Toen ik in Planty
zat
- het park rond de
binnenstad van Krakow -
zag ik een vrouw in
een wolk
van zonlicht en stof
Hé, dacht ik, hé!
Is dat niet Wisława
Szymborska
die snippers van
haar Verzameld Werk
aan de duiven voert?
Achter haar hakken
strompelde een klein
oud hondje
dat waarschijnlijk
Utopia
heette, of De
Filosofie
spook
Het beeld op de Markt stelt een oude man voor
maar het lijkt meer op een eerbetoon
aan de loden jas, die de gedaante omhult.
De slippen waaien op alsof er een briesje staat
Op het Stationsplein staat een vrijwel identiek beeld
van een nors kijkende man in overjas.
De wind waait niet onder zijn jaspanden,
toch houdt hij zijn hoed stevig in de hand.
De gelijkenis is niet toevallig, want dit is vader Anton
en dat daar is Frits, beiden grootindustriëlen
die vanuit een erudiet paternalisme
de stad ook sociaal en cultureel vormden
Meneer Frits werd ’s nachts verkeerd belicht
waardoor hij eruit zag als een knokig spook.
(Dit was voorpaginanieuws in de plaatselijke krant.)
Bij daglicht is het beeld op het sympathieke af lelijk.
harde
woorden
een niet mooi
opgedroogde vrouw
in een nauwsluitend
jurkje met tijgermotief
dronk grote glazen
witte wijn
zoete
ze was in gezelschap
van een hond
en een
pitbullachtige zweterige man
vrijwel
kaalgeschoren
gouden aansteker
zijn buik puilde uit
zijn designer jeans
wij
lachten
niet
om hem
hij draaide zich
dreigend om
in zijn stoel en
vroeg
moet ik je kop
even komen verbouwen
een goed verstaander
heeft aan een half
woord genoeg
een slechte gaat
ervan uit
dat wie zwijgt
toestemt
dus voegde bokitoman
de daad bij het
woord
en kwam met woest
zwaaiende vuisten
in de richting van
ons tafeltje
het leek er op dat
er niet alleen
harde woorden gingen
vallen
toen hij in elkaar
zakte
riep zij
z’n hart,
hij heb het aan
z’n hart
wij hebben hem niet
gereanimeerd
de ambulancebroeders
hebben het wel
geprobeerd
geheim
het ontbreekt haar
niet aan tekst
maar liefst hult ze
zich in stilte
de naaktheid deert
haar niet
want ze heeft niets
te verbergen
ze is er bij van het
krijsen in de wieg
tot aan het zwijgend
graf
juichend of treurend
te gast bij feesten
en partijen
iedereen klampt haar
aan
in tijden van
pijnlijke liefde
groot verdriet en
bezuurd verlangen
maar ze steunt en
klaagt nooit
zonder protest
schikt ze zich
in elk lot dat haar
beschoren is
niets beroert haar
echt
want het geheim van
poëzie is
dat ze niet bestaat
baby’s
baby’s zijn dom en
ze stinken nogal
ze krijsen bij de
minste aanleiding
en na het eten
boeren of spugen ze
onze genegenheid
voor baby’s
komt voort uit een
deel van ons brein
waar de ratio geen
toegang heeft
we geloven dat onze
spruit
iets maakt van het
leven
als moeder of vader
of genie
we hopen dat onze
oogappel
politieman wordt of
uitvinder
en geen junk of
tsunami-slachtoffer
we houden van ons
kind
want er is altijd
iets goed aan
ook al lijkt het een
total loss
baby’s lijken
nergens op
maar het kan van
alles worden
baby’s zijn god
zitten
is uw vrouw erbij?
vroeg de oncoloog
u kunt maar beter
even gaan zitten