CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

61 t/m 70


HONDERD VERSJES VAN VOICI

61. Surprise-avond

 

Onooglijke pakjes,

Touwtjes en lakjes,

Het is weer voorbij,

Maar velen zijn blij!

Een mand vol papieren,

Gewoon om te gieren,

Een hoop flauwe kul

En zoetsappig spul.

Je naam in sjooklade,

(Van wie - moet je raden)

Een gloednieuwe das,

Een man in z'n sas.

Een echte machine,

Met stoom te bedienen,

Die Jan al verveelt,

Waar Pa nu mee speelt.

Een theemuts voor maatje,

Een rookstel voor paatje,

Odeur voor ons Riet,

Sig'retten voor Piet.

Voldane gezichten,

Kreupelgedichten,

Een stuk marsjepijn,

Een electrische trein.

Handschoenen, sokken,

Een doosje vol brokken,

Een avond vol leut,

Een hart'lijke scheut,

Maar alles tezamen,

Dát zult ge beamen:

Een huiselijk feest,

Dat geslaagd is geweest!

 

 

62. Winter!

 

Nog wat vroeg en bijna stiekum

Heeft hij ons dit jaar verrast,

Want wie had reeds nú gerekend

Op dien kouwelijken gast?

Zonder zich eerst aan te dienen

Zette hij zich bij ons neer

En wij voelen aan den lijve:

Koning Winter is er weer!

Zonder blikken, zonder blozen

Heeft ook hij onaangemeld

Ons eenvoudig zonder poespas

Voor 't voldongen feit gesteld.

Ja, we hebben tegenwoordig

Inderdaad maar weinig keus,

Dus ook nú dan maar weer allen:

Met een druppel aan ons neus!

Kouwe teenen, rooje ooren,

Bijna negen graden vorst;

Hoesten, snuiten - in het park

Op den vijver al een korst.

Wit geijzeld zijn de boomen:

Koning Winter is in 't land,

Ja, hij doet ons weer den das om,

Hij regeert met strenge hand.

Wintergoed komt uit de kampfer,

Menschen, doet iets om uw hals,

Want dit nieuwe wintergrapje

Is - gatsamme - heusch niet malsch!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Koning Winter, onderdanig

Doen wij u een klein verzoek:

Spaar ons alsjeblief een beetje,

Kom niet verder uit uw hoek.

Want, u weet wel, wij hanteeren

Niet royaal meer onze pook;

Dus geen grapjes, want we zitten

Zoo maar krapjes met "de stook"...

 

 

63. Zonder

 

De Italiaansche ingenieur Campini heeft een vliegtuig geconstrueerd zonder schroef. Het toestel wordt nl. voortbewogen door met groote snelheid in achterwaartsche richting stroomende, sterk verhitte lucht, gelijk ongeveer een raket. (Krantenbericht)

 

Toch lees je nog wel eens

Zooiets in de krant,

Waarbij men zich afvraagt:

"Da's sterk, hoe kan't?

Daar heeft die Campini,

Gehaaid Ital'jaan,

Door schroefloos te vliegen

Een stout stuk bestaan.

Die kerel die perst zich

Zoowaar door de lucht,

Vliegt zonder propellor

Voorbij als een zucht.

Daar zit pers-pectief in,

Nu lijkt het niet mal,

Dat straks Willem II nog

Eens wint zonder bal!

We krijgen nu zeker

Een pen zonder inkt,

Een bus zonder motor

(En ook: die niet stinkt?)

Een kar zonder wielen,

Een wiel zonder spaak

Een hoofd zonder hersens

(Maar dát zie je vaak!!)

Ik zie in de toekomst:

Een huis zonder dak,

Een bad zonder water,

Een schoen zonder hak.

Wat zou U wel zeggen

Van: thee zonder t,

Een mensch zonder spieren,

Een vloot zonder zee?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Toch zijn er veel dingen

Al heel doodgewoon:

Zoo neem maar bv.

Een vorst zonder troon...

Wij kennen al langer

Een straat zonder licht

Een fiets zonder banden,

Een kind zonder jicht.

Dan heb je de slager,

Die zit zonder vleesch;

De wielerbaan hier al

Zoo lang zonder race.

Wij zagen al eerder

Een trein zonder stroom;

Kop thee zonder melk,

En die zonder room.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Tot slot zou ik wenschen

Dat dit nu eens kon:

Deez' aard' zonder ruzie

En ook zonder bon!

 

 

64. Nog meer zonder

 

Na soep zonder ballen,

Een week zonder vleesch,

Een nieuwe sensatie,

Zooals ik nu lees.

Daar achter in Rusland,

Zoo wordt ons verklaard,

Daar bouwden z'een vliegtuig

Zoowaar zonder staart.

We lazen zoo pas nog

Van een Ital'jaan,

Die zei dat een vliegtuig

Ook schroefloos kan gaan.

We wennen aan alles

- Dat mót je soms wel! -

Maar nou komt m'n snappert

Toch iets in de knel.

Ik zit al te denken:

Waar draait dat op uit

Wanneer de natuur de

Techniek niet meer stuit.

Straks brengt ons de krant nog

- Wanneer ze niet liegt -

Het nieuws dat men zonder

De vleugels óók vliegt.

Dan rest van het vliegtuig

Niets meer dan de romp

En als dát omhoog gaat,

Dán breekt me de klomp!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Een vliegtuig is mooi én

Het gaat ook zoo vlug;

Ach, bracht men het maar tot

Het wáre doel terug.

Want was het niet beter,

Dat eer werd gestreefd

Een vliegtuig te maken,

Dat geen bommen meer heeft?...

 

 

65. Klacht van een hond

 

Ik ben maar een gewone hond:

Grijs-grauw met zwarte vlekken;

Ik snuffel immer langs den grond,

Aan paaltjes of langs hekken.

Ze laten mij maar in en uit

En langs de straten loopen;

Ik heb een doodgewone snuit

En niemand wil me koopen.

Mijn baas geeft mij maar net genoeg

Om sober van te leven

En sinds hij mij zoo hart'loos sloeg

Doe'k niks dan alsmaar beven.

Ik blaf noch bijt, ben steeds bedaard,

Wordt nimmer aangefloten;

Ik ben niet mooi en heb m'n staart

Steeds tusschen mijne pooten.

Ik val niet op en loop maar raak

Of dommel in mijn nestje,

Maar als ik honger heb dan ga'k

En zoek een etensrestje.

Ik ga het liefst des nachts op stap,

Dan kun je rustig pakken,

Dan doe ik graag een flinke hap

In al die vuilnisbakken.

Ik weet dan met m'n rechterpoot

Den deksel op te lichten;

Soms valt-ie en 't lawaai is groot,

Kan soms verwarring stichten.

Doch zelden stoort dit in den nacht

Den eigenaars der bakken,

Omdat zij weten dat ik tracht

Slechts afval weg te pakken.

Maar sedert enk'le dagen reeds

Is ook dit afgeloopen;

Vergeefs zijn mijne tochten steeds

Om bakken leeg te stroopen.

Ik snuffel door de heele stad

En zoek wat te verslinden,

Maar waar ik vroeger zóóveel had,

Valt nú niets meer te vinden.

Wat of er nou toch gaande is,

Dát zou'k wel willen weten;

Wat is er met de menschen mis,

Dat zij haast niet meer eten?

Want in geen enk'len vuilnisbak

Vind ik nog etensresten,

Of zou men mij een hond zoo mak,

Een beetje willen pesten?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ach, hond, de voorraad is wat klein,

Het is niet om te plagen;

De menschen moeten zuinig zijn

En óók wat minder knagen!

Wat afvalt wordt niet weggedaan,

Da's voor de schilleboeren,

Dus, hond, het spijt me, maar voortaan

Moet j'óók de buikriem snoeren!!...

 

 

66. Kerstmis 1940

 

Klaagt niet dat het nu een Kerstmis

Zonder worstebroodjes is,

Zonder eenden of kalkoenen,

Zonder "boter-bij-de-visch".

Of omdat ge niet kunt toeren

Naar een streek hier ver vandaan

(Daar ge meent dat men met Kerstmis

Naar het buitenland moet gaan).

Of omdat de kerstboom-lichtjes

Nu verduisterd moeten zijn

Of omdat ge niet op reis kunt

Met slechts anderhalven trein.

Zegt niet: "Is me dát een Kerstmis,

Met zoo'n héél klein stukje bief!!"

Zit nou niet te kankerpitten

Om wat ingekort gerief,

Want we weten met z'n allen

Dat het tóch niet anders kan;

Weest dus nuchter en... zoo óóit, dan

Maakt er nú een huisfeest van!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Denkt eens na bij dezen Kerstmis

Zonder vredig klokgebam;

Vraagt U af hoe of die oorlog

Over deze wereld kwam,

Die gij óók wel wilt verbeet'ren,

Waar ge al zoo láng op zint

(Als ge dán toch alsjeblieft maar

Met Uzelve éérst begint!...)

Want het gaat hier niet tenslotte

Wie de meeste bommen heeft,

Doch het ware eer te wenschen,

Dat men naar méér liefde streeft.

Laten wij juist door zoo'n Kerstmis

Trachten dat de vreêd'op aard'

In de toekomst in de hárten

'n Beetje beter wordt bewaard...

Laten wij om vrede bidden

Doch meer eenheid dan verschil;

Om meer eer aan God en óók om...

Menschen van méér goeden wil!...

 

 

67. Bij het afscheid van 1940

 

Een trieste dag besluit het jaar,

Dat triestig is verloopen

En donker gaat het nieuwe in,

Waarbij w'op beter hopen.

Op dezen laatsten, somb'ren dag

Passeeren in gedachten

De maanden welke in totaal

Meer leed dan lief ons brachten.

Wij denken op de eerste plaats

Aan onze dapp're helden,

Die voor het vaderland hun bloed

En leven borg stelden.

Ons land kon aan Europa's brand

Helaas wel niet ontkomen,

Doch onversaagd als steeds is reeds

Herstel ter hand genomen.

Het vuur woedt elders nog fel voort,

Het nieuwe komt door vlammen,

Doch hoe 't ook zij en hoe 't ook word'

Iets beters zal 'ruit stammen!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het ouwe jaar ijlt thans ten eind',

Men zal er niet om treuren;

Slechts vraagt men zich onzeker af:

Wat gaat er nú gebeuren?

Wel, als dit jaar wordt ingeluid

Met twaalf zware slagen,

Dan wordt een mand vol vuile wasch

Naar "Nergensoord" gedragen.

Staart dat niet na - doch richt met een

Koel hoofd den blik naar voren

En laat U zich bij voorbaat niet

Door klaaggezangen storen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het nieuwe jaar vereischt misschien

Weer and're zware plichten,

Doch meer vertrouwen, wat meer moed

Zal menig last verlichten.

Want wát er ook geschied'op aard'

Met menschen en met landen:

Wij zijn en alles is en blijft

Uiteind'lijk in God's handen!

 

 

68. Mijn Paasch-cadeautje

 

Morgen is het "Zalig Paschen",

Komt het lang verwacht moment,

Op hetwelk ik iets zal krijgen,

Dat ik bijna was ontwend.

Morgen vroeg doe'k heel voorzichtig

Eerst de deur wat op een kier

En dan zal ik mij verkneuk'len

Van inwendig Paasch-plezier.

Even loer ik eerst naar binnen

Of de tafel is gedekt,

En dan zal ik iets zien schitt'ren

Dat beslist mijn aandacht trekt.

Bij mijn bordje op de tafel

Moet er iets te pronken staan,

Waar ik zachtjes mee zal hand'len

Maar de kop toch af moet slaan.

'k Zal er eerst eens vóór gaan zitten

En dan kijk ik er eens naar,

Zal er ook eens tegen lachen,

Want dat doe ik ieder jaar.

Doch het zal ditmaal voorzeker

Slechts een schamper lachje zijn,

Want er moet ook dezen keer weer

Heel wat water hij den wijn...

Oh, hoe zal ik het vertroet'len

Dat ovale witte ding

(Waar ik - na drie maanden zwijgen -

Weer een versje aan beging...)

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Vol verlangen klopt mijn hartje,

Oh, ik ben nu al zo blij;

Want ik krijg vanwege Paschen

Op de bon een extra-ei!

 

 

69. Neemt de bus!

 

Wij moeten ons in dezen tijd,

Nu eenmaal iets ontzeggen

En hebben ons in lijdzaamheid

Daarbij maar neer te leggen.

Veel auto's staan er nu op stal

En fietsen moet men sparen,

Maar loopen kun je overal

(Totdat je loopt op blaren!)

De stad is groot en uitgestrekt

- Het kan je soms verrassen -

En daarom ben ik opgewekt,

Dat nu de "bus" gaat "gassen".

Door alle moeilijkheden heen

Bleef toch de bus nog rijden

En is - al klaagt men steen en been -

De koers nog uit gaan breiden.

De leiding van de stadsche bus

Liet heusch den moed niet zakken

En gaf ons hier een lesje dus:

Ook nú nog aan te pakken.

Het is aan ons om dit gerief

Der uitgebreide ritten

Nu te waardeeren alsjeblief:

Gaat in de bus dus zitten!

 

 

70. Voorjaarsverschijnselen (2)

 

Als er al viooltjes bloeien

En het gras wat groener wordt...

Als mijn buurman staat te spitten

Voor wat groente op zijn bord...

Als je aan de meeste boomen

Van die kleine knopjes ziet

En wanneer er uit den grond al

Hier en daar een kever schiet...

Als de bollenvelden lokken,

Bloeiend in hun kleurenpracht,

En de Betuuw' de genieters

Van den bloesem weer verwacht...

Als er sommigen al loopen

Met hun hoedje in de hand

En je in de krant gaat lezen

Van een bosch- en heidebrand...

Als die veel verwenschte beesten

Boven 't park en Heuvelplein

Souveniertjes laten vallen

En zoo "roeke-loozend" zijn...

Als je lust krijgt om te wand'len

Met een open staande jas

En je 's morgens zoo'n gevoel krijgt

Van "wat-ben-ik-in-m'n-sas"...

Als de melkman loopt te fluiten

En opnieuw met Sjaantje sjanst...

Als er al zoo'n mooie vlinder

In de frissche ruimte danst...

Als er in een sappig weitje

Al een dartel kalfje springt

En een straatmusch - met verbeelding -

In de dakgoot liedjes zingt...

Als men op café-terrassen

Weer die knusse zitjes plaatst

En de zon een tikje warmer

Op een kale bol weerkaatst...

Als dat eene leuke meisje

Met dat mooie blonde haar

Mij tot driemaal toe voorbij fietst

Met een blik van kom-nou-maar...

Als er fleuriger toiletjes

In de straten zijn te zien

En het daglicht zich al handhaaft

Tot zoo bijna half tien...

Als je dan aan alles waarneemt

Dat er iets verand'ren gaat...

(Ik bedoel daarmee te zeggen:

Het seizoen op wiss'len staat!...)

Als - tenslotte - dan het leven

Ons tóch nog zoo kwaad niet lijkt...

Nou, dán kan ik U verzeek'ren,

Dat de LENTE ons bereikt!!