CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

31 t/m 40


HONDERD VERSJES VAN: VOICI

31. Afscheidsgroet aan Jantje Pijn

 

24 Juni 1940.

 

Jantje Pijn zal niet meer fietsen,

Althans niet meer op de baan,

Op z'n lauw'ren gaat-ie rusten

En z'n racefiets laat-ie staan.

Hoe men soms ook moge denken

Over onze wielersport:

Jantje toonde toch prestaties,

Had aan wilskracht geen tekort.

Want hij deed het met z'n beenen,

Met z'n moed en eigen kracht;

Energie liet hij vaak blijken

En hij heeft het ver gebracht.

Hij begon als simp'le jongen,

Werd beroemd als "Jantje Pijn",

Is gekroond tot wielerkoning,

Was een held op zijn terrein.

En nou kunnen ze wel zeggen:

"Ach, die nare fietserij!"

Maar de Pijn wist-wel-van-wanten,

Hield er zijn verstand óók bij.

Want het geld dat hij "betrapte",

Heeft hij waarlijk niet verbrast;

Schepte zich een net bestaantje,

Wat hem ook weer keurig past.

Zeker heeft hij bijgedragen

Tot de faam van onze stad,

Die in hem een fairen sporter

En een selfmade-kerel had.

Jan "Kanonbal" laat een leemte

Op de oude wielerbaan,

Nu men hem daar niet meer grijnzend,

Ruggekrommend rond ziet gaan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Jan, ze zullen je wel missen

Met je leuk-brutale snuit,

Met je wervelwind-manieren

En je blijkbaar stalen huid.

Lang nog zullen wij je heugen

Als de groote Jantje Pijn

Die door ons zoozeer getapt was,

Thans óns tapt... als kastelein.

 

 

32. De vette gemeente

 

Da's het nieuwste tegenwoordig:

De gemeente Oisterwijk

Sticht een varkensfokkerijtje,

Geeft daarmee van vetlust blijk.

Om de varkens vet te mesten

Is met spoed ook aangesteld

Een speciale fokcommissie

Die den vetstand week'lijks meldt.

d'Afval van de Oisterwijkers

Wordt nu keurig gesorteerd,

Netjes den gemeentevarkens

Ter vetmesting aangesmeerd.

Met dit al heeft het bestuur thans

Van dit graag bezochte oord

Een nog meer toeristen lokkend'

Varkenspotje aangeboord.

Oh, daar komen nu voorzeker

Koeien en ook schapen bij,

Hiervoor passende commissies

En een eigen boerderij.

Het bestuur van deez' gemeente

Wéét het wel en heeft reeds vaak

Menig varkentje gewasschen

Zij't niet voor zoo'n vette zaak!...

De bedoeling van dit voorstel,

Dat zoo gretig werd aanvaard,

Is beslist een soort revanche

Die als volgt zij verklaard:

d'Oisterwijksche B. en W.-ers

Hebben op hun breeden rug

Nogal vaak hun vet gekregen,

Maar nou geven zij het terug!

 

 

33. Over mank gesproken

 

Te Kiew in Rusland is in een marmeren sarcophaag het geraamte gevonden van Grootvorst Jaroslaw de Wijze, die 900 jaren geleden geleefd heeft. Een nauwkeurig onderzoek van het gebeente heeft uitgewezen, dat genoemde Grootvorst mank geweest moet zijn, zoo werd in Januari 1940 gemeld.

 

Da's nog eens een knal-bericht!

Ongetwijfeld in deez' tijden

Van uitzonderlijk gewicht!

Tusschen al die nare nieuwtjes,

Over oorlog enzoovoort

Is het eig'lijk toch wel prettig

Dat men eens iets anders hoort.

Grootvorst Jaroslaw de Wijze

Was dus wijs, doch tevens mank;

(Hier kan Tilburg niet op zeggen:

"Oh, dè wiesse wij al lank!")

Weg met al die krantsensatie,

Weg, wat grootscher wezen mag;

Alle zorgen zijn vergeten:

Hier is't nieuwtje van den dag!

Heel de wereld moet het weten,

Want dat komt nu goed van pas,

Dat vóór negenhonderd jaren

Er een Grootvorst kreupel was!...

Oh, ik zou het willen brullen

Van de daken van deez' stad,

Dat vóór negenhonderd jaren

Iemand een krom pootje had!

Morgen ga'k het gauw vertellen

Aan mijn kletskous-tante Kee,

Want dat zal ze nog niet weten,

Heeft z'een nieuwtje bij de thee.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Met respect voor de geleerden,

Die dit hebben vastgesteld,

Zou het int'ressanter wezen

Als men ons eens had verteld

Wat er niet vóór negen eeuwen

Maar bijvoorbeeld al zoo lang

Daar in Rusland nog méér mank ging,

Lijkt me van iets meer belang!

 

 

34. Aan frater M. Sulpitius

 

Ter gelegenheid van diens gouden kloosterfeest op 7 April 1940.

 

Morgen wordt door een getrouwe,

Stille, doch bekwame kracht

Van het lager onderwijs een

Zéér verheugend feit herdacht.

Want een goeie, oude Frater

Viert zijn gouden kloosterfeest

Bij een zeer verdienst'lijk leven,

Dat zoo heilzaam is geweest.

Dat besteed was aan den grondslag

Voor zoo menig jongeman;

Aan een basis die voor later

Zoo belangrijk blijken kan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Eind'lijk, Frater M, Sulpitius,

Morgen is het eens een dag,

Op denwelke men met reden

U recht hart'lijk huld'gen mag.

In die vijftig schoone jaren,

Doorgebracht in kloostersfeer,

Hebt g'ook onderwijs gegeven,

Ziet ge nu de vruchten weer.

Is het niet een pracht voldoening

Voor Uw streven en Uw werk,

Dat g'Uw jongens nu geslaagd ziet

In de wereld en de Kerk?

Er zijn priesters uit geworden,

Advocaten en wat meer;

Gij hebt eens den stoot gegeven,

Ziet met trots nu op hen neer.

Morgen komen al die jongens,

Die nu groot geworden zijn

U erkent'lijkheid betuigen

Op Uw goud gekroond festijn.

Ja, zij komen t'rug die jongens

Bij hun Frater - nu al grijs -

Niet vergeten, veel verschuldigd,

Dankend voor Uw onderwijs.

Gij zijt één dier nijv're orde

Die ons - klein - veel heeft geleerd,

Wat ons - groot - zoo goed van pas komt

En eerst dán wordt gewaardeerd.

Gij gaaft menigeen een lesje

Voor het later leven mee:

Thans eerst goed wordt dat begrepen

Bij Uw gouden jubilé.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Leef nog lang, Eerwaarde Frater,

Want Uw leven is vol nut

Voor een jeugd die daaruit vaak reeds

Zooveel deeg'lijks heeft geput.

En dit wilde U eens zeggen

Ook een "blaag" van St. Denis,

Die de krantenwereld inging

En daar rijmelt als VOICI.

 

 

35. Een welkome ster

 

De directeur van het Koninklijk Belgisch Observatorium te Brussel, zoo werd in Maart 1940 gemeld, heeft de planeet Amor, welker ontdekking hij acht jaar geleden aankondigde, thans opnieuw waargenomen. Amor heeft een doorsnede van ongeveer zes kilometer en staat het dichtst bij de aarde. (Krantenbericht)

 

Da's nou nog eens een ontdekking

Waar de wereld wat aan heeft:

Leuk te weten dat de Amor

Nu zoo dicht bij d'aarde zweeft!

Amor is de ster der Liefde

En zij staat het dichtst bij d'aard':

Zou men aangestoken worden

Als men naar deez' sterre staart?

Ja, me dunkt dat de nabijheid

Van die ster wel indruk maakt

En in menig hartje sneller

Thans het liefdesvuur ontwaakt!...

Wat een uitkomst deze Amor

Juist nu in een schrikkeljaar;

Zou zoo'n ster geen handje helpen

Bij het vormen van een paar?

Hoe toepass'lijk voor verliefden

Saampjes knusjes in een laan

's Avonds naar zóó'n ster te staren

In de plaats van naar de maan.

Venus, Jupiter, Saturnus,

Jullie tellen niet meer mee!

Amor staat in volle glorie,

Deze ster geldt steeds voor twee!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Zelden is door heel de wereld

Zulk een nieuwe ster begroet,

Want er is meer Amor noodig,

En door Haat vloeit er maar bloed.

Amor heeft een flinken omvang

Er kan best een stukje af;

Als die ster van haar teveel nu

Eens een moot aan d'aarde gaf?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Amor, schoone ster der Liefde,

Kom nóg dichter bij de aard';

Breng méér liefd'aan alle menschen

En de vrede zij bewaard!...

 

 

36. Moord

 

Naar aanleiding van den lafhartigen moord op een verpleegster bij Delft, in Mei 1940.

 

Elken dag leest m'in de kranten

Van een wereld vol ellend'

En men raakt onwillekeurig

Ook aan dit soort nieuws gewend.

Al het leed van dezen oorlog

Dringt maar nauw'lijks tot ons door;

Ach, men leest er overhenen,

In de sleur gaat veel teloor.

Plots vindt dan ons oog een nieuwtje,

Dat ons méér dan 't andere raakt;

't Is de moord op een verpleegster,

Die op ons toch indruk maakt.

Wat voor "mensch" heeft op dit meisje

Met zoo'n vrees'lijk plan geloerd

En zoo wreed een jong onschuldig

Bloeiend leven afgesnoerd?

Wat misdeed dit jonge meisje,

Dat haar leven had gewijd

Aan verpleging harer naasten,

Juist het tegendeel van nijd?

'k Zou de diepte willen peilen

Van't gemoed van zulk een man,

Die daar zóóiets weerzinwekkends

Van zichzelf verkrijgen kan.

Wat voor "mensch" zou dát toch wezen

Die een weerlooz' jonge vrouw

Zoo het leven dorst benemen

En geen blijk geeft van berouw?...

Want nóg laat hij naar zich zoeken,

Mist op aard' misschien zijn straf,

Doch de zware last der wroeging

Schudt hij nimmer van zich af.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

En zou hij ook niet eens denken

Als hij zich alleen bevindt

Aan die stille vrouw: de Moeder

Van't door hem gedoode kind?...

 

 

37. Die hebben niks gemist

 

Volgens te Lima, hoofdstad van Peru, ontvangen berichten, hebben Peruaansche militaire vliegers op verkenningsvlucht in het diepst van een oerwoud een kolonie ontdekt van ongeveer 400 blanken, die na den tijd der rubberconjunctuur door wilde Indianenstammen van de bewoonde wereld werden afgesneden, in 't oerwoud moesten blijven en 25 jaar lang niet in contact zijn geweest met de "beschaving" (Juni 1940).

 

Ach, hoe hebben deze blanken

In die vijf-en-twintig jaar

In dat woud 't kunnen stellen

Zonder krant, 'n goei sigaar,

Zonder radio en auto's,

Bioscoop en wat al meer;

Zonder permanent en roomijs

En misschien wel zonder kleêr!

Och, wat zal het hen toch spijten

Thans niet hier te kunnen zijn

In dit schoone, lief Europa,

Want daar is het toch zoo fijn!...

Maar ik vrees wanneer ze kwamen

En ze keken dat eens aan,

Dat z'er gauw "tabak" van kregen,

Terug naar't oerwoud zouden gaan.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ja, gij blanke woudbewoners,

Blijft maar rustig waar gij zijt,

Want wij zijn van de beschaving

Wellicht méér dan jullie kwijt.

Wij begrepen hier elkander

Sinds 'n tijdje niet meer goed,

Achteraf, ja, nou't te laat is,

Weet men dat het ánders moet.

Juist toen jullie je verscholen

In dat Peruaansche bosch,

Maakte men de groote fout en:

Thans komt de reactie los.

Wij verdeelden wel een beetje,

Doch verdeelden het verkeerd;

Van verdeeling kwam verdeeldheid,

Maar... we hebben iets geleerd!

Weest gelukkig, oerwoudisten,

Dat ge hier nog niets van wist;

Voor de rest: van de "beschaving"

Hebt ge zeker niets gemist!...

 

 

38. De zingende muis

 

(In Nijverdal, zoo werd eens gemeld, is een zingende muis ontdekt, die brutaal genoeg is om zich tijdens haar voordracht ook nog te vertoonen!).

 

Het is voorwaar van groot belang

Om juist in deze dagen

Als iets aparts de aandacht voor

Een muis, die zingt, te vragen...

Op dit zeer int'ressante nieuws

Dat ons de kranten brachten,

Zat waarlijk wel het heele land

Nou echt al lang te wachten!...

Gelukkig, dus het is niet dood,

Het muisje dat kan zingen;

We hoorden al een tijd niet meer

Van deze rare dingen.

Ze duikt nu op in Nijverdal

(Waar zou dat gat toch liggen?)

Men was daar zeker wat jaloersch

Op onze geit-van-Piggen!...

Men meldt van deze muis speciaal

Dat zij zich laat bekijken,

Wanneer zij als een zangeres

Luid piepend zit te kwijken.

Toch ga ik niet naar Nijverdal

Om deze muis te hooren,

Wijl mij bv. Erna Sack

Toch beter kan bekoren!

Doch, wie het wil, kan zich alsnog

Ter plaatse vergewissen,

Hoewel, er zijn in dezen tijd

Wel and're muizenissen!...

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Toch is dit Nijverdalsch geval

Zeer vreemd, want, alle donders:

Hier heeft een dál een muis gebaard,

Da's toch wel iets bijzonders!

 

 

39. De maan blijft aan!

 

Naar aanleiding van de verordening dat er ook geen lichtjes mogen branden in cafétuinen of op terrassen.

 

In deez' zeldzaam duist're tijden

Komt het evenmin van pas

Bij een schemerlamp te smoezen

In een tuin of op terras.

Dus er mag geen pitje branden

In zoo'n ja... zoo'n kieteltuin

Evenmin bij buiten-zitjes

Ook al is het afdak schuin.

Want dat geeft "aanknoopingspunten"

(Ik bedoel daarmede hier

Niet aan paartjes, maar natuurlijk

Aan zoo'n woe-woe-vliegenier).

In het donker zitten praten

Is zoo ongezellig niet,

Mits U dan daarbij niet alles

Van den donk'ren kant beziet!

Een gesprek kan in het donker

Toch nog zeer verheld'rend zijn,

Als men zich tenminste matigt

Met het bier of met den wijn...

Als U daar niet aan kunt wennen

(Ik bedoel aan zoo'n café,

Waar z'in't donker buiten zitten)

Wel, neemt dan Uw meisje mee...

Zoudt ge dan niet lief gearmd

Naar dat gratis plekje gaan,

Dat verlicht blijft en bekend staat

Als hotel "De volle maan"?...

 

 

40. De theorie der duimen

 

(Volgens een krantenbericht heeft de een of andere Amerikaansche geleerde vastgesteld, dat het karakter van een man uit zijn duim te verklaren is).

 

Alsdat men het karakter van

De mannen kan verklaren

Uit hunnen duim zal zeker niet

Bij vrouwen opzien baren.

Die weten méér van dezen duim,

Hij gaf al veel gedonder,

Want zitten niet de meesten van

De mannen er diep onder?...

Toch leert men aan hun duim wellicht

Zeer vele mannen kennen,

Lijk zij die duimen-draaiend liefst

Een ander laten rennen.

Maar hoe zou het karakter van

Die mannen zijn te meten,

Die denken dat zij alles steeds

Wel op hun duimpje weten?

Als stug en koppig laten vaak

Die mannen van zich blijken,

Die nooit te overtuigen zijn,

Geen duimbreed willen wijken.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar wát zou het karakter zijn,

Heb ik al overwogen,

Van den geleerde die dit uit

Zijn duimpje heeft gezogen?...