beeldenstorm
twee holle voetjes op een sokkel van
graniet
met bruut geweld geamputeerd
van hun gepatineerde ziel en zaligheid
in een gedeukte container gedumpt
gedeporteerd naar de smeltoven
een droom gedegradeerd tot grondstof
de barbaren zijn weer helemaal terug
niet zwaaiend met zwaarden op vurige
paarden
maar stiekem met een slijptol in een
bestelbus
als hebzucht zonder naam en gezicht
door geen norm gebonden over alle
grenzen gaat
hangt de beschaving onheil boven ‘t
hoofd
geheid
een klap en een bonk een dreun en een
slag
een concert van oorverdovend kabaal
vanaf half acht ’s morgens iedere dag
en iedereen denkt is dit wel normaal
elke seconde trillen de grond en de
ruiten
het stucwerk scheurt en valt van de
muren
in huis is het lawaai net zo erg als
buiten
niet te ontkomen en niet te verduren
de mensen die rond de bouwput wonen
krijgen knallende koppijn en maken zich
kwaad
voelen zich zwaar in het ootje genomen
doen hun beklag bij de krant en de raad
de geest van protest komt snel uit de
fles
dus komt de noodgreep op de proppen
een muur van blauwe containers
om de herrie van twee kanten te stoppen
deskundigen verdringen elkaar rond het
gat
ze meten peilen rekenen wegen en wikken
wanneer hun rapport af is stellen ze dat
het een kwestie is van slikken of
stikken
er komen garanties en geld over de brug
noodhuisvesting voor schrijnende
gevallen
de actievoerders krabbelen langzaam
terug
hier tellen bedragen en niet de getallen
het conflict luwt langzaam nadat het is
opgelaaid
bij weer een beuk een dreun een slag en
een knal
tot met een sisser de laatste klap
verwaait
en er een onwezenlijke stilte valt
knop
een jongetje, laten we zeggen dat hij
Geert heet,
is met zijn ouders op bezoek in een
kerncentrale
- het was open dag, vandaar –
ze dolen geruime tijd door een labyrint
van gangen en zalen met onbegrijpelijke
bedieningspanelen
met talloze meters en knoppen
via een deur die op een kiertje staat
belanden ze in een kleine ronde ruimte
er is niets te zien is behalve een Grote
Rode Knop
kleine Geert loopt er –natuurlijk-
meteen op af
en vraagt aan zijn moeder
‘mag ik op die knop drukken?’
moeder zegt met een bezorgd gezicht
‘ ik zou het niet doen als ik jou was,
want misschien ontploft dan alles wel’
Geert is – uiteraard – niet content met
het antwoord
en vraagt aan zijn vader
‘wat gebeurt er als ik de knop indruk?’
vader zegt met een neutrale uitdrukking
‘om te weten wat er gebeurt
zul je het eerst moeten proberen’
Geert reikt naar de knop
‘hij zit te hoog’ stelt hij vast
‘kan iemand mij even optillen?’
majesteit
kleumend op de
vrijmarkt
een deken vol met
rommel
op zolder bij
elkaar geharkt
met ‘t kleingeld
in de trommel
als schamele
beloning
zijn we rijker
dan de koning
met een kroon van
plastic of karton
en de kinderfiets
vol franjes
in elke hand een
bolle ballon
zijn we allemaal
oranjes
en is iedereen
voor kort tijd
een beetje
majesteit
de hand van god
het stadscentrum
is vol mensen,
ontspannen druk
met shoppen
op deze stralende
lentedag
opgefrist door
een speels briesje.
maar bij de
kruising van keizersgracht
en emmasingel,
waar twee hoge gebouwen
elkaar gezelschap
houden,
huppelt de wind
opgetogen rond.
uit een
zijstraat, de vrijstraat,
komt een zonnig
blonde vrouw
rijkelijk
voorzien van winkeltassen,
en ze duwt ook
nog een buggy.
boven haar lange
lenige benen
draagt ze een
allerzomerste jurk,
pure zijde, roze
met bloemmotief,
klokvormig
wijdvallend en kort.
dan, als ze de
hoek om slaat,
krijgt de
springerige wind
de zoom van haar
jurkje te pakken
en gooit het met
een zwaai hoog op.
dit geeft een
onbelemmerd zicht
op haar
tweelingmaan, haar omega,
haar perzikzachte
billen
wiegend in
perfecte harmonie.
het tafereel
duurt maar een tel
maar dat is lang
genoeg om
mij te doen
beseffen dat god bestaat
en het goed voor
heeft met de mensheid.
zij vervolgt
ongemakkelijk haar weg.
met één hand
drukt ze haar jurk
stevig tegen zich
aan, met de andere
stuurt ze de
buggy en zeult ze de tassen.
zij ziet in het
hele voorval
duidelijk geen
godsbewijs.
voor haar is
Eindhoven
alleen een
winderige stad.