John Bindels Dichten
vandaag
Inleiding van John Bindels, bij de presentatie van de
dichtbundel “Als ik jouw minnaar blijf”, op 3 juli 2004 in de
Waalse kerk te Breda. Dames en heren, Optelsom Enkele andere auteurs komen niet verder dan wat zweverige
en omslachtige formuleringen, die het begrip vanuit de verte benaderen.
Soms is dan de oplossing dat je de computer uitzet en
vertrouwt op de inhoud van je boekenkast. En ik had daar geluk mee.
Want bij de afdeling literatuurhistorie vond ik iets dat erop lijkt, ook
al past het dan bij de dichtcultuur in het toenmalige tijdsgewricht. In de
geschiedenis van de Nederlandse letterkunde van dr. W. Jonckbloet tref ik
in het jaar 1884 het volgende aan: Poëzie is een uiting van de geest, die
hoofdzakelijk tot de verbeelding spreekt. Daarom doet die zich ook
plastisch voor aan het lichamelijk of geestelijk oog. Als de poëzie de
taal kiest om zich in het leven te openbaren, boetseert of schildert zij
klankbeelden. En dan doet zich het volgende proces voor: de fantasie van
toehoorder of lezer reproduceert die beelden in de geest. Ze nemen als het
ware een lichaam aan. Hoe scherper de vorm, des te duidelijker de kern van
de dingen. Poëzie is daarom het aantrekkelijkst in die vorm die haar
exclusief eigen is geworden. Die vorm, aldus nog steeds deze
literatuurwetenschapper, noemen we metrum of ritme. De brave man kon niet bevroeden dat er l20 jaar later, in
2004, dichters opereren die ritme verafschuwen als een vorm van
onvrijheid. Daarin openbaart zich hoogstens het geketende woord, vinden
zij. Daarmee wordt ontkend dat de vrijheid juist daarin bestaat, dat
iedere dichter de vorm gebruikt die hij voor zijn specifieke expressie
verkiest. Maar dat, voor dit moment, terzijde. Bliksem Geacht gehoor, zelf heb ik lang nagedacht over een
karakterisering van dichten in dit tijdperk. En daarbij zie ik af van
liefhebbersrijmelarij voor bruiloften en partijen, waarmee ik een
vorm van poëzie aanduid met een totaal andere gevoels- en
belevingswaarde. Voor het literaire gedicht kwam ik tot deze omschrijving:
een gedicht is een gestolde emotie, die gevoelsmatig en cinematografisch,
en al dan niet abstract, in woord en geschrift wordt verbeeld. En zo
zullen er ongetwijfeld nog meer pogingen volgen om een dekkende definitie
geformuleerd te krijgen. Hoe die ontwikkelingen zich ook mogen voltrekken, in
sommige actuele stromingen lijkt het er al op dat dichten vandaag meer en
meer de vorm aanneemt van weloverwogen
en vaak ook geacteerd woordmanagement.
Egotripperij wint het daarbij vaak van trefzekere taal. En er horen ook
weer de onvermijdelijke kampen bij, die elkaar om het monopolie op
originaliteit en inventiviteit naar
het literaire leven staan, voor zover bij die strijd al van enig literair
niveau kan worden gesproken. Inbreuk Alles wandelt door de tijd. Totdat het verdwaalt en zelfs
de weg daarheen bijster raakt. En in het oerwoud van geldingsdrang, prestatiezucht, imagomoord en
zelfverheerlijking wil de machete nog wel eens de oplossing bieden. Dat
staal, geacht gehoor, zien we in poëziebeschouwingen, maar ook in dichterskringen
zelf, voortdurend flitsen. En zoals steeds gaat het ook hier om een strijd
tussen nieuwlichters en behoudenden. Zo vindt de niet onomstreden criticus
Ilja Pfeijffer, oftewel het geweten van de
complexe dichtkunst, dat- en ik citeer- onbegrijpelijke poëzie
altijd beter is dan makkelijke. Begrijpelijke dichters, zegt hij, zijn
lieden die iets meedelen. Hij vergelijkt hun gedichten graag met de
gebruiksaanwijzing van een wasmachine: saai en voorspelbaar. Juist
moeilijke dichters maken gedachten en gevoelens in hun onbewerkte, ruwe
vorm en in al hun complexiteit voelbaar. Pfeijffer vindt dus dat goede poëzie
elitair en ontoegankelijk moet zijn. Niet veel hoop dus voor uitgevers,die
van de best verkochte dichters uitzonderingsgewijs meer dan 400 bundels
kwijtraken, tenzij er verkoopstunts worden
uitgehaald, zoals met belastingvrije sigaretten. Geen wonder dat in dit land,waar meer dan 650.000 mensen
geregeld dichten, of dat nu enige klasse heeft of niet, de derderangs
cabaretier vollere zalen trekt dan elitaire dichterij. Tegenover deze provocatie der Mysterieuzen staat de
opvatting van de school die vindt dat poëzie communicatie is. En die
functioneert nou juist bij de gratie van de verstaanbaarheid. Poëzie is
er niet om een breed publiek van zich te vervreemden of weg te jagen, ook
al hebben brede lagen daarbinnen maar een taalschat van, pakweg, 4000
woorden. En een gedicht dat zich moeizaam laat verstaan, wordt niet
plotseling goed als de manier van lezen verandert, voor zover de gegeven
vermogens en vaardigheden iemand daartoe al in staat zouden stellen. De
club van Pfeijffer wil daarmee geen rekening houden. De eenvoudigen van
geest zijn bij hem juist onzalig want het paradijs der
ondoorgrondelijkheid is voor hen niet weggelegd. Overeind Dames en heren, een goed gedicht is nooit voor een enkele
uitleg vatbaar. Het roept in zijn suggestieve wending ook vaak op wat er
niet staat. Bij een gaaf gedicht hebben de zinnen, hoe sober ze ook zijn,
een hoog soortelijk gewicht. Wat het in de geest in beweging zet, wat het
daar verplaatst, dat is representatief voor kwaliteit. En of een dichter
nu gelezen wordt of zelf leest, is dan van minder belang, al is het imago
van de typische ‘performer’, de platformtijger, een ander dan dat van
de uitgesproken bundeldichter. Ik zal niet ontkennen dat de geprononceerde
podiumdichter (dus niet degene die af en toe uit eigen werk voorleest,
maar de ware acteur) dat zo’n presentator vaker woorden neerzet voor het
muzikale effect of voor de beoogde uitwerking
van de herhaling, dan de bundeldichter. Maar om die vorm van
overdracht derhalve als minderwaardig te beschouwen en af te doen als een
non-genre, omdat er nog steeds geen maatstaven voor zijn, dat gaat mij in
de houding van bepaalde critici wat ver. Sinds de vroegste tijden is het
gedicht, of het nu een heldensage of een liefdeslied betrof,
tot aan de twaalfde eeuw oraal overgedragen. De vroegste
troubadours waren dichter, zanger, acteur en muzikant tegelijk. Er is dus geen enkele reden om de podiumdichter louter
vanuit zijn communicatievoorkeur, of misschien ook wel zijn
verkooppolitiek, niet serieus te nemen. Ontregelen Daar voeg ik, diens tekst volgend, aan toe dat vanuit het
persoonlijke gevoels-DNA van de dichter het gedicht moet verleiden, wakker
schudden, ontroeren, overreden en overrompelen. Het dient tevens aan te
zetten tot voelen, denken en beleven. Vandaag hebt u daarvan in de
voordrachten van mijn drie collega-dichters de vibraties, de zindering
ervaren. Geacht gehoor, een land dat zijn dichters niet eert, kent
helemaal geen beschaving. Of op z’n best een geamputeerde. In grote
lijnen hoeven we daar onder deze regering niet voor te vrezen. In het
huidige klimaat gedijt de dichtkunst als zelden tevoren. Althans zij is
zichtbaarder geworden,of dat nu ligt aan een ruimere spreiding
van uitgevers of niet. We worden overspoeld met poëzie.
Vijfhonderd bundels per jaar is niet ongewoon, hebben onderzoekers
mij voorgehouden. De rest -en dat is het merendeel- houdt de gedichten in
de la of doet er bekenden op een feestje een plezier mee. De dappersten
onder hen laten nog wel eens gedichten in
eigen beheer afdrukken. En vooral in die categorie vinden we werk
waarvan je je mag afvragen: moet een gitarist die maar twee akkoorden kent
al de ambitie hebben om in een volwaardig orkest mee te spelen? Toevoegen Zappho, dichteres uit de zevende eeuw voor Christus,
waarschuwde er al voor dat het woord beter, ook in relatie tot poëzie,
een glijdende betekenis heeft. Soms is het betere zelfs de vijand van het
goede. Zappho hield ons dat voor in dit korte gedicht: mooi is mooi voor
een ogenblik;goed is vandaag even mooi als gisteren. Die betrekkelijkheid vindt u 28 eeuwen later terug in mijn
nieuwe bundel in deze regel: in het afscheid breekt al het broze. Dank u voor uw aandacht. |