INHOUD KEES HERMIS
HOME

Kees Hermis - Een hand vol gedichten
Zijn persoonlijke keuze uit zijn poëzie


Zeeland

 

Veelstemmig jaagt de zee

haar kinderen het land op.

 

Met stalen armen, gebalde vuist

worden ze uit hun nesten gedreven.

 

Als zij zich zuchtend uitstrekt

op de sofa van haar slaapvertrek

 

trilt na het schuim van haar woedende

muil in vlokken over het strand.

 

Een aan flarden gewaaid boek waarin

haar handschrift leesbaar is.

 

Zoutsporen, zand omvergeschreeuwd

spellen de nagalm van haar verhaal.

 

Schelpen leggen hun oren te luisteren,

horen hoe hun moeder slaapt.

 


 

Tijdschrift

 

Hoog in het dak van wat een zolder

kan zijn van een naamloos gebouw

kraakt het van ouderdom, groeit

stof van jaren aan balken en muren,

is de ruimte bezet door bedrading

waarin stilte wordt gewiegd, hangt

de geur van tijd en verschaling, slaat

niemand met een stok een barst in

de matglazen schemer.

Want niets is er dat ergens op wacht.

Het is er slechts zonder vraag, zonder

antwoord, valt volmaakt samen met

zijn vorm van bestaan.

 


 

Behouden vaart

 

Geruisloos haast schoof onze boot

tussen het riet, schikte zich weerloos

naar stilte.

 

Je hele lichaam geurde naar zomer,

oogst, verlangen. Een vreemd soort

verte kleurde je gezicht.

 

Onuitgesproken bleef dat wat er

komen ging niet af te houden,

onontkoombaar was.

 

Terwijl het licht laag over het water

hing, stonden wij open als een schelp,

was ons bewegen traag, snakte naar leven.

 

Totdat een rode gloed ons schokkend

deed ontbranden, thuiskomen met

de ogen dicht, waarbij de peddels dreven.

 


 

Lubéron

 

Het land een boek waarin we bladeren

zonder horloge of agenda. Met zongeladen

dagen die zich laten versturen op kaarten,

de lange avonden gemaakt van zomer en

muziek, herinnering voor later.

 

Maar bovenal het land een vrouw die zich

heeft uitgestrekt, schendbaar en naakt,

een slapend moederdier dat desondanks waakt,

hoedster en voedster blijft van wat er wel

en niet beweegt in haar verborgen holten.

 

Tegen een karmozijnrode avondschemer

tekent de zachte contourlijn zich af

van haar borsten, venusheuvel.

Minziek strijkt wind langs welvingen,

plooien en bronstige valleien.

 


 

Ongerijmd

 

Ver voorbij middernacht, als het huis zich terugtrekt

op zijn muren, steeds verder en met grotere tussenpozen

de laatste daggeluiden worden afgezonken

 

de kat zich uitstrekt in zijn slaap, zijn kop verlegt

en verder slaapt, het was al bijna morgen, dat door

mij heen gedacht werd god hoe ver terug in tijd

 

hoe vaak nog dat dit ooit en waar dan ook gebeurt, dit

komen en weer gaan – nu zou iets moeten rijmen op

dit onontkoombare bestaan – als water dat zich opent

 

en zich onweerhoudbaar sluit, hoe weerzinwekkend

haast, hoe ongerijmd niet te ontwijken tijd zich met

verte voedt, verte zich voedt met tijd