11. Het
einde van den oudste
Toen de Turk
Zaro Agha - in Juli 1933 - de oudste man ter wereld, op sterven lag.
Hij verkeerde in de grootste armoede en was door iedereen verlaten.
Ieder leven
neemt een einde
Ook al duurt
het wel eens lang
En de dood
kijkt niet naar leeftijd
Niet naar
tijd en niet naar rang.
Zaro Agha
ligt op sterven,
Ook het
eind' is dus in zicht
Van den man
die 't langst van allen
Op deez'
aard' is opgelicht.
Want U weet
wel Zaro Agha
Is het oudst
van allemaal,
Hij is nu al
160
Ook al is-ie
nog niet kaal!
Thans
schijnt ook de tijd gekomen
Voor den
oudsten onder ons,
Die den
laatsten tijd ging lijken
Op een
uitgeknepen spons.
Wijl hij
abnormaal bejaard was,
Vond men het
de moeite waard
Dezen
grijsaard t'exploiteeren
Als de
oudste man ter aard'.
Maar hij
heeft niets dan misère
Op deez'
wereld slechts gekend
En geloof
maar dat-ie blij is
En
verlangend naar het end.
Door zich
aan te laten gapen
Had hij heel
veel geld gespaard,
Maar dat
heeft hij weer verloren,
Hebben
and'ren thans vergaard.
Eenzaam ligt
hij op zijn ziekbed,
Zijn familie
kent hem niet;
Vreemden
moeten collecteeren
Nu men hem
niet eens meer ziet.
Dat is dus
het tragische einde
Van den
oudsten wereldling,
Die
misschien nog niet van oudheid
Maar van
narigheid verging!...
12. Taxitis
Toen - in
1933 - de taxibedrijven als paddestoelen uit den grond oprezen.
Als een
bende jonge wolven,
Die goed
uitgehongerd zijn,
Zijn ze
plots'ling losgelaten
Op nog
onbegraasd terrein.
Als een
troepje dolle honden
Renden zij
toen door de stad,
Links en
rechts langs alle kanten
Naar wie hen
geroepen had.
Maar toen
kwam de concurrentie
En er kwamen
wolven bij,
Die het
blaffend koor versterkten
En luid
jankten: "Hier zijn wij!"
Al die
wolven gingen eten
Van
hetzelfde stukje brood;
Toen dat
kleine stukje op was,
Maakten zij
elkander dood.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Da's de
fabel van de taxi's
Van de ci-,
be-, peu- en til;
Immer was 't
dat wat de één heeft
Ook de
and're hebben wil.
Maar ik weet
wel dat de eerste
Die van al
dit tax-gesis
Met de
grootste winst gaat strijken
Zeer beslist
de Rijkstax is!
13. Zou het?
Naar
aanleiding van het ééne stukje goud, dat na heel lang baggeren in
Aug. '38 uit een vroeger bij onze kust gezonken goudtransportschip
werd opgehaald.
Er is al
veel te doen geweest
Om 't goud
van de "Lutine",
Waaraan, zoo
dacht er menigeen,
Wel iets
viel te verdienen.
Dat zal ook
wel, maar als de zee
Het ons niet
terug wil geven,
Dan is de
club gauw uitgepraat
En blijft
het bij een streven.
De "Karimata"
kwam er bij,
Zij baggerde
met snukken,
Maar haalde
er wat rommel uit
En zit nu
wéér met stukken.
Het bleef
bij klodders zand en klei
Bij munten
en kanonnen
En wat er
meer naar boven kwam
Lijkt
lichtelijk verzonnen.
Want zou dat
ééne staafje goud,
Dat stukkie
veler droomen,
Nou
heelemaal en werk'lijk waar
Van ond'ren
zijn gekomen?...
14. Er tikt
iets!
Het einde
van de winterplaag
Lijkt nu dan
toch in zicht.
(U denkt:
Voici krijgt andermaal
Wat stof
voor een "gedicht").
De krant
zei: Er is dooi op komst -
Men lachte
wijl het vroor -
Toch kreeg
de krant gelijk, want thans
Breekt dan
die dooi toch door.
Het is een
echte dooie boel,
Het dooit
langs allen kant;
Wat eens in
sneeuw te pronken lag,
Wordt nu een
modderland.
Wat eens
bezadigd en gedempt
Door onze
straten reed,
Dat
spettert, slikt en slobbert thans,
Omdat de
winter zweet.
De sneeuw op
onze daken smelt,
De straat is
niet meer glad;
Wat sneeuw
was wordt nu water en
Wat glad was
wordt nu nat.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Zooals het
klokje thuis tikt, tikt
Het nergens
zegt de spreuk;
Bij ons is
daar een tikje bij
En da's nou
niet zoo leuk.
Zooals het
bij ons thuis thans tikt,
Zoo tikt het
overal;
Soms gaat
dat tikken over tot
Een kleine
waterval.
Het tikt
mijns inziens nu te veel,
Er lekt iets
langs het lood;
De boel tikt
onder water nou
Door die
ver...tikte goot!
15.
Schrikkel(ijk) jaar
Er is nog
altijd overvloed
Aan
vrouwelijk geslacht;
Hier is de
kans voor haar die soms
Vergeefs nog
heeft gewacht.
De rollen
zijn nu omgekeerd,
Het is een
schrikkeljaar;
De meisjes
hebben nu het woord,
De keuze is
aan "háár".
De mannen
wachten nu maar af,
(Al wordt er
vaak beweerd
Door hen die
reeds gebonden zijn:
De keus is
steeds verkeerd!!...)
Maar tot
dezulken zeg ik dan:
Dat is je
eigen schuld;
Da's taal
van hem die door een vrouw
Zich zeggen
laat: je zúlt!
Althans, dat
dunkt me zoo, want ik
Ben steeds
nog niet getrouwd;
Ik sprak nog
niet van: "Ja, ik wil"
Wat somm'gen
thans berouwt...
Toch vrees
ik niet een schoone vrouw
Die dingt om
mijne hand;
Ik dreig
eenvoudig als ze spookt:
"Dát
zet ik in de krant!"
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Gij mannen,
in dit "schrikk'lijk jaar",
Die nog
"zu haben" zijn,
Vereenigt U,
er dreigt gevaar,
Trekt allen
nu één lijn!
Wanneer gij
soms een aanzoek krijgt
Van:
"Zeg, wil jij met mij?"
Conditionneert
dan eerst vooruit:
Hoe dikwijls
ben ik vrij?...
16. We
blijven thuis!
Toen in
Januari 1940 de grenzen gesloten werden.
De oorlog
deed de grenzen dicht,
We blijven
nu maar thuis
En zoeken
voor den eersten keer
Vertier in
eigen huis.
We rijden
niet met bussen uit
Naar Brussel
of Parijs,
Naar
Luxemburg, Spa of naar
Antwerpen's
Sportpaleis.
Er is
"niks an" in 't buitenland:
Je moet er
vroeg naar bed,
Want overal
wordt j'al om tien
Uur op de
straat gezet.
Ook op de
zee is het niet pluis,
Een bootreis
is riskant;
Ontmoet
j'een mijn dan kom je nooit
Meer terug
in 't vaderland.
De
wintersport - dat zou nog gaan,
Maar da's
zoo ver van huis
En als er
soms eens "herrie" komt,
Dan raak je
niet meer thuis.
De goede
zijde van dit al
Die ligt wel
voor de hand:
Leert kennen
en bereist nu eens
Ons eigen
Nederland!
17. Zeg eens
iets zoets!...
Ze zaten
heel knus met z'n tweeën
In een hoek
van 't café bij elkaar;
Ze hielden
zooveel van elkander
En vormden
een zoetelijk paar.
Hij smoesde
zijn Grietje veel woordjes
Van liefde
en trouw in het oor,
(Waarop zij
de opmerking maakte,
Dat hij zich
niet dagelijks schoor).
Hij vond
haar zoo lief en zoo aardig,
Al droomde
en zei ze niet veel;
Ze kon soms
zoo lang zitten staren
En leek ook
wat sentimenteel.
Ze had nogal
vaak van die buien,
Dan keek ze
maar stil voor zich uit
En dan dacht
hij toch wel bij z'n eigen:
"Och,
kind, doe eens open je snuit!"
Hij kon het
niet langer verdragen,
Dat saaie
gedoe was niet leuk;
Dat dreigde
nog ooit eens te leiden
Ook tusschen
deez' twee tot een breuk.
Zoo was het
geval op dien avond,
Toen zij
weer zoo droom'rig kon zijn;
Plots vroeg
hij: "Zeg nou eens iets zoetigs"
Toen zei ze
heel zacht:... "Marsjepijn".
18. Per kar
en per fiets
Nu d'auto's
hier zijn opgelegd,
Benzine moet
gespaard,
Nu is de eer
zoowaar weer aan
Het vaak
versmade paard.
De taxi's
liggen in den hoek,
Het rijtuig
met koetsier
Viert weer
triomf en d'autobus
Werd weer
een Jan Plezier.
De vrachten
tast men thans weer op
Een oude
sleeperskar
En Kees de
voerman grijnst met recht:
"Ze
moete mèn wir, war?!"
Waar thans
de automobilist
Langs holle
wegen staart,
Daar zegt
hij met een variant:
"Mijn
auto voor een paard!"
Getapt is
alom in het land
Thans ook
het stálen ros;
Wie vroeger
in een auto lag,
Die trapt er
nu op los!
En had men
zich de luxe van
Chauffeur
gepermitteerd
Dan heeft
men hem per tandem gauw
De
"vóórtrap" aangesmeerd.
Per paard en
wagen of per fiets
Trekt
Holland er op uit,
Waardoor de
vaart van snelheidsdood
Voorloopig
is gestuit.
Een ander
voordeel van verkeer
In zeer
vertraagden trant
Is dat men
thans pas eens goed ziet
De
schoonheid van ons land!
19.
Schoonmaak
Erger dan de
Maartsche buien,
d'Internationale
strijd
Of opcenten
op belasting
Is die nare
schoonmaaktijd.
Als de
huisvrouw gaat regeeren
Met haar
veger, zeem en doek
Is in menig
knusse woning
Alle rust en
orde zoek.
Vrees'lijk
is het voor de mannen
Overal rond
dezen tijd
Onderdrukt
te moeten worden
Door hun
vrouw of door de meid.
Hulpeloos en
onderdanig
Blijkt het
mannelijk geslacht
Als die
schoonmaakkoorts weer uitbreekt
En de
boenwas glimmend lacht.
Echt
gezellig als je struikelt
Over 't
opgerold karpet
En een
stoelen-barrière
In de gang
is neergezet.
Heerlijk
klinkt dat holle klossen
Op de
looperlooze trap!
Leuk wanneer
je j'ellebogen
Lekker stoot
bij ied'ren stap.
Hoort de
mannen nu eens mopp'ren,
Hun bureau
ligt door elkaar:
Oh, het is
toch zoo verrukk'lijk
Zulk een
schoonmaak ieder jaar!...
Maar toch
blijkt ook aan dit euvel
Achteraf een
goede kant,
Want het
geeft weer menig werk
En een
duitje in de hand.
Van de
kleine timmerlieden,
Den behanger
enzoovoort;
Of men koopt
een nieuwigheidje,
Er rolt geld
- zooals het hoort.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Maar als
eens die nijv're "duifjes"
Weer gereed
gekomen zijn
Met den
schoonmaak van hun "nestje"
Vindt de
"doffer" het tóch fijn!
20. Oh, die
kraaien!
De lentebode
in deez' stad
Is niet het
groen in boomen,
Maar wél
het fraais dat daarvandaan
Naar ond'ren
pleegt te komen!...
Want telkens
als het lente wordt
Beginnen ze
te zaaien,
Dat leuke
vliegend ongediert',
Die lekk're
zwarte kraaien.
Het is zoo'n
echt gezellig stel,
Het zijn
zoo'n lieve dieren;
Je neemt er
nog eens iets van mee...
Ze weten je
te sieren!...
Wij hebben
nu ook iets aparts,
Venetië
heeft z'n duiven
En Tilburg
kan zéér prat gaan op
Z'n
kraaien... en hun struiven!
De
kraaien-polemiek begint
Thans ook
weer op te laaien,
Omdat men
hén verwijd'ren wil,
Die onze
stad verfraaien.
Want, ja,
die vuile kraaien, war,
Vertoonen
wel eens lekken
En maken op
de keien en...
De hoeden
witte plekken...
Er is wel
iets te zeggen voor
Bescherming
dezer dieren;
Men pookt
bij voorkeur hen eruit
Wanneer zij
welig tieren.
De een zou
heel dat (kraaien)stel
Eens
lief'lijk willen aaien;
De ander zou
ze stuk voor stuk
Den nek om
willen draaien.
- - - - - -
- - - - - - - - - - - - - -
Toch is het
leuk al dat gezeur
Om onze
fraaie kraaien
Die op deez'
stad van boven af
Wat
"losse flodders" zaaien.
Gelukkig dat
men om zóóiets
Hier velen
thans hoort grommen:
Getroost, in
menig and're stad
Is 't erger:
vallen bommen!...