Herbert Mouwen Het
oeverloze
Zij
bezong het oeverloze en
de poeslieve geluiden van overdag verdwenen
uit haar oren en de doordringende geuren
uit de gaarkeuken van de liefde vluchtten
weg en de steelse blikken vanuit haar
televisiestoel werden opgeborgen aan
de schaduwzijde van de tijd en de
aardse hunkering verschool zich onderhuids
en onder water zwegen de
los zwemmende vissen in alle talen Zij
bezong het oeverloze en
een ongehoorde droom viel uit het heden: haar
ogen werden dof als de blauwe druiven die
zij, punctueel als zij was, dagelijks tot zich
nam, maar op haar eens puntige borsten groeiden
rozenbottels en haar schoot schitterde als
een zilveren vis in het maanlicht
|