veranda. Van
Peerke Donders had ik nog nooit gehoord en in Tilburg was ik nog
nooit geweest. Pas veel later raakte ik er voor mijn werk verzeild
en kreeg ik een zwak voor Peerke en voor de stad die in Brabant het
lelijke jonge eendje was, maar door zijn bewoners steevast werd
aangeduid als schonste stad vant laand.
Mevrouw
Cheng A June-Reiger was in 1969 mijn hospita toen ik in Suriname
mijn stage deed. Ook bij latere bezoeken als journalist logeerde ik
in haar klassieke houten huis, waar steeds meer ruimte vrijkwam
naarmate meer van haar kinderen een toekomst zochten op de Antillen
of in Nederland.
Op
het grote balkon was het iedere keer stiller - maar dat had ook een
voordeel. Ma, zoals ik haar al sinds dat eerste bezoek noemde, kreeg
meer tijd om haar verhalen te vertellen, adembenemende belevenissen
uit de Surinaamse geestenwereld. Over bakroes, kleine raar
giechelende mannetjes met een waterhoofd. Of over de jorkavogel, die
je 's nachts klapwiekend hoort opstijgen als in de buurt iemand is
gestorven. En fluisterend over prati lobi, het kwalijke kruid dat je
onder het echtelijk bed moet leggen van de vrouw die je begeert,
zodat de liefde tot haar man zal bekoelen. 'Ik geloof niet in die
onzin, hoor,' voegde ze er altijd met nadruk aan toe. Want als je
maar vast gelooft in Onze Lieve Heer en tot hem bidt, kan je niks
overkomen.
Ma
weet waar ze het over heeft. [Negen] kinderen gekregen en
grootgebracht in een onderontwikkeld en gevaarlijk land, dan leer je
wel bidden. Tot God, maar ook tot Petrus Donders. En Petrus - deze
heilige man wordt in Suriname nooit als Peerke aangesproken - heeft
haar nimmer teleurgesteld. Misschien komt dat wel door de bijzondere
band die Ma's familie met hem heeft. Steeds als ik in Suriname was,
vertelde ze erover: hoe haar grootvader misdienaar was geweest bij
Petrus Donders op Batavia en na diens dood een relikwie had gekregen
dat een heus wonder had bewerkstelligd.
Vorig
jaar was ik opnieuw in Suriname, Ma werd 75. Alle kinderen kwamen
terug voor een uitputtende week van zingen, omhelzen, bidden, danken
en heel veel eten. Behalve cadeaus had ik ook een taperecorder
meegenomen, want het Peerke-herdenkingsjaar 2009 dat voor de deur
stond, leek me een goede gelegenheid om nu eindelijk eens uit te
zoeken hoe het zat met dat tweede wonder.
*
* *
Een
schriel menneke, dat was Peerke Donders, die op 27 oktober 1809
geboren werd in een wevershuisje aan de Tilburgse Heikant.
Tilburgers waren kleine mensen, letterlijk en figuurlijk. Breda was
een Hollandse buitenpost, Den Bosch was voornaam - Tilburg was een
verzameling armoedige en geïsoleerde dorpen, bewoond door
keuterboertjes en huiswevers. Ook Peerke kwam na een paar jaar
lagere school achter het weefgetouw terecht. Voor zijn grote droom,
naar het seminarie gaan, ontbrak het geld.
Peerke
was niet groot en niet bijzonder snel van geest, maar vasthoudend
was hij wel. Zo wist hij zich in 1831 alsnog toegang te verschaffen
tot het seminarie. Als 'knecht-student' moest hij zijn
medestudenten, veel jonger dan hij, bedienen. Tussen het werk door
mocht hij dan studeren.
Op
een dag kwam er hoog bezoek: de apostolisch prefect van de
Surinaamse missie. Het was niet gemakkelijk priesterstudenten te
werven voor het bekeren van de negertjes, maar Peerke vroeg belet
bij monseigneur en bood zich aan. Nu kreeg hij hulp van de kerk bij
zijn verdere studie en in 1841 werd hij priester gewijd. Een jaar
later vertrok hij naar Paramaribo.
In
Suriname stond een premie van zeven stuivers op het aanbrengen van
een melaatse. De ongelukkige 'besmettelingen' werden gedumpt in
kolonies, waarvan de RK Leprozerie Batavia aan de Coppenamerivier de
grootste was. In 1856 voer Peerke erheen, na zich opnieuw vrijwillig
te hebben aangemeld waar anderen terugdeinsden. Hij bleef er 27
jaar.
Behalve
geestelijke was Peerke op Batavia vertrooster, ziekenbroeder,
pleitbezorger. Hij verbond de wonden, waste de windselen en veegde
de hutten. Op zijn aandringen zorgde het gouvernement voor betere
behuizingen en bedden. Ook bond hij de strijd aan met het bijgeloof,
dat onder de besmettelingen welig tierde. Zo bracht hij eens een
hele kist wijwatervaatjes mee - één voor in iedere hut.
In
de primitieve pastorie boven het aan melaatsenheilige Sint-Rochus
gewijde kerkje, sliep hij liefst op de houten vloer. Zelfs zijn
eigen eten en kleding gaf hij weg - hij vastte vaak en gaf niet om
lekker eten. Peerke sloeg geen muskieten dood en spaarde ook
zandvlooien. Wel rookte hij zijn pijp, om de muggen op afstand te
houden en de door lepra aangevreten lijven niet te hoeven ruiken.
Maar zodra hij een van de hutten binnenging, doofde hij zijn pijp...
hij wilde de mensen niet nog eens extra kwetsen.
In
1867 trad hij toe tot de orde van de Redemptoristen, waaraan Rome
twee jaar tevoren de Surinaamse missie had toevertrouwd. Peerke
kreeg als pater Donders C.Ss.R opdracht het apostolaat onder de
indianen ter hand te nemen. Hoewel hij al op jaren was, ondernam hij
vanuit Batavia wekenlange missiereizen per tentboot of korjaal naar
de indianendorpen aan de Coppename, de boven-Saramacca, de Tibiti,
Wayombo en Maratakka.
Petrus
Donders was in Batavia toen hij in 1887 stierf aan een
nierontsteking. In 1900 werd zijn gebeente overgebracht naar een
voorlopig graf in de tuin van de kathedraal in Paramaribo, waar hij
in 1921 een eregraf kreeg.
Intussen
waren in Den Bosch en Paramaribo de eerste stappen gezet naar
Peerkes heiligverklaring. In 1913 werd hij 'eerbiedwaardig' en in
1982 zalig verklaard. Wel was er een creatieve berekeningswijze
nodig om te voldoen aan de daarvoor geldende eis dat op voorspraak
van de betrokkene twee wonderen zijn geschied. Uiteindelijk lukte
het met de wonderbaarlijke genezing van Lowieke Westland in 1929.
Deze peuter had een ernstige beenmergontsteking aan zijn knie, die
in één nacht heelde - zelfs zonder dat er een korstje op kwam! -
nadat zijn wonden waren gedept met water uit de put bij Peerkes
geboortehuis.
De
lange reeks van verhoorde gebeden werd samen als tweede wonder
geaccepteerd. Maar voor een heiligverklaring is dat niet genoeg.
Daarvoor is een nieuw écht wonder nodig... een tweede wonder met
alles erop en eraan.
***
Santi
vatri Donders werd Peerke al bij zijn
leven genoemd - voor de Surinamers is hij al lang heilig. Van
niemand zijn in Suriname zoveel relikwieën in omloop als van hem.
En het krachtigste van allemaal is het relikwie dat nu bij Marlon
is, Ma's oudste zoon. Het relikwie dat het wonder heeft
bewerkstelligd.
Echt
indrukwekkend is het niet, het ronde medaillon dat Marlon me
toesteekt. Het is in leukoplast gewikkeld om niet uit elkaar te
vallen en onder het beslagen glaasje is een onbestemd dingetje
zichtbaar. Er zit ook een stukje perkament in, met letters erop: Ex
(...onleesbaar...) servi Dei Petrus Donders. Ja - waaruit? Zijn
doodkist? Zijn kleed? Zijn gebeente?
Alles
kan. In Tilburg kunnen gelovigen een stukje karton krijgen met
daarin een splinter van een voorwerp dat ooit door Peerke is
aangeraakt. En in 1982 is het praalgraf in de kathedraal geopend,
waarbij Peerkes ribben en kootjes in keurige stapeltjes werden
aangetroffen. Een deel daarvan is toen gebruikt voor het maken van
relikwieën. Ex Ossibus B. Petri Donders luidt de toelichting
daarbij.
Later
hoorde ik dat Peerke al eens eerder was opgegraven. Toen zijn die
botjes natuurlijk zo mooi neergelegd! Hij kreeg bij die gelegenheid
een nieuwe kist. Splinters van de oude vonden hun weg naar
relikwieën met het bijschrift Ex Arca Sepulcrali Vener. servi
Dei Petrus Donders. Dát is dus de volledige tekst in Ma's
medaillon: 'Uit de grafkist van de eerbiedwaardige dienaar Gods
Petrus Donders'.
Peerke
werd eerbiedwaardig in 1913, kort daarna moet het relikwie in bezit
zijn gekomen van Ma's grootvader, die in zijn jonge jaren op Batavia
woonde en Peerke diende als misdienaar en bootsman. Hij was een van
degenen die hem over de rivieren en kreken loodste op zijn
missiereizen naar indianen en bosnegers.
Sindsdien
bleef het relikwie in de familie, steeds bij de oudste zoon. Elke
avond zag Ma haar vader ermee bidden. Toen hij op zijn sterfbed lag,
liet hij haar roepen en zei: 'Kind, neem dit en geef het aan je
oudste zoon. Mocht het zijn dat er wat is in de familie, dan moet je
Petrus Donders aanroepen. Dan moet je bidden en dan zul je zien dat
je gebed verhoord wordt, want deze man is een heilige.'
En
óf Ma dat gedaan heeft. Voor haar zoontje Ricky bijvoorbeeld, dat
kort na zijn geboorte 'klem' kreeg, tetanus. Er werd een nooddoop
gedaan en drie dagen lang bad ze aan één stuk door tot God en tot
Petrus Donders.
En
voor haar kleindochter Demmy, die door een onbekende aandoening
dreigde te stikken. 'Ik stond voor dat bedje, ik heb Petrus Donders
aangeroepen en zei tegen Marlon: ga vliegensvlug terug naar huis, ga
je relikwie halen. En toen hij terugkwam heeft hij met het relikwie
tegen dat voetje gewreven. Hij stond gebogen te bidden, ik kon niet
horen wat hij zei. Ik ook, die vader aan de andere kant, allemaal
waren we in gebed. En toen kwam die dokter weer en die zegt: hee,
het gaat goed!'
Ma
verklapt me ook wat ze in die gebeden tegen God en Petrus Donders
zegt. Dingen als: 'Help ons Heer, het is mijn zoon zijn enig kind.
Als je hem niet waardig achtte om een kind te hebben, had je het
niet gegeven. Ik weet zeker dat je ons gaat helpen.' Altijd gaat het
om een beroep op redelijkheid: zo'n klein kind nu al wegnemen, dat
is toch niet normaal!
Ma
onderhandelt niet met de hogere machten, zoals de oudtestamentische
joden, ze komt niet met geloften of dreigementen, zoals Italiaanse
katholieken wel doen - ze beoefent een beredeneerde vorm van
afsmeken. Ze demonstreert me hoe ze het doet, met een intonatie van:
wees nou toch redelijk, je kunt 't nú nog goedmaken.
Van
haar kant houdt ook Ma zich aan die redelijkheid, door niet te
overvragen. Al haar smeekverhalen gaan over kinderen. Maar oude
mensen worden toch ook ziek? Ma antwoordt dat voor oude mensen op
een gegeven moment hun tijd gekomen is.
***
Ma's
vader was een man met bijzondere krachten. Hij was opzichter bij 's
Lands Bosbeheer, kende het bos op z'n duimpje. Kende ook de
geestenwereld van de indianen en de bosnegers. Maar bang? Nee.
Daarvoor was zijn katholieke geloof te sterk.
Van
al Ma's geestenverhalen is dat van haar vader op de Marowijne me 't
liefst. Hij was gestationeerd in Albina en kreeg het vaak met
bosnegers aan de stok over kapconcessies. Op een keer was hij
onderweg naar een dorpje aan de rivier toen hem een korjaal tegemoet
voer. Een van de inzittenden riep: 'Baas, ga daar niet want ze zijn
bezig een wisi voor u te zetten, uw naam is genoemd!'
Een
wisi is een magisch pakketje of drankje dat wordt bereid om iemand
kwaad toe te brengen. 'Zeg niet dat ik niet moet gaan,' antwoordde
Ma's vader. 'Ik ga wél daar!' En hij vaart door naar dat dorp en
loopt meteen naar de plek waar de oude mannen rond een vuurtje
zitten waarop een pot staat te borrelen. Hij zegt, want hij sprak
hun taal: 'Waar zijn jullie mee bezig? Met mij?' En gelijk geeft ie
een trap tegen die pot, zodat de inhoud er uitvliegt, een brouwsel
van allemaal rare takjes en stokjes. Alle kanten op vluchtten ze,
het bos in. 'En mijn vader heeft geleefd tot 84 jaar,' besluit Ma
triomfantelijk.
Vroeger
eindigde het verhaal nog beter. In het dagboek van mijn eerste
bezoek in 1969 staat vermeld dat Ma's vader de pollepel pakte die in
de pot stond, een flinke teug van het brouwsel nam en bij het
weglopen de ene medicijnman tegen de andere hoorde zeggen: 'Laat
maar jongens, deze is te sterk voor ons!'
Maakt
niet uit - Ma's vader had power, daar gaat het om. En die
kracht, die hij ontleende aan zijn vroom geloof, was het die hem
moet hebben geholpen bij het wonder, het tweede wonder van Petrus
Donders.
Ruim
vijftig jaar geleden was het, Ma's vader was bosopziener in de buurt
van Mata, een dorp van de Arawak indianen achter Zanderij. Op een
avond kwam een groep wanhopige indianen dwars door het bos
aangelopen met een moeder en een ernstig zieke baby. Het meisje was
op sterven na dood en medische hulp was in de wijde omgeving niet
voorhanden.
Ma's
vader pakte zijn relikwie en heeft het vastgehouden in zijn hand en
gebeden, gebeden, gebeden! En de mensen die bidden konden, hebben
meegebeden. Hij legde zijn hand met het relikwie erin op de borst
van het kindje. Heilige Petrus Donders - zo noemde hij hem - we
smeken je, bid tot Onze Lieve Heer dat dit kind beter wordt.
Toen
zag hij de ogen van het meisje flikkeren en hij legde het terug in
de armen van de moeder en zei: 'Laat het drinken.' En de moeder
legde het kind aan de borst, en het sloeg haar oogjes op en dronk.
***
In
een snikheet kantoortje terzijde van Paramaribo's kathedraal zetelt
pater Mulder, de laatste Nederlandse Redemptorist in Suriname. Dit
jaar gaat hij met pensioen naar Nederland. 'Als je hier in een
bejaardenhuis terechtkomt, ben je aan de heidenen overgeleverd,'
zegt hij.
Eigenlijk
hoopte pater Mulder voor die tijd Peerkes heiligverklaring erdoor te
krijgen. Formeel is dat de taak van pater Marrazzo, de 'postulator'
van de Redemptoristen in Rome. Dat is degene die Peerkes aanspraak
op heiligheid moet verdedigen tegenover de advocaat van de duivel.
Maar hij wordt daarbij geholpen door twee co-postulatoren: pater
Mulder in Paramaribo en pater Dekkers in Nederland. Zij moeten een
nieuw wonder zien aan te dragen.
Erg
vlotten wil het nog niet. 'We hebben regelmatig oproepen gedaan, ook
via de kranten,' verzucht pater Mulder. 'Er zijn ook wel reacties
gekomen, maar niemand wil er mee voor de dag komen. Dat is nu
eenmaal zo, hier in Suriname: je moet nooit de aandacht op je
vestigen.'
'En
nu?'
'Onze
bisschop is pas naar Rome geweest en heeft er met de paus over
gesproken.'
'En,
wat zei die?'
'Hij
zou 't doorsturen, hè. Naar pater Marrazzo.'
***
Het
meest indringende beeld dat me van deze Surinamereis is bijgebleven,
is de aanblik van Batavia vanaf de rivier. Drie kwartier varen van
Boskamp, waar de oost-westverbinding de Coppename kruist, doemt in
de verte een minuscule steiger met wat gebouwtjes op, nauwelijks
zichtbaar temidden van onafzienbaar bos. Hetzelfde stipje dat je als
lepralijder uit de verte dichterbij zag komen en waar je nooit meer
vandaan zou gaan.
Richard
Baldewijn, de beheerder, is er niet. Zijn zwager neemt de honneurs
waar. Met deze twee gezinnen hebben we de bevolking van Batavia
gehad. Ook verder is het bijna niks. Een verlaten graf, wat
gedenkstenen en een kapel. De huisjes van de patiënten, de
begraafplaats - niets meer van te vinden. Eind negentiende eeuw,
toen de kolonie werd opgeheven, werd alles in brand gestoken. Rond
1990, tijdens de 'binnenlandse oorlog' tussen Bouterse en Brunswijk,
werd het dorp geplunderd, vernield en daarna verlaten.
Maar
tegenwoordig komen steeds meer bezoekers en pelgrims opdagen.
Peerke-bedevaarten worden grootscheeps aangepakt, met deelnemers uit
Paramaribo maar ook uit Nederland, onder wie veel parochianen van de
Tilburgse Heikant, het buurtschap waar Peerke werd geboren.
Op
de steiger maak ik een praatje met Richards vrouw, die klaarstaat om
een zak koksnoten te verschepen. Haar kinderen zijn net vertrokken,
per korjaal naar het schooltje in Kalebaskreek, tien minuten
stroomopwaarts. Aanvankelijk waren ze het enige gezin dat hier
terugkeerde na de binnenlandse oorlog. 'Alles was overwoekerd,
allemaal bos. Langzamerhand hebben we het opengekapt.'
***
Bijna
twee weken was ik nu in Suriname. Ma's bigi jari was voorbij,
de kinderen waren terug naar hun ballingsoorden in Willemstad,
Amsterdam-Zuidoost en Almere, en zelf zou ik ook over een paar dagen
vertrekken. Toch had ik nog steeds niet de reis ondernomen naar
Mata, waar Clemmy Sabaio, zo heet de moeder van het wonderbaarlijk
genezen kind, nog steeds woont. Ik dacht aan pater Mulders uitspraak
dat men in Suriname liever niet de aandacht op zich vestigt. Hoe kon
ik dan een oude dame aan de praat krijgen over een wonder dat aan
haar is geschied?
Op
een middag was ik op bezoek bij Mathilde, een nicht van Ma met wie
ik bevriend raakte toen ze een tijd in Amsterdam woonde. Nu woonde
ze bij haar ouders - een grote en hechte familie, net als die van
Ma. Familie opent alle deuren in Suriname. 'Clemmy Sabaio?' zegt
Mathilde. 'Dat is toch de oma van Brigit? Ga Brigit roepen!'
Even
later komt een jonge vrouw binnenstappen, een vrouw met indiaanse
trekken. Brigit blijkt in een huis op hetzelfde erf samen te wonen
met een broer van Mathilde. Als ik haar oma wil spreken, wil ze me
best vergezellen. 'Goed,' zegt Frankie, een andere broer van
Mathilde, die ook op bezoek is. 'Dan rijd ik jullie erheen. Waarom
gaan we vanmiddag niet?'
Even
later komt Frankie mopperend te voorschijn: zijn vriendin Jacqueline
wil ook mee, met haar zoontje. Die moeten we dus eerst ophalen. Bij
Jacqie duurt het even voor we weg kunnen, want eerst moet de
vrieskist worden gevuld met ijsblokjes en flesjes soft voor het
uitstapje. Maar daarna gaan we dan toch. Op weg naar de moeder van
het kind dat wonderbaarlijk werd genezen door Ma's vader, met behulp
van het relikwie dat eerder in het bezit was van haar opa - in het
gezelschap van Ma's neef, diens vriendin, het zoontje van die
vriendin, en de nicht van het genezen kind die samenwoont met een
andere neef van Ma. Allemaal mensen die ik een uur geleden nog niet
of nauwelijks kende.
Frankie
vindt dat hele heiligengedoe eigenlijk maar onzin, vertelt hij
onderweg. Hij is lid van Bribi, een van de vele evangelische
bewegingen die in Suriname opgang maken. 'Ik maak geen omwegen,'
zegt hij. 'Ik ga direct via Jezus. Aan relieken heb je niks, het
gaat om de kracht van het gebed.'
De
kwestie zorgt voor heel wat ophef binnen de familie. De meeste
broers en zussen van Frankie sympathiseren met pinkstergroepen als
Bribi, Gods Bazuin en Stromen van Kracht, terwijl hun ouders hun
hoop hebben gesteld op Petrus Donders. Frankies vader is zelfs een
keer naar Nederland gereisd, naar het kapelletje aan de Tilburgse
Heikant, om genezing voor Mathilde af te smeken toen ze ziek was.
Bij
Zanderij slaan we rechtsaf. We stoppen bij een Chinese winkel, want
Frankie heeft iets gemompeld over botte bakra's die zomaar naar zo'n
indianendorp gaan en de mensen het hemd van het lijf willen vragen
zonder dat daar wat tegenover staat. We lopen langs de schappen en
vullen een mand met suiker en meel, een flinke bevroren kiprollade,
rijst en olie.
En
verder trekt de karavaan, voorzien van victualiën om zo nodig een
week te overleven in de jungle. Het asfalt maakt plaats voor rood
bauxietstof en, als we ten slotte afslaan naar Mata, voor zand.
Mata
ligt heel verspreid, plukjes houten huizen en bladgedekte hutten in
de savanne. Het is al namiddag, de eerste heiïgheid vermengt zich
met de rook van smeulend hout en vuilnis. De meeste bewoners hebben
hun toevlucht gezocht in een beschaduwde hangmat. Maar we treffen
oma Clemmy hard aan het werk. 72 is ze nu, een mooie getaande vrouw
die uitstekend Nederlands spreekt. Ze is net bezig bittere cassave
te raspen. De geelwitte pulp komt terecht in een uitgeholde halve
boomstam.
Onder
een afdak van bladeren heeft Henk, een van Clemmy's zeven kinderen,
een vuurtje aangestoken. Een kindje dommelt er onder een hangmat. De
etenswaren worden aangeboden en goedgekeurd en dan vertelt oma
Clemmy haar verhaal... het wonderverhaal van een halve eeuw geleden.
'Ja,
het kind was niks meer,' zegt ze. 'Ze ging haar ogen dichtmaken.
Toen heeft opa Reiger voor haar gebeden, gebeden, gebeden!'
'Ging
u zelf niet bidden?'
'Nee,
vroeger wisten wij niet te bidden, toch. Ik bad alleen tot de Heer,
niet tot de heiligen. Toen hij begon te bidden tot Petrus Donders -
dat wisten we niet, want niemand vertelt ons, wie is dat eigenlijk.
Opa Reiger wist dat wel. Hij heeft het op een papier geschreven. In
het Latijn heeft hij geschreven. Dat moest ik altijd bij me dragen.'
Helaas is het papier verloren gegaan.
'Langzaam
kwam m'n dochter weer bij. Tot ze haar ogen weer open had. Daarna
hebben we haar snel gebaad in blauwsel.'
'Kwam
er ook een relikwie bij te pas?'
Oma
Clemmy schudt het hoofd. 'Alleen een stuk papier en een gebed.'
'Was
het een wonder?'
'Het
was een wonderbaarlijke gebeurtenis. Ik weet niet of ik het een
wonder moet noemen.' Oma Clemmy is intussen presbyteriaans
geworden... misschien heeft dat er ook mee te maken. 'De pater kwam
niet geregeld, we zijn nu overgestapt en de dominee komt elke week,'
zegt ze.
Zo
heeft de advocaat van de duivel deze dag een klinkende overwinning
behaald. Geen tweede wonder voor Peerke. Als ik, terug in de stad,
afscheid heb genomen van de verzamelde familie en buiten op een taxi
wacht, hoor ik Frankies stem triomfantelijk door het open venster
klinken: 'Het was geen enkele relikwie! Het was een papier met een
gebed. Geen enkele relikwie!'
***
Een
paar maanden na mijn terugkeer uit Suriname krijg ik een briefje uit
het klooster Nebo in Nijmegen. Ondertekend door pater Ignaz Dekkers,
de vice-postulator in Nederland. Hij heeft iets opgevangen over een
wonder waar ik meer van zou weten. Wil ik niet eens langskomen?
Klooster
Nebo blijkt een even schitterend als enorm gebouw met op dat moment
nog zestien hoogbejaarde bewoners (inmiddels is het verkocht en zijn
de paters verhuisd). Pater Dekkers is rector van dit klooster
geweest en zat voordien twintig jaar in Rome bij het generalaat van
de Redemptoristen.
Als
afgevaardigde van Rome was hij ook aanwezig toen in 1982 Peerkes
botten werden opgegraven. Hij vertelt: 'Ik kreeg een loden pijp mee
waarin een ellepijp van Peerke zat. Die moest ik naar Rome brengen
om er relikwieën van te maken.' Het kostte hem bange uurtjes op
Schiphol, waar de douane uitgerekend hém uitkoos om de inhoud van
zijn koffer te laten zien. 'Gelukkig hebben ze niet achter de
middenflap gekeken.'
Ik
vertel pater Dekkers hoe mijn naspeuringen naar Peerkes tweede
wonder met een sisser zijn afgelopen toen oma Clemmy haar verhaal
deed. Geeft niet, is zijn reactie, het was sowieso onvoldoende
geweest. 'Ik ben pas nog bij pater Marrazzo in Rome geweest. Ik
dacht ook dat ik een wonder op het spoor was. Maar Marrazzo zei:
vergeet het maar, dat wordt niks.'
Hij
pakt het verslag van het gesprek erbij en leest op: 'Radiografieën,
scans, klinische rapporten, tutto! Cosa durissima! Je
moet een medisch onverklaarbaar feit hebben. Met verklaringen van
specialisten moet je bewijzen dat er een fatale prognose was, dat
iedere therapie is tekortgeschoten en dat vervolgens een
onmiddellijke, complete en blijvende genezing heeft plaatsgevonden.'
Ook
in Nederland was de medewerking niet om over naar huis te schrijven.
'Ik kwam in 1989 uit Rome terug, toen alles wat daarvandaan kwam in
Nederland bij voorbaat verdacht was. Ik had het gevoel dat men ook
in eigen kring dacht: een beetje oppassen, hij kan zich wel
vriendelijk voordoen maar het zou wel eens een infiltrant kunnen
zijn! En zo'n heiligverklaring, daar zat men ook niet op te wachten.
Zalig vonden ze wel mooi genoeg.'
Zijn
mede-Redemptoristen lopen evenmin over van enthousiasme. De
Nederlandse provincie van de orde is onlangs samengevoegd met de
provincies Vlaanderen, Duitsland en Zwitserland, en daar snapt men
waarachtig niet wat er nou zo bijzonder is aan Peerke.
'Hij
is natuurlijk geen flamboyante figuur,' zegt pater Dekkers. 'Ik heb
meegewerkt aan de vertaling van zijn brieven en die dus allemaal
gelezen... ze zijn zo doodgewoon, zo alledaags. Over een kist met
kaarsen, of over potten en pannen. Jantje van de buurvrouw, die moet
naar de dokter toe. Maar later ben ik daar toch anders over gaan
denken. Hij was een door en door eerlijke en oprechte man, die zich
bepaald niet heeft opgesloten in de sacristie. Peerke doorstaat de
toets van de huidige mens. Hij is authentiek. En hij was er voor
iedereen, van welke godsdienst of etnische groep dan ook.'
Dat
was natuurlijk het werkelijke mirakel: Peerkes wonderbaarlijke
toewijding aan mensen voor wie alle hoop vervlogen was. Maar ja, dat
is Hollands geredeneerd. En Tilburgs: Peerkes geboortestad heeft
altijd uitgeblonken in een sociaal getint katholicisme, dat zich
richtte op onderwijs, verpleging en ondersteuning van behoeftigen.
Het soort wonder dat pater Marrazzo nodig heeft, valt uit Tilburg of
Nederland niet te verwachten. Het zal uit Suriname moeten komen,
waar Peerke geldt als wonderdoener die op afroep kinderen geneest.
Pater
Dekkers vindt het maar een heel beperkte benadering, dat gedoe met
die medische attesten. 'Peerke is een groot mens geweest, daar gaat
het om. In Nederland kan ook de man heilig zijn die 's ochtends de
trein pakt van vijf over acht. Maar op het ogenblik is dat in Rome
en de rest van de wereld nog moeilijk te verkopen.'
Herman
Vuijsje
|