61.
Surprise-avond
Onooglijke
pakjes,
Touwtjes
en lakjes,
Het
is weer voorbij,
Maar
velen zijn blij!
Een
mand vol papieren,
Gewoon
om te gieren,
Een
hoop flauwe kul
En
zoetsappig spul.
Je
naam in sjooklade,
(Van
wie - moet je raden)
Een
gloednieuwe das,
Een
man in z'n sas.
Een
echte machine,
Met
stoom te bedienen,
Die
Jan al verveelt,
Waar
Pa nu mee speelt.
Een
theemuts voor maatje,
Een
rookstel voor paatje,
Odeur
voor ons Riet,
Sig'retten
voor Piet.
Voldane
gezichten,
Kreupelgedichten,
Een
stuk marsjepijn,
Een
electrische trein.
Handschoenen,
sokken,
Een
doosje vol brokken,
Een
avond vol leut,
Een
hart'lijke scheut,
Maar
alles tezamen,
Dát
zult ge beamen:
Een
huiselijk feest,
Dat
geslaagd is geweest!
62.
Winter!
Nog
wat vroeg en bijna stiekum
Heeft
hij ons dit jaar verrast,
Want
wie had reeds nú gerekend
Op
dien kouwelijken gast?
Zonder
zich eerst aan te dienen
Zette
hij zich bij ons neer
En
wij voelen aan den lijve:
Koning
Winter is er weer!
Zonder
blikken, zonder blozen
Heeft
ook hij onaangemeld
Ons
eenvoudig zonder poespas
Voor
't voldongen feit gesteld.
Ja,
we hebben tegenwoordig
Inderdaad
maar weinig keus,
Dus
ook nú dan maar weer allen:
Met
een druppel aan ons neus!
Kouwe
teenen, rooje ooren,
Bijna
negen graden vorst;
Hoesten,
snuiten - in het park
Op
den vijver al een korst.
Wit
geijzeld zijn de boomen:
Koning
Winter is in 't land,
Ja,
hij doet ons weer den das om,
Hij
regeert met strenge hand.
Wintergoed
komt uit de kampfer,
Menschen,
doet iets om uw hals,
Want
dit nieuwe wintergrapje
Is
- gatsamme - heusch niet malsch!
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Koning
Winter, onderdanig
Doen
wij u een klein verzoek:
Spaar
ons alsjeblief een beetje,
Kom
niet verder uit uw hoek.
Want,
u weet wel, wij hanteeren
Niet
royaal meer onze pook;
Dus
geen grapjes, want we zitten
Zoo
maar krapjes met "de stook"...
63.
Zonder
De
Italiaansche ingenieur Campini heeft een vliegtuig geconstrueerd
zonder schroef. Het toestel wordt nl. voortbewogen door met groote
snelheid in achterwaartsche richting stroomende, sterk verhitte
lucht, gelijk ongeveer een raket. (Krantenbericht)
Toch
lees je nog wel eens
Zooiets
in de krant,
Waarbij
men zich afvraagt:
"Da's
sterk, hoe kan't?
Daar
heeft die Campini,
Gehaaid
Ital'jaan,
Door
schroefloos te vliegen
Een
stout stuk bestaan.
Die
kerel die perst zich
Zoowaar
door de lucht,
Vliegt
zonder propellor
Voorbij
als een zucht.
Daar
zit pers-pectief in,
Nu
lijkt het niet mal,
Dat
straks Willem II nog
Eens
wint zonder bal!
We
krijgen nu zeker
Een
pen zonder inkt,
Een
bus zonder motor
(En
ook: die niet stinkt?)
Een
kar zonder wielen,
Een
wiel zonder spaak
Een
hoofd zonder hersens
(Maar
dát zie je vaak!!)
Ik
zie in de toekomst:
Een
huis zonder dak,
Een
bad zonder water,
Een
schoen zonder hak.
Wat
zou U wel zeggen
Van:
thee zonder t,
Een
mensch zonder spieren,
Een
vloot zonder zee?
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Toch
zijn er veel dingen
Al
heel doodgewoon:
Zoo
neem maar bv.
Een
vorst zonder troon...
Wij
kennen al langer
Een
straat zonder licht
Een
fiets zonder banden,
Een
kind zonder jicht.
Dan
heb je de slager,
Die
zit zonder vleesch;
De
wielerbaan hier al
Zoo
lang zonder race.
Wij
zagen al eerder
Een
trein zonder stroom;
Kop
thee zonder melk,
En
die zonder room.
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Tot
slot zou ik wenschen
Dat
dit nu eens kon:
Deez'
aard' zonder ruzie
En
ook zonder bon!
64.
Nog meer zonder
Na
soep zonder ballen,
Een
week zonder vleesch,
Een
nieuwe sensatie,
Zooals
ik nu lees.
Daar
achter in Rusland,
Zoo
wordt ons verklaard,
Daar
bouwden z'een vliegtuig
Zoowaar
zonder staart.
We
lazen zoo pas nog
Van
een Ital'jaan,
Die
zei dat een vliegtuig
Ook
schroefloos kan gaan.
We
wennen aan alles
-
Dat mót je soms wel! -
Maar
nou komt m'n snappert
Toch
iets in de knel.
Ik
zit al te denken:
Waar
draait dat op uit
Wanneer
de natuur de
Techniek
niet meer stuit.
Straks
brengt ons de krant nog
-
Wanneer ze niet liegt -
Het
nieuws dat men zonder
De
vleugels óók vliegt.
Dan
rest van het vliegtuig
Niets
meer dan de romp
En
als dát omhoog gaat,
Dán
breekt me de klomp!
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Een
vliegtuig is mooi én
Het
gaat ook zoo vlug;
Ach,
bracht men het maar tot
Het
wáre doel terug.
Want
was het niet beter,
Dat
eer werd gestreefd
Een
vliegtuig te maken,
Dat
geen bommen meer heeft?...
65.
Klacht van een hond
Ik
ben maar een gewone hond:
Grijs-grauw
met zwarte vlekken;
Ik
snuffel immer langs den grond,
Aan
paaltjes of langs hekken.
Ze
laten mij maar in en uit
En
langs de straten loopen;
Ik
heb een doodgewone snuit
En
niemand wil me koopen.
Mijn
baas geeft mij maar net genoeg
Om
sober van te leven
En
sinds hij mij zoo hart'loos sloeg
Doe'k
niks dan alsmaar beven.
Ik
blaf noch bijt, ben steeds bedaard,
Wordt
nimmer aangefloten;
Ik
ben niet mooi en heb m'n staart
Steeds
tusschen mijne pooten.
Ik
val niet op en loop maar raak
Of
dommel in mijn nestje,
Maar
als ik honger heb dan ga'k
En
zoek een etensrestje.
Ik
ga het liefst des nachts op stap,
Dan
kun je rustig pakken,
Dan
doe ik graag een flinke hap
In
al die vuilnisbakken.
Ik
weet dan met m'n rechterpoot
Den
deksel op te lichten;
Soms
valt-ie en 't lawaai is groot,
Kan
soms verwarring stichten.
Doch
zelden stoort dit in den nacht
Den
eigenaars der bakken,
Omdat
zij weten dat ik tracht
Slechts
afval weg te pakken.
Maar
sedert enk'le dagen reeds
Is
ook dit afgeloopen;
Vergeefs
zijn mijne tochten steeds
Om
bakken leeg te stroopen.
Ik
snuffel door de heele stad
En
zoek wat te verslinden,
Maar
waar ik vroeger zóóveel had,
Valt
nú niets meer te vinden.
Wat
of er nou toch gaande is,
Dát
zou'k wel willen weten;
Wat
is er met de menschen mis,
Dat
zij haast niet meer eten?
Want
in geen enk'len vuilnisbak
Vind
ik nog etensresten,
Of
zou men mij een hond zoo mak,
Een
beetje willen pesten?
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ach,
hond, de voorraad is wat klein,
Het
is niet om te plagen;
De
menschen moeten zuinig zijn
En
óók wat minder knagen!
Wat
afvalt wordt niet weggedaan,
Da's
voor de schilleboeren,
Dus,
hond, het spijt me, maar voortaan
Moet
j'óók de buikriem snoeren!!...
66.
Kerstmis 1940
Klaagt
niet dat het nu een Kerstmis
Zonder
worstebroodjes is,
Zonder
eenden of kalkoenen,
Zonder
"boter-bij-de-visch".
Of
omdat ge niet kunt toeren
Naar
een streek hier ver vandaan
(Daar
ge meent dat men met Kerstmis
Naar
het buitenland moet gaan).
Of
omdat de kerstboom-lichtjes
Nu
verduisterd moeten zijn
Of
omdat ge niet op reis kunt
Met
slechts anderhalven trein.
Zegt
niet: "Is me dát een Kerstmis,
Met
zoo'n héél klein stukje bief!!"
Zit
nou niet te kankerpitten
Om
wat ingekort gerief,
Want
we weten met z'n allen
Dat
het tóch niet anders kan;
Weest
dus nuchter en... zoo óóit, dan
Maakt
er nú een huisfeest van!
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Denkt
eens na bij dezen Kerstmis
Zonder
vredig klokgebam;
Vraagt
U af hoe of die oorlog
Over
deze wereld kwam,
Die
gij óók wel wilt verbeet'ren,
Waar
ge al zoo láng op zint
(Als
ge dán toch alsjeblieft maar
Met
Uzelve éérst begint!...)
Want
het gaat hier niet tenslotte
Wie
de meeste bommen heeft,
Doch
het ware eer te wenschen,
Dat
men naar méér liefde streeft.
Laten
wij juist door zoo'n Kerstmis
Trachten
dat de vreêd'op aard'
In
de toekomst in de hárten
'n
Beetje beter wordt bewaard...
Laten
wij om vrede bidden
Doch
meer eenheid dan verschil;
Om
meer eer aan God en óók om...
Menschen
van méér goeden wil!...
67.
Bij het afscheid van 1940
Een
trieste dag besluit het jaar,
Dat
triestig is verloopen
En
donker gaat het nieuwe in,
Waarbij
w'op beter hopen.
Op
dezen laatsten, somb'ren dag
Passeeren
in gedachten
De
maanden welke in totaal
Meer
leed dan lief ons brachten.
Wij
denken op de eerste plaats
Aan
onze dapp're helden,
Die
voor het vaderland hun bloed
En
leven borg stelden.
Ons
land kon aan Europa's brand
Helaas
wel niet ontkomen,
Doch
onversaagd als steeds is reeds
Herstel
ter hand genomen.
Het
vuur woedt elders nog fel voort,
Het
nieuwe komt door vlammen,
Doch
hoe 't ook zij en hoe 't ook word'
Iets
beters zal 'ruit stammen!
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het
ouwe jaar ijlt thans ten eind',
Men
zal er niet om treuren;
Slechts
vraagt men zich onzeker af:
Wat
gaat er nú gebeuren?
Wel,
als dit jaar wordt ingeluid
Met
twaalf zware slagen,
Dan
wordt een mand vol vuile wasch
Naar
"Nergensoord" gedragen.
Staart
dat niet na - doch richt met een
Koel
hoofd den blik naar voren
En
laat U zich bij voorbaat niet
Door
klaaggezangen storen.
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Het
nieuwe jaar vereischt misschien
Weer
and're zware plichten,
Doch
meer vertrouwen, wat meer moed
Zal
menig last verlichten.
Want
wát er ook geschied'op aard'
Met
menschen en met landen:
Wij
zijn en alles is en blijft
Uiteind'lijk
in God's handen!
68.
Mijn Paasch-cadeautje
Morgen
is het "Zalig Paschen",
Komt
het lang verwacht moment,
Op
hetwelk ik iets zal krijgen,
Dat
ik bijna was ontwend.
Morgen
vroeg doe'k heel voorzichtig
Eerst
de deur wat op een kier
En
dan zal ik mij verkneuk'len
Van
inwendig Paasch-plezier.
Even
loer ik eerst naar binnen
Of
de tafel is gedekt,
En
dan zal ik iets zien schitt'ren
Dat
beslist mijn aandacht trekt.
Bij
mijn bordje op de tafel
Moet
er iets te pronken staan,
Waar
ik zachtjes mee zal hand'len
Maar
de kop toch af moet slaan.
'k
Zal er eerst eens vóór gaan zitten
En
dan kijk ik er eens naar,
Zal
er ook eens tegen lachen,
Want
dat doe ik ieder jaar.
Doch
het zal ditmaal voorzeker
Slechts
een schamper lachje zijn,
Want
er moet ook dezen keer weer
Heel
wat water hij den wijn...
Oh,
hoe zal ik het vertroet'len
Dat
ovale witte ding
(Waar
ik - na drie maanden zwijgen -
Weer
een versje aan beging...)
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Vol
verlangen klopt mijn hartje,
Oh,
ik ben nu al zo blij;
Want
ik krijg vanwege Paschen
Op
de bon een extra-ei!
69.
Neemt de bus!
Wij
moeten ons in dezen tijd,
Nu
eenmaal iets ontzeggen
En
hebben ons in lijdzaamheid
Daarbij
maar neer te leggen.
Veel
auto's staan er nu op stal
En
fietsen moet men sparen,
Maar
loopen kun je overal
(Totdat
je loopt op blaren!)
De
stad is groot en uitgestrekt
-
Het kan je soms verrassen -
En
daarom ben ik opgewekt,
Dat
nu de "bus" gaat "gassen".
Door
alle moeilijkheden heen
Bleef
toch de bus nog rijden
En
is - al klaagt men steen en been -
De
koers nog uit gaan breiden.
De
leiding van de stadsche bus
Liet
heusch den moed niet zakken
En
gaf ons hier een lesje dus:
Ook
nú nog aan te pakken.
Het
is aan ons om dit gerief
Der
uitgebreide ritten
Nu
te waardeeren alsjeblief:
Gaat
in de bus dus zitten!
70.
Voorjaarsverschijnselen (2)
Als
er al viooltjes bloeien
En
het gras wat groener wordt...
Als
mijn buurman staat te spitten
Voor
wat groente op zijn bord...
Als
je aan de meeste boomen
Van
die kleine knopjes ziet
En
wanneer er uit den grond al
Hier
en daar een kever schiet...
Als
de bollenvelden lokken,
Bloeiend
in hun kleurenpracht,
En
de Betuuw' de genieters
Van
den bloesem weer verwacht...
Als
er sommigen al loopen
Met
hun hoedje in de hand
En
je in de krant gaat lezen
Van
een bosch- en heidebrand...
Als
die veel verwenschte beesten
Boven
't park en Heuvelplein
Souveniertjes
laten vallen
En
zoo "roeke-loozend" zijn...
Als
je lust krijgt om te wand'len
Met
een open staande jas
En
je 's morgens zoo'n gevoel krijgt
Van
"wat-ben-ik-in-m'n-sas"...
Als
de melkman loopt te fluiten
En
opnieuw met Sjaantje sjanst...
Als
er al zoo'n mooie vlinder
In
de frissche ruimte danst...
Als
er in een sappig weitje
Al
een dartel kalfje springt
En
een straatmusch - met verbeelding -
In
de dakgoot liedjes zingt...
Als
men op café-terrassen
Weer
die knusse zitjes plaatst
En
de zon een tikje warmer
Op
een kale bol weerkaatst...
Als
dat eene leuke meisje
Met
dat mooie blonde haar
Mij
tot driemaal toe voorbij fietst
Met
een blik van kom-nou-maar...
Als
er fleuriger toiletjes
In
de straten zijn te zien
En
het daglicht zich al handhaaft
Tot
zoo bijna half tien...
Als
je dan aan alles waarneemt
Dat
er iets verand'ren gaat...
(Ik
bedoel daarmee te zeggen:
Het
seizoen op wiss'len staat!...)
Als
- tenslotte - dan het leven
Ons
tóch nog zoo kwaad niet lijkt...
Nou,
dán kan ik U verzeek'ren,
Dat
de LENTE ons bereikt!!