CuBra
INHOUD MAJOIE
INHOUD DICHTERS
HOME
 KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
FOTOGRAFIE

Print  Pagina

Johnny  Majoie (Voici)

Gedichten uit de Nieuwe Tilburgsche Courant

1 t/m 10


HONDERD VERSJES VAN: VOICI

 

1. Een versje vooraf ter inleiding

 

In dezen bundel heeft "VOICI"

- De rijmelaar vermaard -

De vruchten van zijn ironie

En schalkschheid saâmgegaard.

Zijn vruchten zijn als medicijn,

Wel pittig maar niet wrang;

Ze werken als de beste wijn

Bij snarenspel en zang.

"VOICI" heeft, dunkt me, goed gedaan

Dat hij ze samen bond

En zorgde voor haar voortbestaan,

Want humor is gezond.

In dagen van melancholie,

Als alles tegenstaat,

Leest dan deez' bundel van "VOlCI",

Zijn humor werkt probaat!

 

C. VAN WESTWOUD

 

 

2. De "Nederlandsche" Taal

 

Wij leven in een raren tijd

Van dwaasheid en van schijn

En op een ander doen we graag

Heel anders dan we zijn.

We doen niet langer als weleer

Eenvoudig en bedeesd;

Doch waar het maar om gaat is: Hoe

Verdienen wij het meest?

Wij lezen en wij hooren van:

"Steunt Neêrlandsch Fabrikaat!"

Maar onze eigen taal is ook

Doorspekt met vreemde praat.

Ja, alles krijgt een mooier naam,

Dat hoort nu eenmaal zoo;

Een lampenzaakje heet voortaan

(net echt!) Technisch Bureau.

En "kellner" noemen wij vulgair

Pssst! Ober! roepen wij

(Er is een woord dat hierop rijmt

Dat is: aanstellerij...).

"Taartjeswinkel" klinkt banaal

Een lunchroom heet zoo'n ding;

En 's avonds hoor je soms bonsoir,

De jeugd praat steeds van swing.

Een "avondkleed", hoe klinkt dat nou!

Dat noemt men grand-toilet;

Een Hollandsch woord bestaat niet eens

Voor smoking en jacquet.

Wij brengen voorts een week-end door

En gaan per touring-car;

We nemen dan een plaid soms mee

('t Is treurig, maar toch waar!)

Een bandenpech wordt panne genoemd,

Een ongeluk malheur;

De mallemolen-eigenaar

Heet deftig directeur.

En bij een hockey-match behoort

Een shirt, een stick en zoo;

De thé-dansant gaat soms gepaard

Met eene mode-show.

Uw pak heeft steeds de nieuwste snit

En is haute nouveauté;

Dan heb je nog een overall

En ook nog een cache-nez.

"Ga zitten" heet soms: take a seat,

(Wat klinkt me dat toch chic!)

En Bob neemt zijn binocle mee

Naar het concours-hippique.

Men zegt in plaats van "dank-U-wel"

I thank you of merci;

Dat geeft cachet aan uw persoon

(Ofschoon ik dat wel "zie"!)

Mijn meisje(?) noem ik fiancée

(Een flirt heeft eenmaal chance!)

"In elke stad een and're schat"

Wordt meer en meer usance.

De wereld wil bedrogen zijn

En houdt daarom van trucs;

(Verwar dit niet met auto-truck)

De weelde heet voort luxe.

Een man van standing is een "heer" (zou 't?)

Of all-round gentleman;

(Hoe vind je nou dat koeterwaalsch,

That's slipping of the pen!)

Een partner is een "speelgenoot"

Een "kastje" heet dressoir;

En als je heel duur uit wilt zijn

Dan ga je naar een bar.

Voor "danszaal" heb je ook zoo'n woord

(Ik noem 't rumba-race);

Maar dancing is toch meer en vogue

(Ofschoon ik d'uitspraak vrees!)

Een film heeft een happy end

Met scènes en close-ups;

Men spreekt ook van society

En van besloten clubs.

De haren zijn gepermanent

De kapper heet coiffeur;

De naaister costumière soms

In 't mannelijk tailleur.

Bedenk dat dit niet alles is,

(D'r kan nog heel wat bij);

Ach, houdt uw moedertaal in eer'

Van vreemde smetten vrij!

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar wat het mooist van alles is

En wat ik nou pas zie:

Ik heb nog nooit gezet "ziehier"

Maar teeken steeds VOICI!

 

 

3. Een prachtvak

 

Dezer dagen kwam Marietje

Uit de school naar huis en zei:

"Pa, wij hebben op de rooster

Weer een heel nieuw leervak bij."

Pa begon z'n hoofd te schudden,

Neen, dat werd toch wel wat dol,

Want ze proppen zoo'n klein hoofdje

Toch al met van alles vol.

En papa - toch al verwonderd -

Die verbaasde zich het meest,

Toen hij hoorde dat op school een

Echte "plisie" was geweest.

"Ja, zoo een met zilv'ren dingen

Op z'n schouders gegarneerd

En die heeft ons van de regels

Van den weg een boel geleerd."

Toen begon pa te begrijpen,

Ja, dat was een schitt'rend vak:

Theorie, praktijk tezamen

Dat vergeet je niet gemak.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

En wij hopen dat Marietje,

Meisjes, jongens, allemaal

Juist dit vak goed zullen leeren,

Wellicht beter nog dan Taal.

Liever dan een 8 voor Sommen,

Voor Gedrag, Vlijt en zoo meer,

Moeten ouders voort' een 10 zien

Voor "De regels van 't verkeer".

 

 

4. Holland's zeepoort

 

Ter gelegenheid van de opening der IJmuider zeesluizen in 1932.

 

Heden is er iets bijzonders,

'Lijk de krant reeds heeft gemeld,

Want de zeesluis van IJmuiden

Wordt thans in gebruik gesteld.

Na een werk van vele jaren

Kwam de grootste sluis tot stand;

Staat daar nu als een enorme

Toegangspoort van Nederland.

En de grootste zeekasteelen,

Onverschillig welk formaat,

Schuiven statig door dit grootsche

Werk van Neerland's Waterstaat.

Neen, wij doen nu niet meer onder

Voor een ander waterland;

In den bouw van zulke sluizen

Hebben wij de overhand.

Door het trekken aan een handle

Opent zich de wijde poort

En stoomt straks het grootste stoomschip

Door IJmuiden's zeestraat voort.

Dit is nu weer echt een staaltje

Van techniek en energie;

't Is een kroon op vele werken

Van het Nederlandsch genie.

 

 

5. De onbewaakte dood

 

Twee levens zijn er zoo nu weer

Gedoofd met ruw geweld;

Twee offers van de "zuinigheid",

Die d'afsluitboomen velt.

De onbewaakte overweg

Eischt levens keer op keer;

Er wordt een dure tol betaald,

Het is een harde leer!...

Dan klinkt er weer een harde klap:

De dood heeft weer gemaaid;

Met onmeedoogend woest gebaar

De groote zeis gezwaaid.

De trein stopt even op de plaats

Waar 't onheil is geschied;

De stoom puft zachtjes uit de pijp

Een overwinningslied...

Verwijtend flikk'ren aan en uit

De roode lichtjes door;

Zij zeggen als in seinentaal:

"Kijk uit, de trein gaat vóór!"...

 

 

6. Politie en harmonie

 

Naar aanleiding van het eerste optreden van het Tilburgsche Politiemuziekcorps in Mei 1933.

 

De "pliesjagent" is lang niet meer

De "boeman" van vóór jaren,

Toen men zijn taak verkeerd begreep

En deze deed verzwaren.

Wij zien in hem thans meer den man,

Die misdaad moet voorkomen,

Voor veiligheid en orde waakt

(En rupsen in de boomen!)

Zijn vrije tijd benut hij ook

Door sport en door studeeren,

Ontwikkelt geest en lichaam zoo,

Hij kan zelfs musiceeren.

Zoo hebben wij een kranig corps

Van blazende agenten,

Dat zich verrassend snel muziek

In 't hoofd heeft laten prenten.

Zij schallen dapper er op los

En kunnen forsch marcheeren;

Verkeersagenten laten hier

Zichzelf dirigeeren!

Zij gingen zelfs naar een concours

En bliezen zonder schroomen

Om netjes met den eersten prijs

Naar Tilburg terug te komen.

Zij hebben daarmee laten zien

Nog wel iets meer te kunnen

Dan stoute menschen als het moet

Gratis logies te gunnen.

En ook schept hierdoor het publiek

In 't politiecorps behagen;

Door harmonie tot harmonie

Wordt hier veel bijgedragen!

 

 

7. Zomerzondag

 

Indrukken van een dagjesmensch.

 

Zondag zijn we met z'n allen

Maar naar buiten toe gegaan,

Want zoo'n ongewone hitte

Is in huis niet uit te staan.

Nou, we waren met z'n achten:

Eerst m'n vrouw (die telt voor twee),

Sjaantje, Krisje, Toos en Tiesje

En de kleine ging ook mee.

's Morgens vroeg zijn we vertrokken

Met z'n allen in de bus;

Aangezien die daâlijk vol was,

Hing ik vast al aan de lus.

Tiesje, want dat is een snotneus,

Gaf ik al heel gauw een pats,

Want hij zette met een krijtje,

Op m'n rug een groote krats.

Ik was blij toen wij er waren

En ik buiten werd gezet,

Ook al wist ik toen vooruit al:

Nou begint ze pas de pret!

Krisje ving al aan met zeuren

Of-ie nog geen ijsco kreeg,

Maar in plaats van toe te geven,

Gaf ik hem een rake veeg.

Sjaantje, d'oudste, die per uur groeit,

Zei al dat ze honger had,

Maar ik zei dat ze most wachten

Of maar teruggaan naar de stad.

Als we nou al gingen eten

Zou er 's middags niets meer zijn;

Jopie kreeg nu wel de flesch vast,

Want die is ook nog zoo klein.

Eerst zijn w'in het bosch gaan wand'len

En daar was het lekker frisch;

Tiesje wou weer vuurtje stoken,

(Met die jongen loopt het mis!)

't Is me wat met al die kinders,

Houden nooit d'r vlerken thuis;

Nou, ik heb ze flink gewaarschouwd

En gedreigd: "We gaan naar huis!"

Om ze maar wat zoet te houden,

Heb ik limonaad' gevoerd;

Toosje stiet direct d'r glas om

Sjaantje zei: "Ik wor beroerd!"

Maar dat was van haar een smoesje

En dat zegt ze wel eens meer,

Want dan wil ze nóg een glaasje,

Nou, ik dee't voor dezen keer.

Als je zoo een dagje uit bent,

Kijk je niet zoo nauw, niet waar?

Mie, m'n vrouw, zat flink te puffen,

Maar die doet wel meer zoo raar.

's Middags kwam de groote "piekniek"

In een rustig deel van 't bosch;

En toen kwamen naast de tongen

Ook de magen even los.

Tiesje, want dat is een vlegel,

Gaf ik weer een flinke tik,

Want hij zat al vóór de ei'ren

T'eten van de krentenmik.

En ik moest er maar gauw bij zijn

Anders kreeg ik zelf niks;

Alles bij elkander kostte

Deze luns ons nog geen riks.

En we hebben fijn gegeten,

Alles zoo maar uit de hand;

't Smaakte best al was de boter

En het brood vermengd met zand.

Toen de piekniek eind'lijk op was

Zijn we maar weer opgestapt;

Sjaantje scheurde weer d'r jurk,

Maar dat wordt wel opgelapt.

Onderweg kreeg Krisje ruzie

Met ons Tiesje om m'n vest,

Wie het langste het most dragen,

Maar ik gaf ze op d'r test.

Stel je voor m'n Zondagsch vessie:

Ieder had een slippie vast

En ze hebben zóó staan rukken,

Dat het van geen kant meer past.

Toen nog even naar den speeltuin,

Waar het al weer vechten was

Om de rechten op een schommel,

(Tiesje kostte het z'n das).

En terwijl de kinders speelden,

Zaten Jopie, vrouw en ik

Rustig op een stoel te eten

Van de resten van den mik.

Plots kwam Sjaantje simmend roepen:

"Pa, ze doet het weer ons To!"

Wat ze deed kon mij niet schelen,

Maar ik zei: "Kwijk toch nie zoo!"

Want je zoudt je toch sjeneeren

Met zoo'n opgeschoten kind,

Ook al is ze thuis een hulp

Als je zelden zoo maar vindt.

Tegen zessen zijn we allen

Langzaam maar weer opgestapt;

Ik vond óók dat er voldoende

Lucht en hitte was gehapt.

De kind'ren waren moe en lastig,

Hangerig en erg zwart,

Ook al waren ze vervelend,

Sloeg ik daarom niet zoo hard.

Toen weer in de bus naar huistoe

Na wat eten gauw naar bed;

En ik zit nú al te sidd'ren

Voor zoo'n nieuwe Zondagspret!

 

 

8. Na het feest

 

Verslag van een surprise-avond.

 

Ziet ginds vaart de stoomboot

Naar Spanje weer heen;

De Sint laat ons weer voor

Een jaartje alleen.

De mand vol papieren,

De lade vol touw,

De zolder vol doozen

Plus heel wat gejouw.

Een doos vol met versjes

Met goedkoopen rijm;

De vloer onder rommel

Vol snippers met lijm.

Ons Pa kreeg sigaren,

(Ze zijn al haast op);

Ons moeder een cactus

En Toos wéér een pop.

Andreeke, de jongste,

Werd óók goed bedacht:

De Sint heeft voor hem

'n Ding meegebracht.

Maar Jopie, een huilbuik,

Die kreeg goed z'n part,

Hij vond in een pakje

Alleen maar de gard.

Toch werd-ie wat later

Nog aardig verrast

Met snoepgoed... gevolg:

Vannacht had-ie last.

Ons Keesje - die's zeven -

Werd ook niet misdeeld:

Een stoommachien kreeg-ie,

Waar pa nu mee speelt.

Een trom kreeg ons Krisje

Van Sintereklaas

(Hij zong eerst nog: "Makkers,

Maakt nu geen geraas!...")

En Rika, de oudste,

Een naai-"garretuur";

Ze vroeg eerst een kiekkast,

Maar dat was te duur.

(Daar kon ze naar fluiten,

Die ging langs d'r neus;

Die denkt dat ze méér mag,

Jawel, maar niet heusch!)

Tiesje kreeg schaatsen,

Maar kan er nog niet

Mee op de ijsbaan:

Hij heeft "difteriet".

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De heerlijke avond,

Is nu weer voorbij

En de Sint is bedankt

Voor z'n gulle gerij.

 

 

9. "Sund' veur 't hundje!"

 

In een perceel te Den Haag is eens brand ontstaan door het electrisch verwarmd kussentje in een hondenmandje.

 

Da's toch jammer voor dat hondje,

Heel z'n nestje uitgebrand,

Dat zoo lekker was verwarmd

(Ge zòt zegge, war, hoe kan't!)

Er zijn vele soorten hondjes

Vieze, valsche, slimm'en schoon',

Maar 't is net als bij de menschen:

Z'hebben niet hetzelfde loon.

't Eene hondje wordt vertroeteld,

Opgekamd en soms bekroond;

And're beestjes lijden honger,

Worden slechts met slaag beloond.

Er zijn hondjes aan een touwtje,

Er zijn hondjes voor een kooi,

Er zijn hondjes in een nestje,

Hondjes met of zonder vlooi.

O, er zijn zoo'n massa hondjes

Voor pleizier of voor den kost;

Mannen zijn er rijk soms mede,

Vrouwen vaak mee uitgedost.

Er zijn hondjes voor de kamer,

Op den schoot of canapé;

En er zijn ook arme hondjes

Maar die tellen niet eens mee.

Er zijn hondjes waar z'om treuren

En een graf voor wordt gemaakt;

And're hondjes sterven eenzaam,

Worden niet eens aangeraakt.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Naast de hondjes met een kussen

Dat electrisch is ver-warmd,

Zijn er menschen die verkleumen

Zonder kolen en ver-armd.

Men moet zacht zijn voor de dieren

Ook de mensch toch lijdt niet graag,

Maar men moet niet overdrijven

Met zoo'n hondje uit Den Haag !...

 

 

10. De stille armen

 

Nog droever is wellicht het leed

En zwaarder om te dragen

Van hen van wie men het niet weet

En die niet durven vragen.

Zij kloppen noode bij U aan,

Zij willen het niet weten

En zullen lángs de deuren gaan,

Doch snakken naar meer eten.

Zij beed'len niet in 't openbaar,

Zij strekken niet de handen,

Zij zijn er niet de menschen naar,

Zij vreezen valsche schande.

Hun kleeding kan er net mee door,

Bedekt nog juist d'ellende;

Zij is de camouflage voor

De vrienden en bekenden.

Zij willen wel maar kunnen niet

Want alles loopt hun tegen;

Zij hébben armoe en verdriet,

Maar zijn er mee verlegen.

Hun leed wordt liever binnenshuis

In stilte uitgeschreid;

Zij torsen zonder steun hun kruis

En raken het niet kwijt.

Dat zijn, wat men prozaïsch zegt

Kortweg: Bijzond're Nooden,

Waaraan ook aandacht dient gehecht

En hulp zij geboden.

Gedenkt vooral dééz' evenmensch

En toont hem uw erbarmen;

Dat is de stil geuite wensch

Van alle stille armen.