Bede
Wat ons beroert is enkel stof,
de droge degen van de zon
bespoedigt het verlangen
gewekt te worden uit het licht.
De dagen zwijgen, zonderling
geladen stilte sluit ons in.
’s Avonds sluipt de wind al nader,
later kruipt het bloed al vaker
waar koele velden lonken
in zacht verzonken dalen –
alleen de regen en de nacht
voorgoed gevallen.
Metronoom
Eindhoven anno 2007
Beheerst door licht en regen speelt
de stad een muzikale klacht,
refreinen van pulserend steen.
Haar lange armen, logge reuzen
in troosteloze hemelstroop,
ontladen met metalen glans
hun glazen gevels – afgodsbeeld
na afgodsbeeld rijst statig op
naast bange, neergeslagen huizen.
Jaar in, jaar uit regeert alleen
de stille hamer van de tijd
waarin het stadsgezicht verglijdt.
Maar in de diepte dreunt een ruwe
gedaante, ’t ondergrondse ritme
van de ontwaakte metropool:
een wonderlijke smeltkroes groeit
met machinale regelmaat
tot onverzettelijk symbool
voor eenheid in verscheidenheid,
en in de rijke bodem kiemt
een nieuwe lichtstad, magistraal.
Fiesta del Sol
Het asfalt wordt gewekt
terwijl de menigte
je ziel bezet,
meedogenloos meeslepend
geluid je weemoed overmant
en in het brandpunt van je hart
ontluikt verlangen.
Ja,
plots breekt de dag
weer aan, het bonte ritueel
waarop je ongedurig hebt gewacht,
de tropenkoorts, een gretig, vurig
uitbarsten van muziek,
en klanken vloeien door je glazen aders
alsof je eindelijk weer neerslaat
in vlees en bloed, alsof je ademt
met losgebroken longen.
Kleine openbaring
Vandaag ben ik opeens weer vrij.
De zon zal me niet meer verlichten
met kleurloos inzicht, helderheid
die alles onwaarschijnlijk maakt.
Ik laat me niet meer leiden door
de radeloze rede, ik
ontwaakte uit een trage film
waarin geen mens zich ooit versprak.
Vandaag heb ik van niets meer spijt.
Er is een kerk voor elke fout
en een gebed voor elk gemis,
een rustig woord voor elke strijd.
Ik adem, vul mijn longen met
geluk. Een zachte beeldenstorm
raast door mijn hoofd, een lange stroom
gedachten aan een nieuw bestaan.
Het stadsgezicht van Willink
Zwarte lucht waarin een krimpend gat
witte wolken drijft uit het gezicht
van de stad. De huizen wachten af.
Niemand op straat, zelfs geen schaduw
van een mens in het verschoten licht.
Ruitloze ramen sluiten ruimtes af
en de klinkers kaatsen schijnsels als
onheilstijding. De ontvanger is
na dit dreigement vertrokken:
grauwe daken in betrokken
hemel broeiend in de duisternis.
De relativiteit van Escher
Drie werelden, besloten in een huis
waar trappen de gezichtlozen verleiden
elkaar in blinde eeuwigheid te mijden.
Drie ruimtes, ieder een gesloten kluis.
De mensen lopen zelfverzekerd rond
als lome poppen die zich nooit bevrijden
van de gebaande wegen die hen scheiden.
Uit kelders klimt men naar begane grond.
Een boom, een boog, waardoor een fletse
zon
argwanend gluurt in een vertekend beeld.
Men schijnt hier in een lange droom te
leven
die nooit vermoeit, die ooit als sleur
begon
en nu verdoezelt: wereld die verdeeld
uiteengevallen is door kleurloos
streven.