21. De
handen ineen en de blik omhoog
Zoo kreeg -
misschien ter loutering -
Ook ons te
kleine land
Een
schroeiwond als gevolg van
Den woesten
oorlogsbrand.
D'ellende
bleef ons niet gespaard,
Wij kregen
ook ons deel;
Het had wel
erger kunnen zijn,
Maar 't is
ook gauw te veel.
En nu het
land zich al herstelt,
De wonde
langzaam heelt,
Is eenheid
meer dan ooit gewenscht
En zij men
niet verdeeld.
Ach, schort
uw oordeel nog wat op,
Gij zijt uw
hoofd nog kwijt;
En als ge 't
weer gevonden hebt,
Bezint U dan
een tijd.
Loopt de
historie niet vooruit,
En overweegt
eerst goed,
Alvorens gij
uw oordeel velt,
Hoe of het
dan wél moet.
Er worde nu
niet nagekaart,
Geen
borrel-strategie;
Men houd'
elkaar niet bezig met
Wat
onzin-fantasie.
Het is nu
een critieke tijd,
Geen tijd
toch voor critiek;
Wij zijn nu
geen familie meer
Van zwammend
Jan Publiek.
De handen
uit de mouwen nu,
De
wederopbouw vraagt
Dat men
elkaar in alles steunt,
Elkanders
lasten draagt.
Ons land
heeft toch waarachtig wel
Voor heeter
vuur gestaan;
Weest
nuchter nu, tradities hoog,
Dan zal het
wel weer gaan!
De last is
toch nog niet zoo zwaar,
Dat men daar
onder zwicht;
Men sla de
handen nu ineen,
Den blik
omhoog gericht!
22.
Voorjaarsverschijnselen (1)
Als de dagen
langzaam lengen
En de zon
steeds warmer schijnt...
Als de
overjas geleid'lijk
Van het
straattooneel verdwijnt...
Als de
ijscoman weer postvat
Op den hoek
van onze straat...
Als men om
in dauw te trappen
's Zondags
naar Den Bosch toe gaat.
Als de
lindeboom bemest wordt
En het park
steeds meer groent...
Waar dan 's
avonds op de banken
Hier en daar
al wordt gezoend...
Als café's
zich uit gaan breiden
Met
terrassen op 't trottoir...
De
gepensionneerden 's morgens
Al op stap
gaan met sigaar...
Als de
vogels nestjes bouwen
En de
kalv'ren dartel zijn...
Als het 's
middags al een beetje
Te benauwd
wordt in den trein...
Als de
melkman al vóór achten
Staat te
fluiten aan de deur
En de
dienstmaagd kan doen gieg'len
Ook al is ze
nóg zoo'n zeur...
Als de
"plisiegenten" lachend
Op een
zonnig plekje staan
En
gemoed'lijk kunnen blijven
Als er iets
wordt fout gedaan...
Als de
bollenvelden lokken
En men daar
elkaar verdringt...
Als de
saaiste boer van Cromvoirt
Op het veld
een liedje zingt...
Als de
schilders weer in touw zijn
En de
schoonmaak wordt gepleegd...
Als met
méér elan dan anders
Menig
stoepje wordt geveegd...
Als er in de
krant zoowaar al
Bosch- en
heibrand wordt gemeld...
Als de
bakvisch 's Zondagsmorgens
Haar
vriendin van "sjans" vertelt...
Als de
slagersjongen fluitend
Naar zijn
verste klanten rijdt
En nog lust
heeft om te lonken
Naar de
goorste keukenmeid...
Als het
meest verwaande meisje
Stiekum naar
een jongen loert...
Als er hier
en daar door straatjeugd
Al een
boompje is gemoerd...
Als de
kinderwagen-moeders
Fier door
onze straten gaan
En al
kletsend op het smalste
Deel van het
trottoir gaan staan...
Als de
wereld ondanks oorlog
Toch nog zoo
beroerd niet lijkt...
Als men 't
leven ondanks zorgen
Van de
zonnezij bekijkt...
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Nou, dan
zou'k U willen vragen:
Doet dan een
bekentenis,
Dat dit
alles komt omdat het...
Wel,
omdat... het lente is!
23. Eskimo's
op de fiets
Naar
aanleiding van een bericht - in Juni '38 - dat twee Eskimo's volgens
hun keuze ieder een rijwiel cadeau kregen als belooning voor door
hen verleende medewerking bij het opsporen van in het Poolgebied
verongelukte vliegers.
Er waren
eens twee Eskimo's
Die waren
dol op fietsen;
(Da's weer
wat anders dan een visch
Rap aan een
speer te spietsen!)
Zij gaven
als belooning voor
Verleende
assistentie
Bij 't
zoeken naar twee vliegers aan
Twee fietsen
preferentie.
Dat wordt
daar vast een leuke boel:
Ik zie die
twee al slippen
En schuiven
op het gladde ijs
Of langs hun
hutjes glippen.
Waar is een
idealer oord
Om op de
fiets te springen
En onderweg
ijskoud en vrij
Een Poollied
uit te zingen.
Waar fietst
men ongestoorder voort,
Dan in die
witte streken,
Waar niet
een auto ons vermoordt
Wanneer wij
oversteken.
Daar houdt
je nooit een smeris aan
Om naar een
kaart te vragen
En evenmin
hoef j'op je borst
Zoo'n
ding-in-blik te dragen.
Totdat ook
daar de animo
Weer al te
groot gaat worden
En heel de
Pool wordt volgeplant
Met al die
gekke borden.
Maar in dat
ijzig witte land
Is één
ding heusch niet noodig:
Om op te
vallen is daar een
Wit spatbord
overbodig!
24. Bij den
dood van Pastoor Aelen
De populaire
Tilburgsche herder, die medio Augustus 1938 door een auto-ongeval in
Luxemburg om het leven kwam.
Weer deed de
dood een woeste zwaai
Dwars door
het snelverkeer
En sloeg
ditmaal met éénen slag
Een
priesterleven neer.
De echo van
den zwaren klap
Drong door
tot in de stad,
Die jaren
lang in dezen mensch
Een nobel
herder had.
Hij zocht
voor enk'le dagen slechts
Ontspanning
in een reis,
Waarop de
dood te loeren stond
Met d'immer
scherpe zeis.
Verdekt had
hij zich opgesteld
Daar ergens
in een bocht
En wie zegt
waarom juist nu weer
Zóó'n
leven werd gezocht?...
Een leven
vol beminn'lijkheid
Gewijd aan
zieleheil,
Dat lang nog
niet geschreden scheen
In
d'allerlaatste mijl.
Hij was
gezien in allen kring,
Hij was ook
populair,
Hij wist hoe
hij zich geven moest
Als priester
met een flair.
Een man die
altijd opgewekt
Zijn heil'ge
taak volbracht;
Met gullen
lach en breed gebaar
Veel leed
vaak heeft verzacht.
Een
priester, echt voor dezen tijd
Waarin men
het wel mag,
Zooals hij
met een breeden kijk
De juiste
dingen zag.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
God heeft
gewild, God heeft beschikt,
Dat plots
dit einde kwam,
Waarbij Hij
in ons oog te vroeg
Deez' herder
tot Zich nam.
God's wegen
zijn zoo wonderbaar:
Juist hij
werd neergeveld,
Die and'ren
onder hoede van
Christoffel
had gesteld...
Maar deze
heeft voorzeker hem
Den rechten
weg getoond
Naar't Rijk
waar tot in eeuwigheid
Zijn arbeid
zij beloond!
25. Aan het
nieuwste koppel
Ter
gelegenheid van het huwelijk van den beroemden wielrenner Jantje
Pijnenburg, op 1 Mei 1934.
't Koppel
Pijnenburg-Bierens
Dat hier
aangekondigd wordt
Is beslist
een knal-sensatie
In de
rijwielrennerssport.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Pijn, je
zult het met me eens zijn:
Dit wordt
vast het mooist contract,
Dat je ooit
zult kunnen teek'nen
Want dit is
een huuw'lijkspact.
En dit geldt
niet voor zes dagen,
Evenmin is't
maar een sprint;
Dit is een
contract voor't leven,
Dat je maar
één keertje vindt.
En je hoeft
hier niet te spurten,
Mededingers
zijn er niet;
(Want we
mogen v'ronderstellen
Dat men jou
alléén hier ziet!)
Wel geeft
ook het huuw'lijk premies
En vergeet
dat niet, Jan Pijn;
In den vorm
van jonge Pijnen
Kunnen die
een zegen zijn.
Als het ooit
zoover mocht komen
En je
strakjes op je schoot
Met zoo'n
Pijntje zit te spelen,
Breng hem
dan naar waarde groot.
Geef hem
als-ie al een broek draagt
Dan geen
fiets van chocola,
Maar dan
moet j'em laten trainen
Op de
racekar van z'n pa.
Laat hem
óók den kost verdienen
Met z'n
beenen net als jij;
Tegenwoordig
brengt dat meer op
Dan wat
pennelikkerij!
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Pijn, ik
hoop dat het je op een
Heele lange
huuw'lijksbaan
Als voorheen
net zoo gelukkig
En
voorspoedig moge gaan!
26. De
dissonant
(Historisch).
Het was op
Driekoningenavond
Er trokken
drie zangertjes rond,
Ze zongen
van allerlei liedjes,
Hun kleeding
en zang waren bont.
Ze liepen in
witzwarte hemden
Of kleurige
doeken om 't lijf
En hielden
'n doos met 'n lichie
Pal voor
zich uit en wat stijf.
Bestreken in
niet matig tempo
En
weloverwogen de straat;
Ze wisten
niet veel van folklore,
Maar wel
waar het meestal om gaat!...
Ze zongen
zooiets van Herodes,
Dat was eens
een koning zoo wreed,
Al wisten ze
niet zoo héél zeker
Wat of die
dan eigenlijk deed.
Ook zongen
ze van Mad-de-le-na,
Ze slikten
iets in over "graf"
En zeiden
dat een der drie Wijzen
Heel zwart
was en ook nog wat gaf.
Ze zongen
met zeer schelle stemmen:
"De
sterre was stil blijven staan."
(En toen ze
een stuivertje kregen
Zijn ze gauw
verder gegaan).
Zoo kwamen
ze ook op den Heuvel
En kweelden
daar in een café,
Maar hoe ze
wel-luidend ook zongen:
Het publikum
leefde niet mee.
Men had er
genoeg van gekregen;
Er waren er
zóóveel geweest;
Men liet er
de jochies maar zingen
Al deden
ze't lang niet bedeesd.
Toen konden
ze't niet meer verkroppen,
Ze hielden
niet langer zich koest
En vlak na't
ontroerende liedje
Riep een van
de "vorsten": "Verroest!"
27. Aan
onzen nieuwen Burgemeester
Zaterdag 20
Januari 1940.
Burgemeester
van de Mortel
Eerste
burger van de stad,
Heden is er
iets bijzonders
Wat ik U te
zeggen had.
Heden zijt
ge met veel luister
Officieel
geïnstalleerd
In het ambt
waarin g'in loco
Reeds Uw
deel hebt gepresteerd.
Want aan
deze hoofdpositie
Zijt ge
eenigszins gewend;
(Het is goed
dat nu eenieder
Ook den
burgemeester ként).
Moge onder
Uwe leiding
Deze stad
crescendo gaan,
En heel
spoedig bij de serie
Van de
honderdduizend staan.
U neemt over
nu het stadsroer
Op een wel
critiek moment,
Maar we
weten allen zeker
Dat g'er
zeer geschikt voor bent.
In de jaren
die U resten
Zult g'er
wel in staat toe zijn
Van deez'
"stad" een stad te maken,
Van het
Heuvel-"plein" een plein.
Graaf een
tunnel naar Uw meening,
Want U hebt
een beter plan;
Laat ons
hieromtrent niet vragen:
"Komt
er nou nog ooit iets van?"
Maak een
degelijker centrum
En een
mooi're Raadhuisstraat
Op een wijze
dat men niet meer
Langs een
muur en schutting gaat.
De politie
vraagt een auto
En een beter
hoofdbureau,
Want dat is
daar wel zoo'n beetje
Van:
bij-ons-gaat-alles-zóó!
Geef den
Besterd eens verlichting
En vooral
een goed trottoir,
Want dat
bagg'ren in het duister
Is toch
eig'lijk zoo maar raar.
En dan is er
nog één kwestie,
Die op
moeilijkheden stuit,
Maar die gij
moog' overwinnen:
Roei de
werkeloosheid uit!
Al die
plannen zijn wel sneller
Neergepend
dan uitgebouwd,
Maar ik meen
te mogen zeggen:
Nou, ze zijn
U toevertrouwd.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Hooggeachte
burgemeester,
Neem de
teugels nu ter hand;
Tilburg zij
onder Uw hoede
Ook de
béste stad van 't land!
28. Onze
helden
Geleid'lijk
keerden zij weer terug
Die dappere
soldaten;
Zij kwamen
rechtstreeks van het front
Of werden
vrijgelaten.
Zij hebben
zich vol moed geweerd,
Zij deden
wat zij konden;
De
tegenstander had het zwaar
Daar waar
zij hem weerstonden.
Er is niet
zonder reden reeds
Veel lof hun
toegezongen;
Voor immer
hebben zij respect,
Bewond'ring
afgedwongen.
Zij hebben
voor ons dierbaar land
Het meest in
pand gegeven;
Zij zetten
alles op het spel:
Hun bloed en
hun jong leven.
De
tegenstander heeft erkend,
Dat zij zoo
dapper streden
En heeft
door een loyale daad
Verbittering
vermeden.
Zoo kwamen
zij behouden terug
In huis of
in gezinnen;
Zij konden
wellicht niet den strijd
Maar wel onz'
harten winnen.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Men heeft in
een onzaal'gen tijd
De weermacht
veel verweten,
Toch heeft
zij Neêrland's eer gered,
Dát mag men
nooit vergeten.
Aan hen die
niet zijn weergekeerd,
Die achter
zijn gebleven:
Een groot
saluut - zij gaven voor
Het
vaderland hun leven.
Zij vielen
op het veld van eer,
Zij blijven
onze helden,
Die men tot
in het nageslacht
Met eerbied
zal vermelden.
En gij, die
soms een zoon betreurt,
Een
echtgenoot of vader,
Wel, troost
u met hun beter lot,
Tot hen zegt
God: Treedt nader!
29. Bloote
beenen
Ze is heel
lief, knap en charmant,
Sportief en
Fifi hiet-ze,
Toch vind ik
haar niet meer zoo leuk
Wanneer ik
haar zie fietsen.
Want
"mode" schijnt het weer te zijn
- Ze wil er
zich voor leenen -
Om sjansend
langs de straat te gaan
Met bloote
bleeke beenen.
En als ze
nou maar zachtjes bruin
Of
welgevormd waren,
Dan was
zoo'n demonstratie nog
Een béétje
te verklaren.
De meeste
echter zijn affreus,
Die zijn
gewoon afschuuw'lijk;
Ze zouden
soms wel kunnen zijn
Beletsels
voor een huuw'lijk.
D'r zijn
soms van die beenen bij
Met soort
van muggebeten;
Je vraagt je
af: hoe komt z'er bij?
Of: zou ze
dat nou weten?
Ik vind ze
toch maar so-wie-so
Al die
ontkouste meisjes
Met beenen
met de mot erin
Of kuiten
als radijsjes.
Ik ben niet
tegen wat vertoon
Van
vrouw'lijk schoon - dat weet je,
Maar soms
dan denk ik toch wel eens:
"Zeg,
spaar je nou een beetje!"
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Hoe ik er
over denk zal ik
Niet verder
laten blijken,
Want anders
zegt er straks nog een:
"Dan
moet'er nie naar kijke!...
30. Niet
zwammen!
Praat nou
niet meer over bommen,
Over troepen
enzoovoort;
Over dingen
die uw buurman
Weer van
and'ren heeft gehoord.
Praat niet
over oorlogskansen,
Over
oorlogsmat'riaal;
Over treinen
met kanonnen
En weet-ik-'t-allemaal.
Kondigt niet
- hoe wilt ge't weten? -
Zoo maar
bomaanvallen aan,
Net alsof
zooiets tevoren
Op den
"plakzuil" heeft gestaan!
Praat vooral
niet over dingen,
Die men niet
bewijzen kan;
Leurt
voorzeker niet met cijfers,
Want ge weet
er tóch niks van!
Zit elkaar
niet op te winden,
Beurt
elkander eens wat op;
Neemt een
biertje en tapt hoogstens
Een
niet-politieke mop.
Zit
daarachter niet te smoezen
Met de
koppen bij elkaar:
Vol verhalen
van "ze-zeggen",
Want het
meeste is niet waar!
Praat ook
niet van "lamawaaie",
Zuchten moet
je evenmin;
Steek je
handen uit de mouwen
En je neus
niet óóv'ral in!
Ja, het komt
nu op prestaties
En niet meer
op praten aan;
Laat die
mosterd na den maaltijd
En dat
nakaartspel maar staan!