Ed Schilders
Simpel lief
Ik zal eens een gokje wagen. Op wie de stadsdichter van Tilburg
wordt. En daarvoor moeten we beginnen waar we vorige week gebleven
zijn: in Den Bosch. Ik schreef toen in deze rubriek hoe in die stad
de poëzie zomaar op de huizen staat. Veertien gedichten of
fragmenten daaruit, verspreid over de binnenstad, fraai geschilderd
door André Megens. Een gevel wordt een bladzijde, de binnenstad een
boek. Wandelen lijkt wel bladeren. ‘Een boek: een bijl voor de
bevroren zee in ons’ (Franz Kafka schreef het) is nu net zo
vanzelfsprekend als ‘Hier geen fietsen plaatsen’.
De Bossche muurgedichten zijn uit de boeken gehaald en de straat op
gezet door de Stichting Poëzie op Straat. Het jongste voorstel van
deze stichting stond woensdag in deze krant. Het gaat om de
beginregel van een klassiek gedicht: ‘Op weg naar Brabant wordt de
wereld warmer’. Harriet Laurey werd er meer dan vijftig jaar
geleden wereldberoemd mee in Brabant, en als het aan de
dichtstichting ligt, wordt deze regel in fraaie letters op borden
geschilderd, en worden die borden geplaatst langs alle grote wegen
die toegang geven tot onze provincie. Wat je ook van dit vers vindt,
het getuigt in ieder geval van meer karakter dan het obligate ‘Welkom
in Noord-Brabant’. De stichting heeft haar voorstel gedaan aan het
college van Gedeputeerde Staten. Hoe dat zal beschikken, daarop ga
ik hier geen gokje wagen. De voorzitter van de dichtstichting, Jan
Bruens, verklaarde in deze krant al wel dat naar zijn bescheiden
mening dergelijke poëzie geen aanleiding zou kunnen geven tot
situaties die gevaarlijk zijn voor het verkeer. En in zekere zin,
dacht ik toen ik dat las, is dat een beetje jammer. ‘Dichtregel
veroorzaakt blikschade’, dat zou een mooie krantenkop zijn.
Persoonlijk vind ik het een prima voorstel. Ik zou zelfs willen
opperen om aan de andere kant van de weg ook een bord te plaatsen,
met daarop de twee láatste regels van hetzelfde gedicht: ‘En
nergens ligt een glimlach zo gereed/ Als waar het land Brabant
heet.’
Misschien, dacht ik verder, is dat ook wel iets voor Tilburg. Een
dichtregel bij het binnenrijden van de stad. Het bord van de
bebouwde kom als titelpagina, en dan daaronder een mooi vers. Maar
welk? Van wie? Hebben wij een dichter die die ene regel geschreven
heeft? ‘Ik zie oe daor zó gèère ligge’, geeft maar aanleiding
tot misverstanden. ‘Daor kómt munne witpèn aon’, snapt niemand
meer behalve een verdwaalde duivenmelker. En zo las ik de hele
woensdagavond gedichten van Tilburgers, in de hoop dat ene Tilburgse
gedicht te vinden met die ene, de allertilburgste dichtregel. En die
vond ik.
En toen ik die gevonden had, dacht ik, eigenlijk is het niet zo
moeilijk. Waarlijk is alles voorbestemd. Volgende week zal een
commissie bekendmaken wie de eerste stadsdichter van Tilburg wordt.
Die commissarissen ter zake van dichterlijke kwesties, die zijn ook
niet gek. Die hebben als verspieders hun huiswerk gedaan, net als
ik. Die zullen dezelfde regels gelezen hebben. En na lezing spraken
zij: deze man is het waard de eerste stadsdichter van onze stad te
worden.
Het absolute Tilburg-gedicht staat in de dichtbundel ‘Bezijden de
Noordstraat’. Het heet eenvoudigweg ‘Tilburg’, en de laatste
twee regels gaan zo: ‘Godgans dorp, wat was je toch naief/
Tilburg, Tilburg, o mijn simpel lief’.
Volgende week donderdag of vrijdag maakt de gemeente Tilburg bekend
wie de eerste stadsdichter wordt. Als eenvoudige lezer van
Tilburg-poëzie kan ik u nu al zeggen wie dat is. De schrijver van
‘O mijn simpel lief’. Jace van de Ven.