Herbert Mouwen
flakkerend
zonlicht wringt zich door het
lindelommer, danst lichtvoetig op de
stoep, een vogel van het middaguur barst
in klinkende gezangen uit, kijkt hemels
en hoger, de late postbode zingt een
liedje met een loepzuivere tekst - Mijn
ogen prangen: de tuinkabouter bladdert
af, de voortuin van mijn jeugd lijkt
een naamloze laan zonder verlangen In
het herenhuis waar mijn moeder woonde
is het aardedonker - Is de erker het
facetoog van de voorgevel of een vergrootglas
waardoor een oude vrouw naar
buiten kon loeren - Ik zie mezelf in
de ramen, de bomen zijn zo hoog dat ik
ze niet meer zie wanneer ik door die lindelaan
loop, mijn kalende hoofd was het brandpunt van haar herinneringen
|