31.
Afscheidsgroet aan Jantje Pijn
24 Juni
1940.
Jantje Pijn
zal niet meer fietsen,
Althans niet
meer op de baan,
Op z'n
lauw'ren gaat-ie rusten
En z'n
racefiets laat-ie staan.
Hoe men soms
ook moge denken
Over onze
wielersport:
Jantje
toonde toch prestaties,
Had aan
wilskracht geen tekort.
Want hij
deed het met z'n beenen,
Met z'n moed
en eigen kracht;
Energie liet
hij vaak blijken
En hij heeft
het ver gebracht.
Hij begon
als simp'le jongen,
Werd beroemd
als "Jantje Pijn",
Is gekroond
tot wielerkoning,
Was een held
op zijn terrein.
En nou
kunnen ze wel zeggen:
"Ach,
die nare fietserij!"
Maar de Pijn
wist-wel-van-wanten,
Hield er
zijn verstand óók bij.
Want het
geld dat hij "betrapte",
Heeft hij
waarlijk niet verbrast;
Schepte zich
een net bestaantje,
Wat hem ook
weer keurig past.
Zeker heeft
hij bijgedragen
Tot de faam
van onze stad,
Die in hem
een fairen sporter
En een
selfmade-kerel had.
Jan
"Kanonbal" laat een leemte
Op de oude
wielerbaan,
Nu men hem
daar niet meer grijnzend,
Ruggekrommend
rond ziet gaan.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Jan, ze
zullen je wel missen
Met je
leuk-brutale snuit,
Met je
wervelwind-manieren
En je
blijkbaar stalen huid.
Lang nog
zullen wij je heugen
Als de
groote Jantje Pijn
Die door ons
zoozeer getapt was,
Thans óns
tapt... als kastelein.
32. De vette
gemeente
Da's het
nieuwste tegenwoordig:
De gemeente
Oisterwijk
Sticht een
varkensfokkerijtje,
Geeft
daarmee van vetlust blijk.
Om de
varkens vet te mesten
Is met spoed
ook aangesteld
Een speciale
fokcommissie
Die den
vetstand week'lijks meldt.
d'Afval van
de Oisterwijkers
Wordt nu
keurig gesorteerd,
Netjes den
gemeentevarkens
Ter
vetmesting aangesmeerd.
Met dit al
heeft het bestuur thans
Van dit
graag bezochte oord
Een nog meer
toeristen lokkend'
Varkenspotje
aangeboord.
Oh, daar
komen nu voorzeker
Koeien en
ook schapen bij,
Hiervoor
passende commissies
En een eigen
boerderij.
Het bestuur
van deez' gemeente
Wéét het
wel en heeft reeds vaak
Menig
varkentje gewasschen
Zij't niet
voor zoo'n vette zaak!...
De bedoeling
van dit voorstel,
Dat zoo
gretig werd aanvaard,
Is beslist
een soort revanche
Die als
volgt zij verklaard:
d'Oisterwijksche
B. en W.-ers
Hebben op
hun breeden rug
Nogal vaak
hun vet gekregen,
Maar nou
geven zij het terug!
33. Over
mank gesproken
Te Kiew in
Rusland is in een marmeren sarcophaag het geraamte gevonden van
Grootvorst Jaroslaw de Wijze, die 900 jaren geleden geleefd heeft.
Een nauwkeurig onderzoek van het gebeente heeft uitgewezen, dat
genoemde Grootvorst mank geweest moet zijn, zoo werd in Januari 1940
gemeld.
Da's nog
eens een knal-bericht!
Ongetwijfeld
in deez' tijden
Van
uitzonderlijk gewicht!
Tusschen al
die nare nieuwtjes,
Over oorlog
enzoovoort
Is het
eig'lijk toch wel prettig
Dat men eens
iets anders hoort.
Grootvorst
Jaroslaw de Wijze
Was dus
wijs, doch tevens mank;
(Hier kan
Tilburg niet op zeggen:
"Oh,
dè wiesse wij al lank!")
Weg met al
die krantsensatie,
Weg, wat
grootscher wezen mag;
Alle zorgen
zijn vergeten:
Hier is't
nieuwtje van den dag!
Heel de
wereld moet het weten,
Want dat
komt nu goed van pas,
Dat vóór
negenhonderd jaren
Er een
Grootvorst kreupel was!...
Oh, ik zou
het willen brullen
Van de daken
van deez' stad,
Dat vóór
negenhonderd jaren
Iemand een
krom pootje had!
Morgen ga'k
het gauw vertellen
Aan mijn
kletskous-tante Kee,
Want dat zal
ze nog niet weten,
Heeft z'een
nieuwtje bij de thee.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Met respect
voor de geleerden,
Die dit
hebben vastgesteld,
Zou het
int'ressanter wezen
Als men ons
eens had verteld
Wat er niet
vóór negen eeuwen
Maar
bijvoorbeeld al zoo lang
Daar in
Rusland nog méér mank ging,
Lijkt me van
iets meer belang!
34. Aan
frater M. Sulpitius
Ter
gelegenheid van diens gouden kloosterfeest op 7 April 1940.
Morgen wordt
door een getrouwe,
Stille, doch
bekwame kracht
Van het
lager onderwijs een
Zéér
verheugend feit herdacht.
Want een
goeie, oude Frater
Viert zijn
gouden kloosterfeest
Bij een zeer
verdienst'lijk leven,
Dat zoo
heilzaam is geweest.
Dat besteed
was aan den grondslag
Voor zoo
menig jongeman;
Aan een
basis die voor later
Zoo
belangrijk blijken kan.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Eind'lijk,
Frater M, Sulpitius,
Morgen is
het eens een dag,
Op denwelke
men met reden
U recht
hart'lijk huld'gen mag.
In die
vijftig schoone jaren,
Doorgebracht
in kloostersfeer,
Hebt g'ook
onderwijs gegeven,
Ziet ge nu
de vruchten weer.
Is het niet
een pracht voldoening
Voor Uw
streven en Uw werk,
Dat g'Uw
jongens nu geslaagd ziet
In de wereld
en de Kerk?
Er zijn
priesters uit geworden,
Advocaten en
wat meer;
Gij hebt
eens den stoot gegeven,
Ziet met
trots nu op hen neer.
Morgen komen
al die jongens,
Die nu groot
geworden zijn
U
erkent'lijkheid betuigen
Op Uw goud
gekroond festijn.
Ja, zij
komen t'rug die jongens
Bij hun
Frater - nu al grijs -
Niet
vergeten, veel verschuldigd,
Dankend voor
Uw onderwijs.
Gij zijt
één dier nijv're orde
Die ons -
klein - veel heeft geleerd,
Wat ons -
groot - zoo goed van pas komt
En eerst
dán wordt gewaardeerd.
Gij gaaft
menigeen een lesje
Voor het
later leven mee:
Thans eerst
goed wordt dat begrepen
Bij Uw
gouden jubilé.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Leef nog
lang, Eerwaarde Frater,
Want Uw
leven is vol nut
Voor een
jeugd die daaruit vaak reeds
Zooveel
deeg'lijks heeft geput.
En dit wilde
U eens zeggen
Ook een
"blaag" van St. Denis,
Die de
krantenwereld inging
En daar
rijmelt als VOICI.
35. Een
welkome ster
De directeur
van het Koninklijk Belgisch Observatorium te Brussel, zoo werd in
Maart 1940 gemeld, heeft de planeet Amor, welker ontdekking hij acht
jaar geleden aankondigde, thans opnieuw waargenomen. Amor heeft een
doorsnede van ongeveer zes kilometer en staat het dichtst bij de
aarde. (Krantenbericht)
Da's nou nog
eens een ontdekking
Waar de
wereld wat aan heeft:
Leuk te
weten dat de Amor
Nu zoo dicht
bij d'aarde zweeft!
Amor is de
ster der Liefde
En zij staat
het dichtst bij d'aard':
Zou men
aangestoken worden
Als men naar
deez' sterre staart?
Ja, me dunkt
dat de nabijheid
Van die ster
wel indruk maakt
En in menig
hartje sneller
Thans het
liefdesvuur ontwaakt!...
Wat een
uitkomst deze Amor
Juist nu in
een schrikkeljaar;
Zou zoo'n
ster geen handje helpen
Bij het
vormen van een paar?
Hoe
toepass'lijk voor verliefden
Saampjes
knusjes in een laan
's Avonds
naar zóó'n ster te staren
In de plaats
van naar de maan.
Venus,
Jupiter, Saturnus,
Jullie
tellen niet meer mee!
Amor staat
in volle glorie,
Deze ster
geldt steeds voor twee!
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Zelden is
door heel de wereld
Zulk een
nieuwe ster begroet,
Want er is
meer Amor noodig,
En door Haat
vloeit er maar bloed.
Amor heeft
een flinken omvang
Er kan best
een stukje af;
Als die ster
van haar teveel nu
Eens een
moot aan d'aarde gaf?
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Amor,
schoone ster der Liefde,
Kom nóg
dichter bij de aard';
Breng méér
liefd'aan alle menschen
En de vrede
zij bewaard!...
36. Moord
Naar
aanleiding van den lafhartigen moord op een verpleegster bij Delft,
in Mei 1940.
Elken dag
leest m'in de kranten
Van een
wereld vol ellend'
En men raakt
onwillekeurig
Ook aan dit
soort nieuws gewend.
Al het leed
van dezen oorlog
Dringt maar
nauw'lijks tot ons door;
Ach, men
leest er overhenen,
In de sleur
gaat veel teloor.
Plots vindt
dan ons oog een nieuwtje,
Dat ons
méér dan 't andere raakt;
't Is de
moord op een verpleegster,
Die op ons
toch indruk maakt.
Wat voor
"mensch" heeft op dit meisje
Met zoo'n
vrees'lijk plan geloerd
En zoo wreed
een jong onschuldig
Bloeiend
leven afgesnoerd?
Wat misdeed
dit jonge meisje,
Dat haar
leven had gewijd
Aan
verpleging harer naasten,
Juist het
tegendeel van nijd?
'k Zou de
diepte willen peilen
Van't gemoed
van zulk een man,
Die daar
zóóiets weerzinwekkends
Van zichzelf
verkrijgen kan.
Wat voor
"mensch" zou dát toch wezen
Die een
weerlooz' jonge vrouw
Zoo het
leven dorst benemen
En geen
blijk geeft van berouw?...
Want nóg
laat hij naar zich zoeken,
Mist op
aard' misschien zijn straf,
Doch de
zware last der wroeging
Schudt hij
nimmer van zich af.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
En zou hij
ook niet eens denken
Als hij zich
alleen bevindt
Aan die
stille vrouw: de Moeder
Van't door
hem gedoode kind?...
37. Die
hebben niks gemist
Volgens te
Lima, hoofdstad van Peru, ontvangen berichten, hebben Peruaansche
militaire vliegers op verkenningsvlucht in het diepst van een
oerwoud een kolonie ontdekt van ongeveer 400 blanken, die na den
tijd der rubberconjunctuur door wilde Indianenstammen van de
bewoonde wereld werden afgesneden, in 't oerwoud moesten blijven en
25 jaar lang niet in contact zijn geweest met de
"beschaving" (Juni 1940).
Ach, hoe
hebben deze blanken
In die
vijf-en-twintig jaar
In dat woud
't kunnen stellen
Zonder
krant, 'n goei sigaar,
Zonder radio
en auto's,
Bioscoop en
wat al meer;
Zonder
permanent en roomijs
En misschien
wel zonder kleêr!
Och, wat zal
het hen toch spijten
Thans niet
hier te kunnen zijn
In dit
schoone, lief Europa,
Want daar is
het toch zoo fijn!...
Maar ik
vrees wanneer ze kwamen
En ze keken
dat eens aan,
Dat z'er
gauw "tabak" van kregen,
Terug naar't
oerwoud zouden gaan.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Ja, gij
blanke woudbewoners,
Blijft maar
rustig waar gij zijt,
Want wij
zijn van de beschaving
Wellicht
méér dan jullie kwijt.
Wij begrepen
hier elkander
Sinds 'n
tijdje niet meer goed,
Achteraf,
ja, nou't te laat is,
Weet men dat
het ánders moet.
Juist toen
jullie je verscholen
In dat
Peruaansche bosch,
Maakte men
de groote fout en:
Thans komt
de reactie los.
Wij
verdeelden wel een beetje,
Doch
verdeelden het verkeerd;
Van
verdeeling kwam verdeeldheid,
Maar... we
hebben iets geleerd!
Weest
gelukkig, oerwoudisten,
Dat ge hier
nog niets van wist;
Voor de
rest: van de "beschaving"
Hebt ge
zeker niets gemist!...
38. De
zingende muis
(In
Nijverdal, zoo werd eens gemeld, is een zingende muis ontdekt, die
brutaal genoeg is om zich tijdens haar voordracht ook nog te
vertoonen!).
Het is
voorwaar van groot belang
Om juist in
deze dagen
Als iets
aparts de aandacht voor
Een muis,
die zingt, te vragen...
Op dit zeer
int'ressante nieuws
Dat ons de
kranten brachten,
Zat waarlijk
wel het heele land
Nou echt al
lang te wachten!...
Gelukkig,
dus het is niet dood,
Het muisje
dat kan zingen;
We hoorden
al een tijd niet meer
Van deze
rare dingen.
Ze duikt nu
op in Nijverdal
(Waar zou
dat gat toch liggen?)
Men was daar
zeker wat jaloersch
Op onze
geit-van-Piggen!...
Men meldt
van deze muis speciaal
Dat zij zich
laat bekijken,
Wanneer zij
als een zangeres
Luid piepend
zit te kwijken.
Toch ga ik
niet naar Nijverdal
Om deze muis
te hooren,
Wijl mij bv.
Erna Sack
Toch beter
kan bekoren!
Doch, wie
het wil, kan zich alsnog
Ter plaatse
vergewissen,
Hoewel, er
zijn in dezen tijd
Wel and're
muizenissen!...
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Toch is dit
Nijverdalsch geval
Zeer vreemd,
want, alle donders:
Hier heeft
een dál een muis gebaard,
Da's toch
wel iets bijzonders!
39. De maan
blijft aan!
Naar
aanleiding van de verordening dat er ook geen lichtjes mogen branden
in cafétuinen of op terrassen.
In deez'
zeldzaam duist're tijden
Komt het
evenmin van pas
Bij een
schemerlamp te smoezen
In een tuin
of op terras.
Dus er mag
geen pitje branden
In zoo'n
ja... zoo'n kieteltuin
Evenmin bij
buiten-zitjes
Ook al is
het afdak schuin.
Want dat
geeft "aanknoopingspunten"
(Ik bedoel
daarmede hier
Niet aan
paartjes, maar natuurlijk
Aan zoo'n
woe-woe-vliegenier).
In het
donker zitten praten
Is zoo
ongezellig niet,
Mits U dan
daarbij niet alles
Van den
donk'ren kant beziet!
Een gesprek
kan in het donker
Toch nog
zeer verheld'rend zijn,
Als men zich
tenminste matigt
Met het bier
of met den wijn...
Als U daar
niet aan kunt wennen
(Ik bedoel
aan zoo'n café,
Waar z'in't
donker buiten zitten)
Wel, neemt
dan Uw meisje mee...
Zoudt ge dan
niet lief gearmd
Naar dat
gratis plekje gaan,
Dat verlicht
blijft en bekend staat
Als hotel
"De volle maan"?...
40. De
theorie der duimen
(Volgens een
krantenbericht heeft de een of andere Amerikaansche geleerde
vastgesteld, dat het karakter van een man uit zijn duim te verklaren
is).
Alsdat men
het karakter van
De mannen
kan verklaren
Uit hunnen
duim zal zeker niet
Bij vrouwen
opzien baren.
Die weten
méér van dezen duim,
Hij gaf al
veel gedonder,
Want zitten
niet de meesten van
De mannen er
diep onder?...
Toch leert
men aan hun duim wellicht
Zeer vele
mannen kennen,
Lijk zij die
duimen-draaiend liefst
Een ander
laten rennen.
Maar hoe zou
het karakter van
Die mannen
zijn te meten,
Die denken
dat zij alles steeds
Wel op hun
duimpje weten?
Als stug en
koppig laten vaak
Die mannen
van zich blijken,
Die nooit te
overtuigen zijn,
Geen
duimbreed willen wijken.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Maar wát
zou het karakter zijn,
Heb ik al
overwogen,
Van den
geleerde die dit uit
Zijn duimpje
heeft gezogen?...