CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

51 t/m 60


HONDERD VERSJES VAN: VOICI

51. Die eene duif

 

Alle heeren duivenmelkers

Kunnen er nu van op aan,

Dat een duif niet meer geduld wordt

Als ze buitenhoks zou gaan.

Voor de laatste maal gewaarschuwd:

Houdt uw duiven uit de lucht,

Want een duif kan spionneeren,

Maakt soms een verdachte vlucht.

Wel een strop voor onze duiven,

Die zoo graag uit vliegen gaan;

Zielig dat de "melker" thans zijn

Constateur moet laten staan.

Maar het is nu eenmaal oorlog

En men heeft er mee geleerd:

Duiven zijn té slimme vogels,

Vliegen soms wel eens "verkeerd".

Weest verstandig, duivenhouders,

En bespaart U het verdriet,

Dat de overheid zich boos maakt,

Onder uwe duiven schiet!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar gelukkig rest één duifje,

Dat men niet verbieden zal,

Dat eenieder toe zal juichen

Als dát vliegt door het Heelal.

Daarom turen wij toch allen

Vol verlangen in de lucht

Of de vredesduif mag vliegen

In een onbeperkte vlucht.

 

 

52. In de puntjes gekleed!

 

Nou, dat zal me straks iets worden

Met die punten-tellerij;

Als je dan een broek wilt koopen,

Hoort je puntenlijst erbij!

('k Heb nog van die puntenlijstjes

Die van school afkomstig zijn,

Maar dáár zal 'k niet veel op krijgen,

Want dat puntental was klein!...)

Ook al lijkt het wat omslachtig,

Toch valt deze reeg'ling mee;

In practijk - op punt van zaken -

Blijkt ook dit een goed idee.

Dus we gaan straks naar een winkel

En we vragen heel beleefd

Of men soms voor twintig punten

Nog een aardig pakkie heeft.

Negen punten voor drie Jägers,

Hoogstens vier nog voor een hemd

En de rest zij puntsgewijze

Voor een onderbroek bestemd.

Ja, dat wordt een punten-rage

Tot het toppunt is bereikt

En de een of ander onder

Heel zijn puntenlast bezwijkt.

Als nu strakjes juffrouw Hupmans

In de puntjes is gekleed,

Vraagt haar buurvrouw zich weer af van

Hoeveel punten zij dat deed!

Nou, je zult wat geks gaan hooren

Als we straks uit wand'len gaan:

"Zeg, ik doe m'n vijf-punts-kousen

En m'n zes-punts-jurk aan!"

Of ons Kee zegt tot haar Janus:

Als ze dabb'ren door een plas:

"Sunde van m'ne tien-punts-maantel

En van jouwen aacht-punts jas!"

 

 

53. Het botert minder

 

Als ik alles heb begrepen,

Komt het dus wel hierop neer:

Er is boter meer dan anders,

Maar tóch krijgen we niet méér!

Doen het zelfs met "iets" minder,

Minder boter bij de visch,

Daarbij nú eerst goed beseffend

Wat een half pondje is!

In ons land van melk en boter

Is dit wel een zeldzaamheid,

Maar een uitkomst voor degene,

Die aan margarine lijdt.

Wie nu boter op z'n hoofd heeft,

Loope niet meer in de zon,

Doch bescheiden in de schaduw

Met een dure boterbon.

Met je neus in boter vallen,

Komt nu ook niet veel meer voor,

En men zou zich maar bezeeren

Want je valt er makk'lijk dóór!

Erger is het - nu het laagje

Dun is in de botervloot,

Dat de kans der haren-zoekers

In de boter is vergroot...

Maar met des te meer waardeering

Zien wij nu de koeien staan,

Die in koor thans tot ons loeien:

"Boot'ren jullie maar wat aan!"

 

 

54. Bons...

 

Ik heb in dezen bonnentijd,

Beheerscht door rantsoeneering,

Voor ied're huisvrouw meer dan ooit

Een groote schep waardeering.

Wat heeft zoo'n vrouw veel aan haar hoofd,

Wat moet ze al niet weten,

Wat is het in haar keuken nu

Een passen en een meten!

Een pondje dit - een onsje dat,

Van alles maar een hapje;

Gewoekerd wordt er met de bons

Voor pudding of een papje.

Bon zóóveel voor een boterham,

Ook bons voor grutterswaren;

Van alles maar bij mondjesmaat

En dan nog wat besparen!

Een bon voor boter of voor vet,

Zoowaar ook gort op bonnen,

Want anders loopt het in de gort;

Hoe krijgen ze 't verzonnen!

De huisvrouw wikt en weegt en kookt

Haar potje overwogen;

Er is nog nooit zoo weinig in

Het huishoudboek gelogen!

Want alles is nu afgepast

Er valt niets meer te foez'len;

Een hoedje is nu niet meer in

De suiker te verdoez'len...

Inmiddels is de vrouw de baas,

De mannen moeten zwijgen;

Van haar is 't beter iets op bons

Dan iets dat bonst te krijgen!

 

 

55. Bommen

 

Als de meer dan twintig klokken

Van de kerken dezer stad

In een koortje 's avonds tien slaan,

Nou, dan hebben we 't gehad!

Want dan zitten vele menschen

Braaf of opgevouwen thuis;

Heel de stad lijkt uitgestorven,

Slechts daarboven wat gedruisch...

"Stil eens even!" zegt plots moeder,

"Hóór je dat? Daar zijn ze weer!"

En dat slaat niet op de muizen,

Maar op zeker luchtverkeer.

"Dá zijn Herriekeens!" zegt Pietje

Met een heel geleerde snuit;

En zoo'n jochie kan het weten,

Want die hoort dat aan 't geluid.

"Wat het zijn, kan me niet schelen",

Zegt dan moeder met een zucht,

En ze kijkt een beetje angstig

In de richting van de lucht.

"Hoe die dingen mogen heeten,

Zoo vindt moeder, is egaal,

Want d'r is toch één ding zeker:

Aak'lig zijn ze allemaal!"

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het geluid is uitgestorven...

Vader peutert aan een tand,

Moeder gaat weer voort met breien

Pietje duikt eens in de krant:

"Bommenregen over Londen",

"Zeer gestegen doodental."

"Amsterdam opnieuw geteisterd

Door een zwaren bomaanval."

Wederzijds is 't bommenoorlog,

Bommen hier en bommen daar;

Bommen vallen op de steden,

Rukken huizen uit elkaar...

Dan zegt Pietje heel gewichtig:

"Als het waar is wat hier staat,

Kun je 't best geen burger wezen

Maar veel veiliger soldaat!"

 

 

56. De melkman

 

Elken morgen tegen achten

- En daar ben ik zeker van -

Komt hij om den hoek gerammeld:

Dikke Piet, de melkman.

Beenen wat naar voren strekkend

Houdt hij dan zijn wagen in;

Fluit wat valsch een vroolijk wijsje

Want hij heeft steeds goede zin.

En het is zoo eigenaardig:

Als gelokt door zijn gefluit,

Komen vrouwen aan de deur staan,

Zien nieuwsgierig naar hem uit.

Dikke Piet brengt elken morgen

Weer de nieuwtjes in de straat,

En hij weet ook steeds heel zeker

Wat er nog gebeuren gaat.

Dikke Piet zegt nooit "ze zeggen",

Want "ze-zeggen" is juist Piet;

Hier beginnen de verhaaltjes,

Piet weet steeds wat is geschied.

Hij vertelt je wie er dood is,

Hoe het met den oorlog gaat;

Welke nieuwe distributie

Ons alsnog te wachten staat.

Piet heeft elken morgen nieuwtjes,

Hij is sneller dan de krant;

Oh, hij kan zoo heerlijk kletsen

Met de flesschen in z'n hand.

Piet heeft steeds een zeer aandachtig

En een algemeen gehoor;

- Tegen elven zijn zijn nieuwtjes

Hem al vele klanten vóór.

Want ze gaan als 't loopend vuurtje

Aangedikt de straten voort,

Met gevolg dat hij later

Weer héél and're dingen hoort.

Vraagt men dáár dan of het waar is,

Oh, dan weet hij nergens van

En dan doet-ie of z'n neus bloedt,

Zoo is Piet, de melkman!!

 

 

57. Die "nieuwe" tijd

 

Als ik alles heb begrepen,

Komt er thans een nieuwe tijd,

Ja, er is al veel veranderd,

Da's voorzeker wel een feit!...

Hoe die nieuwe tijd zal wezen,

Is ons allen nog niet klaar,

Doch de inzet van dit nieuwe

Lijkt mij toch een beetje raar.

Want we zijn - als ik het wél heb -

In dit slingerend bestaan

Toch in vele dingen naar de

Oude tijden teruggegaan.

Paard en kar zijn weer in eere,

Ziet, hoe of het 's avonds gaat:

Net als vroeger strompelt ieder

Door een onverlichte straat.

Auto's ziet men nog sporadisch,

Maar een rijtuig des te meer

En in enk'le groote steden

Rijdt de diligence er weer.

In de gangen van de huizen

Brandt het licht nu maar heel schaarsch,

En dat lijkt óók zoo op vroeger

Uit de tijden van de kaars.

Langs de huizen schuiven menschen

Met een lichtje in de hand;

Gidsen zorgen weer als vroeger

Dat u veilig thuis belandt.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

En zoo nemen wij een aanloop

Om het nieuwe in te gaan

Door een stapje terug te treden

In een rustiger bestaan.

Jammer, dat die tocht naar 't nieuwe

Ons weer voert door zulk een sfeer;

Slechts bereikt wordt door een oorlog

Juist zooals den voor'gen keer...

 

 

58. De favoriet

 

Hij komt: de meest gevierde man

Der distributie-tijden!

Wij hebben hem al met zijn kar

Door onze straat zien rijden!

Verlangend zien wij naar hem uit,

Hij is zoo'n aardig baasje;

Wij vinden hem zoo sympathiek,

Hij is ons Sinterklaasje!

Hij ziet er wel wat goortjes uit,

Is boeman voor de kind'ren;

Hij heeft een vieze zwarte snuit,

Maar dát mag ons niet hind'ren!

Hij liep ons vroeger achterna,

Dan kon-ie wel wat "zeêv-ren",

Hij was zoo blij wanneer hij ons

Een mud of tien mocht leev'ren.

Wij zeiden vroeger: "Zanik niet,

Wij laten nog wel weten",

We hebben spijt en hopen nu

Dat hij dit heeft vergeten!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De rollen zijn nu omgekeerd:

Aan óns is thans het smeeken;

Wij hebben hem beleefd gegroet

En héél lief aangekeken.

Wanneer wij nu écht braafjes zijn,

En heel geduldig wachten

Dan worden wij door hem bediend

Althans - hij zou het trachten...

Wij schenken koffie, desgewenscht

Een glaasje "Ouwe Klare",

Wij houden bibb'rend bons gereed

Met minstens twee sigaren!

Wij zeggen vriend'lijk: "Komt erin!"

Wij zullen hem waardeeren;

Wij juichen: "Zijne Majesteit,

Den kolenboer zij eere!"

 

 

59. Spaart afval!

 

De vuilnisman, de schillenboer,

De vodden-scharrelaar

Zijn officieel gepromoveerd

Tot "afval-ambtenaar".

Zij krijgen een speciale kaart

En kloppen bij ons aan

Om op te eischen wat voor hen

Geschift gereed moet staan.

Want wat er vroeger nonchalant

Terzijde werd gesmakt,

Dat zij nauwkeurig nu bewaard,

Zoo noodig ingepakt!

We zullen thans begrijpen gaan,

In 't groot en in het klein,

Dat wat ons waardeloos toeschijnt

Tóch nog wat waard kan zijn.

Er is voortaan geen rommel meer,

Wat dun is, is nu dik;

Richt een privé-museum in

Van ijzer, tin en blik!

Een ouwe luier, vieze tod,

Een ketel met een gat,

Een leege bus en zooveel meer,

Die vormen nu een schat.

Een afgeknapte dameshak,

Een blikje zonder kreeft,

Gooit die niet weg, maar ziet thans in,

Dat zooiets waarde heeft.

Een fietsbel met verroest geluid,

Een oude koffiepot

Zijn van belang, en niet het minst

Zit waarde in een vod.

Wat afvalt valt niet af maar mee,

Da's weer een nieuw geluid;

U moet - kortom - afvallig zijn,

Dat spaart millioenen uit!

 

 

60. Met z'n oogen!

 

Toen de Spaansche politie, blijkens de berichten, naar een Hindoe zocht, die banken, hotelkassen e.d. beroofde, zonder ander wapen dan zijn hypnotischen blik.

 

Zoo schijnt men dus in Spanje thans

Een Hindoe na te jagen,

Wiens blik geen enkele kassier

Onwrikbaar kan verdragen.

Zeg, stel je voor, je zal zoo'n vent

In 't donker tegenkomen:

Hij kijkt je aan en steelt je leeg,

Terwijl je staat te droomen!

Toch heeft de man in elk geval

Zachtzinnige gebruiken

Om zonder wapens naar je beurs

Of vestjeszak te duiken.

Hij maakt gewoonweg iemand weg

Met zijn hypnotisch' oogen;

Je weet van niks maar als j'ontwaakt

Dan blijk je pas bedrogen!

Wat heeft zoo'n man een wapen in

Zijn akelige blikken;

Men moest hem op z'n oogen en

Niet op z'n vingers tikken!

Als wapen voor kassiers zou mij

Het toch wel beter lijken:

Je klanten niet in d'oogen doch

Meer op de vingers kijken!!