Enkele
gedichten over Onnozele Kinderen van Frank Valkenier, Gabriël Smit en
Harrie Beex
Onnozele
Kinderen, er is al veel over geschreven. Al eeuwenlang worden op 28
december de kinderen van twee jaar en jonger herdacht die in opdracht
van koning Herodes om het leven werden gebracht. Herodes hoopte zo ook
Jezus, de Koning der joden, uit de weg te ruimen. Het lukte hem niet.
Jozef en Maria vluchtten met hun kindje naar Egypte - een engel van
God had Jozef in een droom gewaarschuwd - en Jezus bleef in leven.
De
herdenking van de Onnozele Kinderen bleef niet tot de kerk beperkt,
maar kreeg ook een plaats in de volkscultuur. In Tilburg, maar ook in
andere plaatsen, trokken kinderen op 28 december verkleed langs de
deuren en zongen in ruil voor wat snoep of geld. Verschillende boeken
bevatten hiervan foto’s. In de jaren vijftig was het echter
goeddeels gedaan met deze folkloristische viering van
Onnozele-Kinderendag.
Onder
meer Gabriël Smit en Harrie Beex dichtten over de bijbelse
kindermoord, evenals Frank Valkenier, die al vroeg in zijn
dichterscarrière enkele verzen wijdde aan de kinderen uit Bethlehem
en omgeving die voor Jezus waren gestorven.
Onnozele
Kinderen
Toen
Herodes van den Koning
die
het woord deed, Balthasar,
hoorde
van de lichte star,
noodde
hij hen in zijn woning
en
zijn woord wierd zoet als honing,
maar
zijn hart was gram en bar.
Overnacht
dan is de kwelling
van
zijn onrust uitgedijd
tot
een fellen haat, een nijd
die
hem voortdreef door de delling
en
hem op de steile helling
mee
een grijnslach heeft geleid.
Als
de wijzen niet weerkwamen
voerden
krijgsknechts het besluit
van
den bozen Koning uit.
En
het lam, dat in de bramen
was
verward en dat zij namen,
wierd
voortaan des zondaars buit.
Moeders
wilt niet langer schreien
om
wat men u wreed ontnam:
zonder
buil of zonder schram
spelen
in de hemelweien
voor
de poort mee d’engelrijen
kinders
mee het witte lam.
(Frank
Valkenier, uit Brabantia Nostra, jrg. 2, nr. 5)
D’Onnozele
Kinderen
Hoort
gij niet in Rachels wenen
‘t
klaaglijk hartverscheurend stenen
van
de dochtren Israëls?
Tijd
der volheid! hoe mag ‘t hels
duister
werk uw glans verklenen?
Tijd
der volheid! hoe mag ‘t steken
dat
de vijand met zijn treken
rijpheids
vruchte schenden zou,
Rachel
dompelen in rouw
vóór
de bloesems openbreken?
Toen
de maanbloesem verdorde
drong
door donkerten de horde
die
het schennend moordwerk deed.
Ai!
hoe schreit dit eindloos leed!
Moge
‘t nimmer morgen worden!
Moge
nimmer ‘t licht der dagen
over
dit toneel van klagen
en
van jammer schijnen gaan! -
Rachel,
staakt dit! Opgegaan
is
reeds ‘t Licht; de schaadwen vagen.
(Frank
Valkenier, uit Brabantia Nostra, jrg. 4, nr. 3)
Onnozele
Kinderen
Men
noemt hen onnozel, want zij waren
nog
klein, – de meesten geen twee jaren;
doch
zij waren de eerstelingen voor God,
en
hoeveel wijzen delen dit lot,
hoevelen
mogen hen evenaren?
Het
was of Rachel al om hen treurde;
welk
ander bloed dan het hunne kleurde
de
holle stem, die angstwekkend groot
in
Rama opsprong en den schoot
der
onheilswolken dreunend scheurde?
Jeremias
zag met gesloten ogen
hun
lot; hij hoorde hun ijle, hoge
geschrei
en hij hief zijn machtige hand:
"Ik
hoor de Stem van het vaderland,
waar
de kinderen tot U komen mogen".
Want
die hier kinderlijk, onnozel heten,
verstand
en list van de wereld vergeten, -
Gij
neemt hen op en doet hen stil verstaan,
dat
Uw wijsheid nimmer zal ondergaan,
en
wat behoeven wij méér te weten?
(Gabriël
Smit, uit Brabantia Nostra, jrg. 6, nr. 3)
Van
Herodes
Herodes
die onzaalge man,
hij
wilde Jezus doden;
daar
was, zo wijd de hemel spant
nooit
één zo’n wreed tyran.
"Gij
wachters, die ten dienste staan,
kleedt
U met ijzren kleren,
met
lansen vast, met zwaarden aan;
gij
moet naar Bethlem gaan".
"Doodt
al de kindren die gij vindt
van
onder de twee jaren,
gij
ziet hoe al mijn rust verzwindt
om
een klein Koningskind."
Zij
trokken heimlijk door de nacht
als
al de kinderen slapen;
al
slapend zijn die omgebracht;
dat
riep God’s toorn af.
Een
engel sprak Sint Jozef toe:
"Ontwaak
uit uwe dromen;
neem
Uwen Heer in uw behoed
en
vlucht van hier met spoed."
Hij
sprak: "Maria, reine Maagd
neem
’t Kind in Uwe armen;
Zijn
leven wordt bij nacht belaagd,
’t
moet gaan zo ’t God behaagt."
Zij
vluchtten samen hand aan hand
veel
nachten en veel dagen;
door
’t wilde woud, door ’t waaiend zand,
naar
’t vreemd Egyptenland.
In
’t huis, waar in Herodes lag,
hoorde
hij de kindren wenen;
al
sloot hij al zijn deuren af
zij
kreten nacht en dag.
(Harrie
Beex, uit Brabantia Nostra, jrg. 9, nr. 4)