Herbert Mouwen Moeders
dood
Langzamerhand
woonde ik weer
in haar, maar ik kon van
binnen uit haar gerimpelde huid
en haar knoestige handen niet
voelen, niet zien hoeveel tijd
al in haar zat Vanzelfsprekende dingen
groeien immers door, ook
een boom van een vrouw Hoogstens
was de speelse echo
van die jonge spechten aan
de buitenkant voor haar wat
spichtig en ongewoon, maar
binnenin was dat spel allang
niet meer gehoord En
nu, hoe ze daar ligt: geveld, door
een blauwe bliksem gespleten,
ben ik naar buiten gekropen,
verbaasd om haar heen gelopen,
heb ik met een rimpelig geweten
afscheid genomen, op afstand haar ringen geteld
|