CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

81 t/m 90


HONDERD VERSJES VAN VOICI

 

91. Smeekbede van een rooker in oorlogstijd

 

Allerbeste, zeer vereerde,

Hooggeachte winkelier,

Heden waart gij weer gesloten,

Daarom doe'k het op papier.

Neemt U mij vooral niet kwalijk

Dat ik mij weer tot U wend,

Inderdaad, ik ben vervelend,

In Uw oog een zanik-vent.

Wil het mij niet euvel duiden,

Ja, ik ben het niet alleen,

Maar ik kan U óók niet missen,

Want ik ben er weer doorheen.

Veel geplaagde, populaire,

Oh, charmante winkelier,

Hè, zeg toe nou, leukerd, doe mij

Nu nog één keer een pleizier.

Leg deez' welgemeende smeekbêe

Niet meedoogenloos opzij,

Maar vergeef me deze vrijheid,

Maak me nog eens één keer blij.

Vroeger waart ge steeds zoo minzaam,

Vroeger, wéét je nog van toen?

Tegenwoordig zie'k je denken:

Man, wat kom je nou weer doen?

Ja, de tijden zijn veranderd:

Menig koning is gevlucht,

Ook de klant is niet meer koning,

Maar een mensch met bonnenlucht.

Niettemin neem ik de vrijheid

Trek m'n stoutste schoenen aan

Om U heel beleefd te vragen

Of het nog één keer zou gaan.

'k Wil niet bij U binnen vallen,

Want dat stoort zoo in uw zaak

En ik weet dat ik door zeuren

U het soms zoo lastig maak.

Doch indien U mij wilt helpen

Als uw zeer bescheiden klant,

Laat het weten en dan kom ik

Met mijn hoedje in m'n hand.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Wat ik eigenlijk wou vragen,

Klinkt misschien een beetje gek,

Maar ik had - bij voorbaat dankend -

Graag nog eens één pakje "sjek"...

 

 

92. De week der surprises

 

Dit is de week die ook dit jaar

Ondanks de slechte tijden

In menig huis die spanning brengt

Die niemand kan vermijden.

Dan sluit men zich op zolder op

En rommelt met papieren;

Dan maakt men van die dingen klaar

Gewoon om van te gieren.

Een kast die altijd open is

Die blijkt nu plots gesloten:

Er zitten al surprises in

Voor kleinen en voor grooten.

Marietje bijt haar potlood stuk

Om versjes te verzinnen

En moeder laat al twee uur lang

Geen mensch de kamer binnen.

Die Piet is voor zijn meisjelief

Iets aardigs uit gaan zoeken

En pa kijkt voor zijn kroost al uit

Naar mooie kinderboeken.

Een extra onsje kaas is ons

Door d'overheid geschonken.

Wat wel zoo voedzaam is als al

Die marsjepijnen "bonken"...

Er wordt gehamerd en gepakt,

Getooverd met de bonnen

En met beperkte midd'len wordt

Er toch iets leuks verzonnen.

De spanning stijgt - nog even en...

Het avondj'is gekomen,

Dat altijd slaagt en aardig blijft,

Waar kind'ren al van droomen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Niet overal en zeker thans

In deze zware tijden

Kan men elkander met iets goeds

En lekkernij verblijden.

Gedenkt tevóren dus daarom

De minder goed bedeelden,

Opdat zij van dit feest zich meer

Herinn'ren dan verbeelden!...

 

 

93. Daar is ie weer!

 

Sint Nicolaas en Zwarte Piet

Zijn weer naar hier gekomen

Al moest hun boot van Spanje uit

Door mijnenvelden stoomen.

Ze lieten ons niet in den steek

Wij kunnen er niet buiten

En Sinterklaas ziet veel te graag

Die blijde kindersnuiten.

Al komt ook hij met surrogaat

En minder zoete spullen;

Hij weet dat men een kinderhand

Zoo gauw met iets kan vullen.

Al krijg ik dan dit jaar misschien

Mijn naam niet in chooc-lade,

Dan is bij mij die goede Sint

Nog niet in ongenade.

De boterletters en taai-taai

Of zoete varkenspootjes

Zijn schaarsch en daarom liever maar

Meer practische cadeautjes.

Ik wacht maar af en zing heel braaf

Tot Sinterklaas Kapoentje:

De maan schijnt door de boomen en

Rij mij maar een nieuw schoentje!

De schoorsten heb ik wit gerand,

Hij kan het gat niet missen;

(De Sint mocht in de duisternis

Zich anders eens vergissen!)

Sint Nicolaas geeft graag een das,

Doch niet dan tegen punten:

(Da's heel correct, maar waarom geeft

Hij steeds "chooc'lade" munten?)

Ik hoop - en velen wel met mij -

Dat hij wat shag zal brengen

En als hij soms sigaren geeft,

Dan geen papieren "krengen"...

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik vraag, ik hoop, ik wil, ach nee,

Ik ben te onbescheiden;

Het is voldoende Sinterklaas,

Dat ik U rond zag rijden.

Want dat beteekent dat U tóch

Tot ons weer zijt gekomen

En dat een oud en goed gebruik

Ons nog niet is ontnomen!

 

 

94. Aan de voetgangers

 

Zeg, voetgangers heden,

Vanaf dezen dag

Moet g'allen gaan wennen

Aan wat niet meer mag.

Gij trokt U voorheen van 't

Verkeer weinig aan;

Men liet U maar voetstoots

Uw gangetje gaan.

Dat wordt nu heel anders,

U loopt niet meer raak,

Want anders dan loopt het

Met U zeker spaak.

U neêm' ook geen loopje

Meer met het verkeer,

Want anders - zoo vrees ik -

Dan hangt U veeleer.

U steke voort' over

In kaarsrechte lijn,

Hetgeen voor Uzelve

Ook beter zal zijn.

En let op de lampen:

Wacht óók bij rood licht;

(Houdt 's avonds uw "blauwtje"

Naar onder gericht!)

Gesauwel belemmert

Dat alles vlot gaat;

Alzoo geen geklets op

Een hoek van de straat.

Weest wijs en voorzichtig,

Kijkt immer goed uit,

Dan valt U niet op en...

U stoot niet Uw snuit!

Let op dus bij loopen,

Dan loopt het gesmeerd

En loopt het met U en 't

Verkeer niet verkeerd!

 

 

95. De donkere wereld

 

"Wat is het toch donker vanavond!"

Zoo wordt er nu dikwijls verzucht,

Je ziet echt geen hand voor je oogen

En zoekt soms vergeefs naar de lucht.

De donkere dagen voor Kerstmis,

Die hebben wel eer van hun naam,

Maar komen in dit lichtloos leven

Niet bijster van pas in ons kraam.

Het is een getast in het donker,

Je staat voor een duistere keus

En menigeen stootte al dikwijls

Z'n bolletje, teenen of neus!

Men schuifelt door donkere straten,

Door niemand herkend of gezien;

Degene die net daar passeerde

Dat is wel je zuster misschien!

Ze hebben je niet in de gaten,

Je voelt je alleen - allemáál;

Wanneer je niet oppast dan val je

Of sta je opeens voor een paal!

Dan zijn er waarachtig nog menschen

Die loopen in 't midden der straat

En als dan een fietser hen aanrijdt,

Dan worden die sufferds nog kwaad!

De katjes in 't donker te knijpen,

Dat schijnt nu een sport voor de jeugd,

Maar veel van die snotneuzen moesten

Van straat zijn wat beter hen deugt!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

't Is me een duister gedoetje

En alles bijeen ook een last;

Slechts geven deez' donkere tijden

Een beeld dat deez' wereld wel past!...

 

 

96. Toch was het weer leuk!

 

Een vrij hartig hapje,

Een stukje "speklaas"

Van ouds weer zoo'n grapje

En één onsje kaas!

Een kistje sigaren

Met zonder papier,

Een doosje sig'retten

(Drie stuiver de vier!)

Een pop voor Marietje,

Voor Jan een mooi boek,

En voor ons klein Pietje

Een keiharde koek.

Wat kreupelgedichten,

Mysterisch cadeau

Wat friemeldefratskes

Met strikjes en zoo.

Iets fijns om te ruiken,

Een bon voor wat vet

(Alleen te gebruiken

Zoo gauw "as ge't hèt"...)

De Sint had dus dingen,

Die niet meer bestaan,

Waarvan je zou zingen:

Hoe kómt-ie er aan?

Tóch was het weer aardig

Dit huiselijk feest;

Den Sint was het waardig

En leuk is't geweest!

 

 

97. Kerstmis

 

Steeds ieder jaar rond dezen tijd

Hervieren wij een feest,

Dat immer door zijn waardigheid

Geslaagd mag zijn geweest.

Dan halen wij een boom in huis

En doen er lichtjes in;

Dan voelen w'allen ons zoo "thuis"

En hebben goeie zin.

Dan kijken kind'ren d'oogen uit

Naar kaarsen en een stal;

De vredesklok zij dan geluid

In dezen tijd vooral!...

Dan is er weer die Kerstmis-sfeer

In alle stad en land,

Al is het niet als vroeger meer

Door dezen wereldbrand.

Dan denken wij weer aan dien nacht,

Die heilig was en stil,

Waarin er Vrede werd gebracht

Aan elk van goeden wil.

Nu overstemm' het kerkekoor

Dit vrees'lijk krijgstumult

En zij ons hart en aller oor

Van vredesklank vervuld.

Helaas is thans de vrede niet

Voor ons al in het zicht;

Nog duister is het ver verschiet,

Maar helder blijft één Licht...

Dat is het Licht dat ook dien nacht

Die herdertjes bescheen;

Het Licht dat thans weer wordt herdacht,

Het Licht voor iedereen.

De menschheid zoeke meer dit Licht

Wanneer z'om vrede smeekt,

Dan wordt er veel meer goeds verricht

En minder haat gekweekt.

Van welken kant men het bekijkt,

Aan welke zij men staat:

Het is slechts in dit Licht dat blijkt

Wat goed is of wat kwaad.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Deez' wereld kon heel anders zijn

En stemmiger haar beeld;

Zij is wel groot maar tóch nog klein:

Zij is te veel verdeeld.

Maar nu met Kerstmis zijn wij één

En om den Stal geschaard;

Daar bidden wij voor iedereen

En vrede op deez' aard!...

 

 

98. De krant

 

Zoo heb ik nu vier dagen lang

Volledig rust genoten

En was van alle narigheid

Der wereld uitgesloten.

Niet minder dan vier dagen nu

Heb ik van niets geweten

En was - wijl er geen krant verscheen -

Den oorlog haast vergeten.

Ik las niets van Sebastopol,

Van Hongkong of Benghasi;

Ik was er fijn eens even uit

En nipte van m'n glaassie!

Vier dagen lang geen krant in huis;

Hoe krijgen ze 't verzonnen!

Geen politiek of oorlogsnieuws,

Gezanik over bonnen.

Slechts tante Miet die steeds de krant

Zoo uit je hand kan grissen,

Was in de war omdat het mensch

Haar feuilleton moest missen.

Al is het wel eens even goed

Je brein wat rust te geven,

Toch zou ik niet gauw wennen aan

Een immer krantloos leven.

En hoe j'er nu ook over denkt,

Zeg, laten w'eerlijk wezen:

Ze weten vaak wat op de krant,

Toch wordt ze steeds gelezen.

De krant die heeft het steeds gedaan,

Slechts zelden hoor je stuiten;

Toch hoort de krant er eenmaal bij,

Wij kunnen er niet buiten.

 

 

99. Meer en minder licht

 

De kortste dag van 't heele jaar

Is nu alweer voorbij,

Maar zoo begon dan ook meteen

Het echte wintertij.

Wij winnen nu wel ied'ren dag

En telkens meer aan licht,

Maar met dat al is toch nog heusch

De lente niet in zicht!...

De winter komt den laatsten tijd

Hier in 't begin van 't jaar,

Al zijn w'er niet zoo happig op,

Geenszins verlangend naar!

De winter komt niet zoo van pas

In dezen krappen tijd,

Waarin de schoorsteen minder rookt

Door kolenzuinigheid.

Wij troosten ons nu met het licht,

Dat daag'lijks langer blijft

En langzaam telkens van een dag

Een duister stuk verdrijft.

Wanneer het nu steeds lichter wordt

Dan ligt het voor de hand,

Dat door dat gróóte licht het licht

In huis wat minder brandt.

Het daglicht spaart het kunstlicht uit,

Er is meer licht in zicht,

Waardoor wellicht de zorg om al

Dat licht wat wordt verlicht!

 

 

100. Jaarwisseling in oorlogstijd

 

Nog enk'le uren en de klok

Zal dan met twaalf slagen

De aandacht voor het eind' van weer

Een oorlogsjaar gaan vragen.

Een overwegend somber jaar

Zal dan ten einde wezen,

En in d'historie zal het niet

Als heilvol zijn geprezen.

De oorlog breidde zich nog uit

En bracht nog meer ellende;

De heele wereld staat in brand,

Het is een trieste bende.

Maar wat voorbij is, is voorbij;

Niet langer nu gekankerd,

Doch aan een beet're toekomst zij

Nu onze hoop verankerd.

Wij moeten onze levenslust

Bij voorbaat niet bederven

En wat de "honger" hier betreft:

De eerste moet nog sterven!

(De menschen maakten zich te "dik"

Om minder volle borden,

En daarom zijn de meesten tóch

Nog magerder geworden!)

Wij hopen dat het nieuwe jaar

Een vrede moge geven,

Rechtvaardig met voor ieder volk

Ook een behoorlijk leven.

Ik hoop dat U in 't nieuwe jaar

Nog dikwijls mij kunt lezen

En moog' in ieder opzicht ook

Dat jaar U zalig wezen!