CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

21 t/m 30


HONDERD VERSJES VAN: VOICI

21. De handen ineen en de blik omhoog

 

Zoo kreeg - misschien ter loutering -

Ook ons te kleine land

Een schroeiwond als gevolg van

Den woesten oorlogsbrand.

D'ellende bleef ons niet gespaard,

Wij kregen ook ons deel;

Het had wel erger kunnen zijn,

Maar 't is ook gauw te veel.

En nu het land zich al herstelt,

De wonde langzaam heelt,

Is eenheid meer dan ooit gewenscht

En zij men niet verdeeld.

Ach, schort uw oordeel nog wat op,

Gij zijt uw hoofd nog kwijt;

En als ge 't weer gevonden hebt,

Bezint U dan een tijd.

Loopt de historie niet vooruit,

En overweegt eerst goed,

Alvorens gij uw oordeel velt,

Hoe of het dan wél moet.

Er worde nu niet nagekaart,

Geen borrel-strategie;

Men houd' elkaar niet bezig met

Wat onzin-fantasie.

Het is nu een critieke tijd,

Geen tijd toch voor critiek;

Wij zijn nu geen familie meer

Van zwammend Jan Publiek.

De handen uit de mouwen nu,

De wederopbouw vraagt

Dat men elkaar in alles steunt,

Elkanders lasten draagt.

Ons land heeft toch waarachtig wel

Voor heeter vuur gestaan;

Weest nuchter nu, tradities hoog,

Dan zal het wel weer gaan!

De last is toch nog niet zoo zwaar,

Dat men daar onder zwicht;

Men sla de handen nu ineen,

Den blik omhoog gericht!

 

 

22. Voorjaarsverschijnselen (1)

 

Als de dagen langzaam lengen

En de zon steeds warmer schijnt...

Als de overjas geleid'lijk

Van het straattooneel verdwijnt...

Als de ijscoman weer postvat

Op den hoek van onze straat...

Als men om in dauw te trappen

's Zondags naar Den Bosch toe gaat.

Als de lindeboom bemest wordt

En het park steeds meer groent...

Waar dan 's avonds op de banken

Hier en daar al wordt gezoend...

Als café's zich uit gaan breiden

Met terrassen op 't trottoir...

De gepensionneerden 's morgens

Al op stap gaan met sigaar...

Als de vogels nestjes bouwen

En de kalv'ren dartel zijn...

Als het 's middags al een beetje

Te benauwd wordt in den trein...

Als de melkman al vóór achten

Staat te fluiten aan de deur

En de dienstmaagd kan doen gieg'len

Ook al is ze nóg zoo'n zeur...

Als de "plisiegenten" lachend

Op een zonnig plekje staan

En gemoed'lijk kunnen blijven

Als er iets wordt fout gedaan...

Als de bollenvelden lokken

En men daar elkaar verdringt...

Als de saaiste boer van Cromvoirt

Op het veld een liedje zingt...

Als de schilders weer in touw zijn

En de schoonmaak wordt gepleegd...

Als met méér elan dan anders

Menig stoepje wordt geveegd...

Als er in de krant zoowaar al

Bosch- en heibrand wordt gemeld...

Als de bakvisch 's Zondagsmorgens

Haar vriendin van "sjans" vertelt...

Als de slagersjongen fluitend

Naar zijn verste klanten rijdt

En nog lust heeft om te lonken

Naar de goorste keukenmeid...

Als het meest verwaande meisje

Stiekum naar een jongen loert...

Als er hier en daar door straatjeugd

Al een boompje is gemoerd...

Als de kinderwagen-moeders

Fier door onze straten gaan

En al kletsend op het smalste

Deel van het trottoir gaan staan...

Als de wereld ondanks oorlog

Toch nog zoo beroerd niet lijkt...

Als men 't leven ondanks zorgen

Van de zonnezij bekijkt...

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Nou, dan zou'k U willen vragen:

Doet dan een bekentenis,

Dat dit alles komt omdat het...

Wel, omdat... het lente is!

 

 

23. Eskimo's op de fiets

 

Naar aanleiding van een bericht - in Juni '38 - dat twee Eskimo's volgens hun keuze ieder een rijwiel cadeau kregen als belooning voor door hen verleende medewerking bij het opsporen van in het Poolgebied verongelukte vliegers.

 

Er waren eens twee Eskimo's

Die waren dol op fietsen;

(Da's weer wat anders dan een visch

Rap aan een speer te spietsen!)

Zij gaven als belooning voor

Verleende assistentie

Bij 't zoeken naar twee vliegers aan

Twee fietsen preferentie.

Dat wordt daar vast een leuke boel:

Ik zie die twee al slippen

En schuiven op het gladde ijs

Of langs hun hutjes glippen.

Waar is een idealer oord

Om op de fiets te springen

En onderweg ijskoud en vrij

Een Poollied uit te zingen.

Waar fietst men ongestoorder voort,

Dan in die witte streken,

Waar niet een auto ons vermoordt

Wanneer wij oversteken.

Daar houdt je nooit een smeris aan

Om naar een kaart te vragen

En evenmin hoef j'op je borst

Zoo'n ding-in-blik te dragen.

Totdat ook daar de animo

Weer al te groot gaat worden

En heel de Pool wordt volgeplant

Met al die gekke borden.

Maar in dat ijzig witte land

Is één ding heusch niet noodig:

Om op te vallen is daar een

Wit spatbord overbodig!

 

 

24. Bij den dood van Pastoor Aelen

 

De populaire Tilburgsche herder, die medio Augustus 1938 door een auto-ongeval in Luxemburg om het leven kwam.

 

Weer deed de dood een woeste zwaai

Dwars door het snelverkeer

En sloeg ditmaal met éénen slag

Een priesterleven neer.

De echo van den zwaren klap

Drong door tot in de stad,

Die jaren lang in dezen mensch

Een nobel herder had.

Hij zocht voor enk'le dagen slechts

Ontspanning in een reis,

Waarop de dood te loeren stond

Met d'immer scherpe zeis.

Verdekt had hij zich opgesteld

Daar ergens in een bocht

En wie zegt waarom juist nu weer

Zóó'n leven werd gezocht?...

Een leven vol beminn'lijkheid

Gewijd aan zieleheil,

Dat lang nog niet geschreden scheen

In d'allerlaatste mijl.

Hij was gezien in allen kring,

Hij was ook populair,

Hij wist hoe hij zich geven moest

Als priester met een flair.

Een man die altijd opgewekt

Zijn heil'ge taak volbracht;

Met gullen lach en breed gebaar

Veel leed vaak heeft verzacht.

Een priester, echt voor dezen tijd

Waarin men het wel mag,

Zooals hij met een breeden kijk

De juiste dingen zag.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

God heeft gewild, God heeft beschikt,

Dat plots dit einde kwam,

Waarbij Hij in ons oog te vroeg

Deez' herder tot Zich nam.

God's wegen zijn zoo wonderbaar:

Juist hij werd neergeveld,

Die and'ren onder hoede van

Christoffel had gesteld...

Maar deze heeft voorzeker hem

Den rechten weg getoond

Naar't Rijk waar tot in eeuwigheid

Zijn arbeid zij beloond!

 

 

25. Aan het nieuwste koppel

 

Ter gelegenheid van het huwelijk van den beroemden wielrenner Jantje Pijnenburg, op 1 Mei 1934.

 

't Koppel Pijnenburg-Bierens

Dat hier aangekondigd wordt

Is beslist een knal-sensatie

In de rijwielrennerssport.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Pijn, je zult het met me eens zijn:

Dit wordt vast het mooist contract,

Dat je ooit zult kunnen teek'nen

Want dit is een huuw'lijkspact.

En dit geldt niet voor zes dagen,

Evenmin is't maar een sprint;

Dit is een contract voor't leven,

Dat je maar één keertje vindt.

En je hoeft hier niet te spurten,

Mededingers zijn er niet;

(Want we mogen v'ronderstellen

Dat men jou alléén hier ziet!)

Wel geeft ook het huuw'lijk premies

En vergeet dat niet, Jan Pijn;

In den vorm van jonge Pijnen

Kunnen die een zegen zijn.

Als het ooit zoover mocht komen

En je strakjes op je schoot

Met zoo'n Pijntje zit te spelen,

Breng hem dan naar waarde groot.

Geef hem als-ie al een broek draagt

Dan geen fiets van chocola,

Maar dan moet j'em laten trainen

Op de racekar van z'n pa.

Laat hem óók den kost verdienen

Met z'n beenen net als jij;

Tegenwoordig brengt dat meer op

Dan wat pennelikkerij!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Pijn, ik hoop dat het je op een

Heele lange huuw'lijksbaan

Als voorheen net zoo gelukkig

En voorspoedig moge gaan!

 

 

26. De dissonant

 

(Historisch).

 

Het was op Driekoningenavond

Er trokken drie zangertjes rond,

Ze zongen van allerlei liedjes,

Hun kleeding en zang waren bont.

Ze liepen in witzwarte hemden

Of kleurige doeken om 't lijf

En hielden 'n doos met 'n lichie

Pal voor zich uit en wat stijf.

Bestreken in niet matig tempo

En weloverwogen de straat;

Ze wisten niet veel van folklore,

Maar wel waar het meestal om gaat!...

Ze zongen zooiets van Herodes,

Dat was eens een koning zoo wreed,

Al wisten ze niet zoo héél zeker

Wat of die dan eigenlijk deed.

Ook zongen ze van Mad-de-le-na,

Ze slikten iets in over "graf"

En zeiden dat een der drie Wijzen

Heel zwart was en ook nog wat gaf.

Ze zongen met zeer schelle stemmen:

"De sterre was stil blijven staan."

(En toen ze een stuivertje kregen

Zijn ze gauw verder gegaan).

Zoo kwamen ze ook op den Heuvel

En kweelden daar in een café,

Maar hoe ze wel-luidend ook zongen:

Het publikum leefde niet mee.

Men had er genoeg van gekregen;

Er waren er zóóveel geweest;

Men liet er de jochies maar zingen

Al deden ze't lang niet bedeesd.

Toen konden ze't niet meer verkroppen,

Ze hielden niet langer zich koest

En vlak na't ontroerende liedje

Riep een van de "vorsten": "Verroest!"

 

 

27. Aan onzen nieuwen Burgemeester

 

Zaterdag 20 Januari 1940.

 

Burgemeester van de Mortel

Eerste burger van de stad,

Heden is er iets bijzonders

Wat ik U te zeggen had.

Heden zijt ge met veel luister

Officieel geïnstalleerd

In het ambt waarin g'in loco

Reeds Uw deel hebt gepresteerd.

Want aan deze hoofdpositie

Zijt ge eenigszins gewend;

(Het is goed dat nu eenieder

Ook den burgemeester ként).

Moge onder Uwe leiding

Deze stad crescendo gaan,

En heel spoedig bij de serie

Van de honderdduizend staan.

U neemt over nu het stadsroer

Op een wel critiek moment,

Maar we weten allen zeker

Dat g'er zeer geschikt voor bent.

In de jaren die U resten

Zult g'er wel in staat toe zijn

Van deez' "stad" een stad te maken,

Van het Heuvel-"plein" een plein.

Graaf een tunnel naar Uw meening,

Want U hebt een beter plan;

Laat ons hieromtrent niet vragen:

"Komt er nou nog ooit iets van?"

Maak een degelijker centrum

En een mooi're Raadhuisstraat

Op een wijze dat men niet meer

Langs een muur en schutting gaat.

De politie vraagt een auto

En een beter hoofdbureau,

Want dat is daar wel zoo'n beetje

Van: bij-ons-gaat-alles-zóó!

Geef den Besterd eens verlichting

En vooral een goed trottoir,

Want dat bagg'ren in het duister

Is toch eig'lijk zoo maar raar.

En dan is er nog één kwestie,

Die op moeilijkheden stuit,

Maar die gij moog' overwinnen:

Roei de werkeloosheid uit!

Al die plannen zijn wel sneller

Neergepend dan uitgebouwd,

Maar ik meen te mogen zeggen:

Nou, ze zijn U toevertrouwd.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Hooggeachte burgemeester,

Neem de teugels nu ter hand;

Tilburg zij onder Uw hoede

Ook de béste stad van 't land!

 

 

28. Onze helden

 

Geleid'lijk keerden zij weer terug

Die dappere soldaten;

Zij kwamen rechtstreeks van het front

Of werden vrijgelaten.

Zij hebben zich vol moed geweerd,

Zij deden wat zij konden;

De tegenstander had het zwaar

Daar waar zij hem weerstonden.

Er is niet zonder reden reeds

Veel lof hun toegezongen;

Voor immer hebben zij respect,

Bewond'ring afgedwongen.

Zij hebben voor ons dierbaar land

Het meest in pand gegeven;

Zij zetten alles op het spel:

Hun bloed en hun jong leven.

De tegenstander heeft erkend,

Dat zij zoo dapper streden

En heeft door een loyale daad

Verbittering vermeden.

Zoo kwamen zij behouden terug

In huis of in gezinnen;

Zij konden wellicht niet den strijd

Maar wel onz' harten winnen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Men heeft in een onzaal'gen tijd

De weermacht veel verweten,

Toch heeft zij Neêrland's eer gered,

Dát mag men nooit vergeten.

Aan hen die niet zijn weergekeerd,

Die achter zijn gebleven:

Een groot saluut - zij gaven voor

Het vaderland hun leven.

Zij vielen op het veld van eer,

Zij blijven onze helden,

Die men tot in het nageslacht

Met eerbied zal vermelden.

En gij, die soms een zoon betreurt,

Een echtgenoot of vader,

Wel, troost u met hun beter lot,

Tot hen zegt God: Treedt nader!

 

 

29. Bloote beenen

 

Ze is heel lief, knap en charmant,

Sportief en Fifi hiet-ze,

Toch vind ik haar niet meer zoo leuk

Wanneer ik haar zie fietsen.

Want "mode" schijnt het weer te zijn

- Ze wil er zich voor leenen -

Om sjansend langs de straat te gaan

Met bloote bleeke beenen.

En als ze nou maar zachtjes bruin

Of welgevormd waren,

Dan was zoo'n demonstratie nog

Een béétje te verklaren.

De meeste echter zijn affreus,

Die zijn gewoon afschuuw'lijk;

Ze zouden soms wel kunnen zijn

Beletsels voor een huuw'lijk.

D'r zijn soms van die beenen bij

Met soort van muggebeten;

Je vraagt je af: hoe komt z'er bij?

Of: zou ze dat nou weten?

Ik vind ze toch maar so-wie-so

Al die ontkouste meisjes

Met beenen met de mot erin

Of kuiten als radijsjes.

Ik ben niet tegen wat vertoon

Van vrouw'lijk schoon - dat weet je,

Maar soms dan denk ik toch wel eens:

"Zeg, spaar je nou een beetje!"

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Hoe ik er over denk zal ik

Niet verder laten blijken,

Want anders zegt er straks nog een:

"Dan moet'er nie naar kijke!...

 

 

30. Niet zwammen!

 

Praat nou niet meer over bommen,

Over troepen enzoovoort;

Over dingen die uw buurman

Weer van and'ren heeft gehoord.

Praat niet over oorlogskansen,

Over oorlogsmat'riaal;

Over treinen met kanonnen

En weet-ik-'t-allemaal.

Kondigt niet - hoe wilt ge't weten? -

Zoo maar bomaanvallen aan,

Net alsof zooiets tevoren

Op den "plakzuil" heeft gestaan!

Praat vooral niet over dingen,

Die men niet bewijzen kan;

Leurt voorzeker niet met cijfers,

Want ge weet er tóch niks van!

Zit elkaar niet op te winden,

Beurt elkander eens wat op;

Neemt een biertje en tapt hoogstens

Een niet-politieke mop.

Zit daarachter niet te smoezen

Met de koppen bij elkaar:

Vol verhalen van "ze-zeggen",

Want het meeste is niet waar!

Praat ook niet van "lamawaaie",

Zuchten moet je evenmin;

Steek je handen uit de mouwen

En je neus niet óóv'ral in!

Ja, het komt nu op prestaties

En niet meer op praten aan;

Laat die mosterd na den maaltijd

En dat nakaartspel maar staan!