CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

81 t/m 90


HONDERD VERSJES VAN VOICI

 

81. Bij den tragischen dood van des Burgemeesters dochter

 

14 December 1941.

 

God's wegen zijn - het bleek reeds vaak -

Voor ons niet na te gaan;

Hier blijkt opnieuw d'afhank'lijkheid

Van 't menschelijk bestaan.

Dit was alsof een schoone bloem,

Rijk bloeiend opgesteld,

Plots' in een windhoos werd gevat

En bruut werd neergeveld.

Nu bloeit deez' lelie elders voort,

Veel fijner dan op aard';

Alwaar thans slechts herinnering

Aan haar mag zijn bewaard.

Zij was het zonnetje in huis,

Der ouders liefste kind,

Door ieder om haar gouden hart

Geprezen en bemind.

Zoo onverwacht verliet zij ons

Op zulk een mooien dag,

Toen alles toch zoo prachtig was,

Het leven vóór haar lag.

Door Eng'lenhanden is zij toen

Behoedzaam opgetild,

En juub'lend vlood zij heen naar God,

Want Hij heeft zoo gewild...

God gaf haar eens - doch nam haar wéér,

Zij moest een voorbeeld zijn,

Dat alles hier vergank'lijk is,

Al is het groot of klein.

Voor dierb'ren die zij achterlaat,

Is er een leemt'in huis,

Voor hen is 't vroege afscheid wel

Een zwaar te torsen kruis.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ach, leggen wij ons hier hij neer,

Het offer zij gebracht:

Zij ging ons voor - slechts zorgen wij

Zij niet vergeefs ons wacht...

 

 

82. De zon op de bon?

 

Toen de zon verstek liet gaan in den nazomer van 1941.

 

We leven nu in oorlogstijd:

Men heeft zich neer te leggen

Bij alles wat men zich daardoor

Nu eenmaal moet ontzeggen.

We eten dus "wat minder" spek

En drinken surrogaatjes

De vitamine trachten wij

Te redden met tomaatjes.

De distributie doet haar best

Om alles te verdeelen,

Maar de natuur kijkt niet zoo nauw

Tot ergernis van velen.

Want werd het niet een beetje kras

Zooals we moesten leven

In zulk een zomer die ons toch

Zoo weinig zon wou geven?

We zaten eerst al weken lang

Met regenweer te kijken;

Dat zoo'n seizoen soms zomer heet

Moet volgens mij nog blijken.

Een week of zes na Sint Margriet

Zou 't weer wel beter worden

En inderdaad - wij juichten al:

Verhangen zijn de borden!

September zette in met zon,

Het werd een reuze weertje,

Maar zomer bleef het slechts een week,

Toen nam de wind een keertje!

Want, ja, al blijven wij nu droog,

Toch voel je al September

En van dien zomer zegt U maar

Van: do you still remember?

Daar is de room nu ook al af,

Daar kunnen wij naar fluiten;

Slechts Juli blijft de zomermaand,

De rest die valt er buiten.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

We raken gauw aan veel gewend,

Toch moest men eens probeeren

Om ook de zon in dezen tijd

Wat meer te distrib'weeren!

 

 

83. De groote truc

 

Naar aanleiding van het te Amsterdam gehouden eerste Nederlandsche goochelcongres, waarbij zoowel beroepsartisten als amateurs samen kwamen om hun nieuwste scheppingen te demonstreeren.

 

Aller aandacht is gevestigd

Op dit goochelaarscongres,

Waar men nieuwe trucs zal eeren

Met de kokers en de flesch.

Met de tooverstaf vol doekjes

Of de ingeslikte knaak

Of de leege doos met duiven

En zoo meer van dat vermaak.

Ook voor deze vlugge heeren

Is het nu een rare tijd

En daarmede te begrijpen,

Dat hun vak er onder lijdt.

Want er wordt zooveel gegoocheld,

Neem bv. maar een fiets;

Zet zoo'n ding eens langs de straat neer:

Even later staat er niets!

Groot is ook de concurrentie

Van de fiscus voor dit vak,

Want wat goochelt die toch handig

Ons de centen uit den zak!...

Ach, wat wordt er toch gegoocheld,

Ja, je staat gewoon verstijfd

En je kunt maar niet begrijpen

Waar het allemaal toch blijft.

Maar nu ben ik echt nieuwsgierig

Naar dit goochelaarscongres,

In 't bijzonder in verband met

Het beroemde ei-succes.

Want nu wil ik wel eens weten

Hoe die eene truc toch moet,

Ik bedoel in dezen tijd juist:

Ei'ren toov'ren uit een hoed!

Of dat and're smaak'lijk grapje

Dat ook welkom nu zou zijn,

Neem bv. dat gegoochel

Met zoo'n levend (echt) konijn!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ach, gij goochelende heeren,

Brengt den menschen nu eens bij

Hoe men met een enk'le handgreep

Een konijn krijgt of een ei!

 

 

84. Geen wintergijntjes

 

Toen er op 30 October al sneeuw viel.

 

D'eerste sneeuw is al gevallen

Niet alleen aan 't Oost'lijk front,

Doch zoowaar - een beetje vroeg wel -

Ook op Nederlandschen grond.

Groote, vieze, natte vlokken

Vielen plots'ling uit de lucht,

Door de wat verraste menschen

Opgevangen met een zucht.

Gist'renavond weer zoo'n buitje

Dat nóg in m'n kleeren zit;

Hier en daar bleef 't goedje liggen,

Zwarte daken werden wit.

Maar wat heb je aan die sneeuwtjes,

Aan die grillen der natuur,

Die w'als kiespijn kunnen missen,

Want de kolen zijn zoo "duur".

Laat die winter nog maar wachten,

Want die komt heusch niet van pas:

Menigeen kan nog niet stoken

Of bezit geen dikke jas.

Koning Winter staak uw grapjes,

Blijf een tijdje uit de buurt:

Hoop'lijk heb je bij vergissing

Hier al om den hoek gegluurd.

Spaar ons hier dus maar een beetje,

Want hier wordt maar krap gestookt

En ik vrees dat dezen winter

Menig schoorsteen minder rookt...

Dus geen grapjes, Koning Winter,

Strenge kou heeft nu geen zin,

Want het houtje waar w'op bijten

Hoeft toch niet de kachel in!

 

 

85. Da's kras!

 

Opgedragen aan een Utrechtsche dame, die op 76-jarigen leeftijd haar zwemdiploma behaalde.

 

Dit is voorwaar geen "oude taart",

Geen semm'lend tante Betje!

Voor zulk een grijze waterhoen

Neem ik graag af m'n petje.

Bravo, mevrouw, U mag er zijn!

U bent een krasse dame!

Wat moet zich menig jongeman

Door uw prestatie schamen!...

Want wat U thans nog hebt geleerd,

Door wilskracht kondt bereiken,

Daar staat een deel van 't jong geslacht

Beteuterd bij te kijken...

U nam nog les in 't zwemmen en

Begint opnieuw te leven,

Maar and'ren hebt U ook meteen

Een levensles gegeven.

U houdt ook de traditie hoog

Van Holland's waterratten

En zet veel jong'ren in hun hemd,

Die bang zijn al van spatten!

De duisternis speelt U geen part':

Ik wil er wel om wedden,

Dat U als U in 't water valt

Uzelve wel zult redden!

Mevrouw, ik vind het kranig, hoor!

U zult in 't nat niet sneven;

U spartelt op Uw ouden dag

Nog lustig door het leven!

Dat U "aftandsch" bent kan men heusch

Van U niet gaan beweren

En U bewees dat nóóit een mensch

Te oud is om te leeren!

 

 

86. Laat het wit!

 

Nu de avonden weer lengen

En het vroeger donker wordt,

Hebben de gemeenteschilders

Weer de wapenen omgord.

Heden zijn ze weer begonnen

Met hun witsel en hun kwast,

Niet om alles vol te kladden,

Want da's iets wat hun niet past.

Neen, dit groepje straatbestrijkers

Trekt de lijn maar blijft tóch kwiek

En zij kwasten in de straten

Ten gerieve van 't publiek.

Als we 's avonds in het duister

Door de zwarte straten gaan,

Zien we op de juiste plaatsen

Hier en daar een witte baan,

Die ons leidt in goede richting,

Ons attent maakt op een paal,

Op een stoepeind of een zijstraat

Of iets anders dan normaal.

Leiding in deez' duist're tijden

Mag er heusch voor ons wel zijn

En U kunt Uw doel nooit missen

Bij het volgen van de lijn.

Voor die "leiding" moet ontzag zijn,

En - al klinkt dat gek misschien -

Steeds moet gij die witte lijnen

Om ze goed te zien ontzien.

Neemt dus steeds een grooter stapje,

Stapt ook hier maar overheen,

Des te langer zal het wit zijn

In 't belang van iedereen.

Laten wij die streepen sparen,

Anders wordt het wit te schaarsch;

Hier behoeft U geen wit voetje,

Lapt dit wit niet aan Uw laars!

 

 

87. Het zomersche najaar

 

De lucht is blauw, het blad nog groen,

Ik zit in zon te baden,

Een wesp gonst rond mijn hoofd of zwemt

In 't glaasje limonade.

Er fladdert nog een vlinder rond

Gelijk een lentebode

En menig bakvisch toont zich nog

Als was het zomermode.

De heide lokt en alles glanst,

Door zonlicht overgoten,

Wanneer het nu nog Juni was

Had ik mijn tuin bespoten.

De vogels hebben nog pleizier,

De zomer heeft een staartje

En geeft ons in d'Octobermaand

Nog haar visitekaartje.

Een overjas is overdag

Een overbodig drachtje;

(Slechts 's avonds kan die nuttig zijn

Tot het behoud van 't hachje).

De zomer heeft - hij weet het wel -

Hier nog wat goed te maken:

(Ik denk maar aan d'Augustusmaand

Toen onze zon ging staken).

De stemming was niet al te best:

Vacanties zijn verregend,

Want, immers, nooit zijn die geslaagd

Als haar de zon niet zegent.

Een weinig troost hervinden wij

Nu in deez' mooie dagen

Die ons het najaar biedt doch die...

Wij liever 's zomers zagen!

 

 

88. De haren maken den man

 

Kappers moeten haar bewaren,

Want daar maakt men kleeren van:

Ja, je staat er van te kijken

Wat men tegenwoordig kan!

Toch wel prettig, nu te weten

Wat men met mijn haren doet;

Ik zal straks nog rond gaan loopen

Met mijn haren in mijn hoed!

Oh, wat zal mij ooit dat pakje

Van "haar" haar toch eenig staan!

Zeg, ik trek nog eens een jasje

Van mijn tante's krullen aan!

Nou, ik heb het al gesnoten

En het is al voor mekaar:

Ik krijg geld toe van den kapper

Ik verkóóp voortaan mijn haar!

Ja, die man krijgt toch óók centen

Van den afval van mijn kop

En ik heb geen kalen knikker,

Hij aan mij dus nooit een strop!

Of ik ga nu gauw een bod doen

Op de lokken van vriend Jan,

Want die heeft een reuze dosje,

Maak je wel twéé jassen van!

Als ik nou een pak zou krijgen

Van die blonde kop van Gijs,

Wordt het na verloop van jaren

Niet slechts kaal, maar ook nog grijs!

Oh, ik hoor ze nu al kletsen:

"Zeg, heb jij dat mensch gezien

In een mantel van de vlechten

Van ons Kee of rooie Sien?"

Gunst, wat krijg je rare dingen:

Kleine lapjes van een sik

Of je leest nog: "Aller broeken

Gingen stijf staan van den schrik!"

Of: "Zijn pak rees hem te berge"

Of: "Miet's manteltje valt uit."

Denk eens in dat je gaat merken

Dat je broek een beetje ruit!...

Of je krijgt een "wit" colbertje

Van de zorgen op je dak!

Stel je voor: je vrouw wordt razend,

Rukt d'r haren uit je pak!!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Alle gekheid op een stokje:

Maar ik vind het toch verkeerd

Dat mijn kale oome Janus

Op mijn haar parasiteert!

Ja, die heeft zoo'n gladden kaasbol,

Van diens haar snij ik geen riem;

Nee, die levert mij geen jassie,

Want diens haar smoort in de kiem!

Daarom ben ik voor belasting

Op de menschen zonder haar,

Want die pronken met de veeren

Van een ander, is niet waar?...

 

 

89. Van kalveren gesproken!

 

Eind'lijk heb ik dezer dagen

In de krant weer iets ontdekt,

Dat naast al die nare nieuwtjes

Weer wat lachlust heeft verwekt.

Op een Argentijnsche rancho

- Op z'n Hollandsch boerderij -

Is een kalfje geboren

Van een rare makelij.

Met een paardekop, zoo las ik,

Kwam dit gekke dier op aard'

En het heeft een staart vol veeren

Oftewel een veeren staart.

Dit geval loeit als een kalf,

Maar het kraait ook als een haan;

Jammer, dat het niet kan praten,

Had j'er nog wat aanspraak aan!

Een commissie van geleerden

Kwam al kijken naar het beest,

Zeker om eens te probeeren

Of 't ook schrijven kan of leest!

Inderdaad is 't een verschijnsel

Dat wel eenig opzien baart:

't Is van acht'ren net een haantje

En van voren net een paard!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Is dit haanpaardsch kalf eenig

Voor den doorsnee-Argentijn,

Spoedig zal voor óns, zoo vrees ik,

Een normaal al zeldzaam zijn!...

 

 

90. Algemeen gewaardeerd

 

Op een zomerschen najaarsdag.

 

Zonder zorgen over bonnen,

Distributie en wat meer

Zijn we gist'ren gaan genieten

Van dat prachtig najaarsweer.

Niet gepiekerd over punten,

Niet gesproken over "duur",

Maar met volle teug genoten

Van die zonnige natuur.

Niet gehinderd door het 's Zondags

Soms te drukke snelverkeer,

Kon men ook op onze wegen

Wand'len bij een zomersch weer.

Wat een schaar tevreden menschen

- Althans uiterlijk voldaan -

Is er op deez' waren Zon-dag

Langs het vallend blad gegaan.

Slechts die groote motorvliegen

In die strakke blauwe lucht

Brachten ons van verren afstand

Nog een beetje "krijgsgerucht"...

Maar toch zou men bij zoo'n hemel,

Zoo vol zon, zoo helder frisch

Toch wel bijna gaan vergeten

Dat het nog steeds oorlog is.

Op zoo'n dag in deze tijden,

In dewelke veel verweert

Brengt tenminste de natuur iets,

Dat men algemeen waardeert!