CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

11 t/m 20


HONDERD VERSJES VAN: VOICI

11. Het einde van den oudste

 

Toen de Turk Zaro Agha - in Juli 1933 - de oudste man ter wereld, op sterven lag. Hij verkeerde in de grootste armoede en was door iedereen verlaten.

 

Ieder leven neemt een einde

Ook al duurt het wel eens lang

En de dood kijkt niet naar leeftijd

Niet naar tijd en niet naar rang.

Zaro Agha ligt op sterven,

Ook het eind' is dus in zicht

Van den man die 't langst van allen

Op deez' aard' is opgelicht.

Want U weet wel Zaro Agha

Is het oudst van allemaal,

Hij is nu al 160

Ook al is-ie nog niet kaal!

Thans schijnt ook de tijd gekomen

Voor den oudsten onder ons,

Die den laatsten tijd ging lijken

Op een uitgeknepen spons.

Wijl hij abnormaal bejaard was,

Vond men het de moeite waard

Dezen grijsaard t'exploiteeren

Als de oudste man ter aard'.

Maar hij heeft niets dan misère

Op deez' wereld slechts gekend

En geloof maar dat-ie blij is

En verlangend naar het end.

Door zich aan te laten gapen

Had hij heel veel geld gespaard,

Maar dat heeft hij weer verloren,

Hebben and'ren thans vergaard.

Eenzaam ligt hij op zijn ziekbed,

Zijn familie kent hem niet;

Vreemden moeten collecteeren

Nu men hem niet eens meer ziet.

Dat is dus het tragische einde

Van den oudsten wereldling,

Die misschien nog niet van oudheid

Maar van narigheid verging!...

 

 

12. Taxitis

 

Toen - in 1933 - de taxibedrijven als paddestoelen uit den grond oprezen.

 

Als een bende jonge wolven,

Die goed uitgehongerd zijn,

Zijn ze plots'ling losgelaten

Op nog onbegraasd terrein.

Als een troepje dolle honden

Renden zij toen door de stad,

Links en rechts langs alle kanten

Naar wie hen geroepen had.

Maar toen kwam de concurrentie

En er kwamen wolven bij,

Die het blaffend koor versterkten

En luid jankten: "Hier zijn wij!"

Al die wolven gingen eten

Van hetzelfde stukje brood;

Toen dat kleine stukje op was,

Maakten zij elkander dood.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Da's de fabel van de taxi's

Van de ci-, be-, peu- en til;

Immer was 't dat wat de één heeft

Ook de and're hebben wil.

Maar ik weet wel dat de eerste

Die van al dit tax-gesis

Met de grootste winst gaat strijken

Zeer beslist de Rijkstax is!

 

 

13. Zou het?

 

Naar aanleiding van het ééne stukje goud, dat na heel lang baggeren in Aug. '38 uit een vroeger bij onze kust gezonken goudtransportschip werd opgehaald.

 

Er is al veel te doen geweest

Om 't goud van de "Lutine",

Waaraan, zoo dacht er menigeen,

Wel iets viel te verdienen.

Dat zal ook wel, maar als de zee

Het ons niet terug wil geven,

Dan is de club gauw uitgepraat

En blijft het bij een streven.

De "Karimata" kwam er bij,

Zij baggerde met snukken,

Maar haalde er wat rommel uit

En zit nu wéér met stukken.

Het bleef bij klodders zand en klei

Bij munten en kanonnen

En wat er meer naar boven kwam

Lijkt lichtelijk verzonnen.

Want zou dat ééne staafje goud,

Dat stukkie veler droomen,

Nou heelemaal en werk'lijk waar

Van ond'ren zijn gekomen?...

 

 

14. Er tikt iets!

 

Het einde van de winterplaag

Lijkt nu dan toch in zicht.

(U denkt: Voici krijgt andermaal

Wat stof voor een "gedicht").

De krant zei: Er is dooi op komst -

Men lachte wijl het vroor -

Toch kreeg de krant gelijk, want thans

Breekt dan die dooi toch door.

Het is een echte dooie boel,

Het dooit langs allen kant;

Wat eens in sneeuw te pronken lag,

Wordt nu een modderland.

Wat eens bezadigd en gedempt

Door onze straten reed,

Dat spettert, slikt en slobbert thans,

Omdat de winter zweet.

De sneeuw op onze daken smelt,

De straat is niet meer glad;

Wat sneeuw was wordt nu water en

Wat glad was wordt nu nat.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Zooals het klokje thuis tikt, tikt

Het nergens zegt de spreuk;

Bij ons is daar een tikje bij

En da's nou niet zoo leuk.

Zooals het bij ons thuis thans tikt,

Zoo tikt het overal;

Soms gaat dat tikken over tot

Een kleine waterval.

Het tikt mijns inziens nu te veel,

Er lekt iets langs het lood;

De boel tikt onder water nou

Door die ver...tikte goot!

 

 

15. Schrikkel(ijk) jaar

 

Er is nog altijd overvloed

Aan vrouwelijk geslacht;

Hier is de kans voor haar die soms

Vergeefs nog heeft gewacht.

De rollen zijn nu omgekeerd,

Het is een schrikkeljaar;

De meisjes hebben nu het woord,

De keuze is aan "háár".

De mannen wachten nu maar af,

(Al wordt er vaak beweerd

Door hen die reeds gebonden zijn:

De keus is steeds verkeerd!!...)

Maar tot dezulken zeg ik dan:

Dat is je eigen schuld;

Da's taal van hem die door een vrouw

Zich zeggen laat: je zúlt!

Althans, dat dunkt me zoo, want ik

Ben steeds nog niet getrouwd;

Ik sprak nog niet van: "Ja, ik wil"

Wat somm'gen thans berouwt...

Toch vrees ik niet een schoone vrouw

Die dingt om mijne hand;

Ik dreig eenvoudig als ze spookt:

"Dát zet ik in de krant!"

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Gij mannen, in dit "schrikk'lijk jaar",

Die nog "zu haben" zijn,

Vereenigt U, er dreigt gevaar,

Trekt allen nu één lijn!

Wanneer gij soms een aanzoek krijgt

Van: "Zeg, wil jij met mij?"

Conditionneert dan eerst vooruit:

Hoe dikwijls ben ik vrij?...

 

 

16. We blijven thuis!

 

Toen in Januari 1940 de grenzen gesloten werden.

 

De oorlog deed de grenzen dicht,

We blijven nu maar thuis

En zoeken voor den eersten keer

Vertier in eigen huis.

We rijden niet met bussen uit

Naar Brussel of Parijs,

Naar Luxemburg, Spa of naar

Antwerpen's Sportpaleis.

Er is "niks an" in 't buitenland:

Je moet er vroeg naar bed,

Want overal wordt j'al om tien

Uur op de straat gezet.

Ook op de zee is het niet pluis,

Een bootreis is riskant;

Ontmoet j'een mijn dan kom je nooit

Meer terug in 't vaderland.

De wintersport - dat zou nog gaan,

Maar da's zoo ver van huis

En als er soms eens "herrie" komt,

Dan raak je niet meer thuis.

De goede zijde van dit al

Die ligt wel voor de hand:

Leert kennen en bereist nu eens

Ons eigen Nederland!

 

 

17. Zeg eens iets zoets!...

 

Ze zaten heel knus met z'n tweeën

In een hoek van 't café bij elkaar;

Ze hielden zooveel van elkander

En vormden een zoetelijk paar.

Hij smoesde zijn Grietje veel woordjes

Van liefde en trouw in het oor,

(Waarop zij de opmerking maakte,

Dat hij zich niet dagelijks schoor).

Hij vond haar zoo lief en zoo aardig,

Al droomde en zei ze niet veel;

Ze kon soms zoo lang zitten staren

En leek ook wat sentimenteel.

Ze had nogal vaak van die buien,

Dan keek ze maar stil voor zich uit

En dan dacht hij toch wel bij z'n eigen:

"Och, kind, doe eens open je snuit!"

Hij kon het niet langer verdragen,

Dat saaie gedoe was niet leuk;

Dat dreigde nog ooit eens te leiden

Ook tusschen deez' twee tot een breuk.

Zoo was het geval op dien avond,

Toen zij weer zoo droom'rig kon zijn;

Plots vroeg hij: "Zeg nou eens iets zoetigs"

Toen zei ze heel zacht:... "Marsjepijn".

 

 

18. Per kar en per fiets

 

Nu d'auto's hier zijn opgelegd,

Benzine moet gespaard,

Nu is de eer zoowaar weer aan

Het vaak versmade paard.

De taxi's liggen in den hoek,

Het rijtuig met koetsier

Viert weer triomf en d'autobus

Werd weer een Jan Plezier.

De vrachten tast men thans weer op

Een oude sleeperskar

En Kees de voerman grijnst met recht:

"Ze moete mèn wir, war?!"

Waar thans de automobilist

Langs holle wegen staart,

Daar zegt hij met een variant:

"Mijn auto voor een paard!"

Getapt is alom in het land

Thans ook het stálen ros;

Wie vroeger in een auto lag,

Die trapt er nu op los!

En had men zich de luxe van

Chauffeur gepermitteerd

Dan heeft men hem per tandem gauw

De "vóórtrap" aangesmeerd.

Per paard en wagen of per fiets

Trekt Holland er op uit,

Waardoor de vaart van snelheidsdood

Voorloopig is gestuit.

Een ander voordeel van verkeer

In zeer vertraagden trant

Is dat men thans pas eens goed ziet

De schoonheid van ons land!

 

 

19. Schoonmaak

 

Erger dan de Maartsche buien,

d'Internationale strijd

Of opcenten op belasting

Is die nare schoonmaaktijd.

Als de huisvrouw gaat regeeren

Met haar veger, zeem en doek

Is in menig knusse woning

Alle rust en orde zoek.

Vrees'lijk is het voor de mannen

Overal rond dezen tijd

Onderdrukt te moeten worden

Door hun vrouw of door de meid.

Hulpeloos en onderdanig

Blijkt het mannelijk geslacht

Als die schoonmaakkoorts weer uitbreekt

En de boenwas glimmend lacht.

Echt gezellig als je struikelt

Over 't opgerold karpet

En een stoelen-barrière

In de gang is neergezet.

Heerlijk klinkt dat holle klossen

Op de looperlooze trap!

Leuk wanneer je j'ellebogen

Lekker stoot bij ied'ren stap.

Hoort de mannen nu eens mopp'ren,

Hun bureau ligt door elkaar:

Oh, het is toch zoo verrukk'lijk

Zulk een schoonmaak ieder jaar!...

Maar toch blijkt ook aan dit euvel

Achteraf een goede kant,

Want het geeft weer menig werk

En een duitje in de hand.

Van de kleine timmerlieden,

Den behanger enzoovoort;

Of men koopt een nieuwigheidje,

Er rolt geld - zooals het hoort.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar als eens die nijv're "duifjes"

Weer gereed gekomen zijn

Met den schoonmaak van hun "nestje"

Vindt de "doffer" het tóch fijn!

 

 

20. Oh, die kraaien!

 

De lentebode in deez' stad

Is niet het groen in boomen,

Maar wél het fraais dat daarvandaan

Naar ond'ren pleegt te komen!...

Want telkens als het lente wordt

Beginnen ze te zaaien,

Dat leuke vliegend ongediert',

Die lekk're zwarte kraaien.

Het is zoo'n echt gezellig stel,

Het zijn zoo'n lieve dieren;

Je neemt er nog eens iets van mee...

Ze weten je te sieren!...

Wij hebben nu ook iets aparts,

Venetië heeft z'n duiven

En Tilburg kan zéér prat gaan op

Z'n kraaien... en hun struiven!

De kraaien-polemiek begint

Thans ook weer op te laaien,

Omdat men hén verwijd'ren wil,

Die onze stad verfraaien.

Want, ja, die vuile kraaien, war,

Vertoonen wel eens lekken

En maken op de keien en...

De hoeden witte plekken...

Er is wel iets te zeggen voor

Bescherming dezer dieren;

Men pookt bij voorkeur hen eruit

Wanneer zij welig tieren.

De een zou heel dat (kraaien)stel

Eens lief'lijk willen aaien;

De ander zou ze stuk voor stuk

Den nek om willen draaien.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Toch is het leuk al dat gezeur

Om onze fraaie kraaien

Die op deez' stad van boven af

Wat "losse flodders" zaaien.

Gelukkig dat men om zóóiets

Hier velen thans hoort grommen:

Getroost, in menig and're stad

Is 't erger: vallen bommen!...