levensloop
De
p.c. hooftstraat
daar
houd ik van.
Daar
gingen we samen
hand
in hand
altijd
haring halen,
lustig
van as, 69.
Een
riskante oversteek
bracht
ons in prénatal, 44.
Nu
neem ik voor de kinderen
kadootjes
mee,
de
stad neurenberg, 65.
Aan
de andere kant van de kruising
houdt
men de adem in:
daar
loopt de straat
dood.
Het
allerlaatste adres,
161
– 163
verzorgt
je uitvaart.
Liefhebbers
wacht dan het park
Uit:
Van je familie moet je ’t hebben
geesteskind
in
mijn dochtertje vergist men zich
licht,
niet zij maar de schijn bedriegt
een
grimas van pijn
ziet
men aan voor een lach
zonder
oog voor de broze
dam
om haar binnenmeer
zo
innig dat een vis
amper
trilt met zijn vinnen
noemt
men haar stuurs
twee
cirkeltjes blauw
recht
uit het luchtruim gesneden
gieten
haar ogen vol zon
alsof
zij de regen was vergeten
de
lokale bui in het binnenland
zij
zegt niet wat men hoort
verstopt
haar woorden liefst
in
dubbele bodems wie goed kiest
is
zeker van een surprise
tja
wie haar schaduw
de
hand wil drukken
tast
in het duister
Uit:
Van je familie moet je ’t hebben
Opperheer
Het
beste bouwwerk werd ontworpen
door
Opperheer, ook wel Evolutie genoemd.
IJzersterk
de benen constructie.
C.V.
met constante temperatuur.
Een
duurzame pomp, een 4-takt motor.
Luchtcirculatie,
airco
geluidloos
vernuftig ingebouwd.
Warmwaterleiding,
interne
transportband,
netwerk
van buizen van boven tot onder.
Volmaakt
alarmsysteem,
radar,
zoeklichten, verrekijkers,
gevoelig
membraan in ontvangers.
Het
totaal bekleed met elastische laag.
Twee
uitvoeringen voorradig,
één
met eitjes, één met zaad,
niet
naar believen.
Wat
een uitzonderlijk creatieve
Architect
is hier aan het werk geweest.
Feilloos
gaat het een mensenleven mee.
Uit:
Het oog op scherp
Aarde
Moeder
Aarde heeft ’t zwaar
te
verduren. Dag en nacht
pleegt
men een aanslag.
Ademloos
hijgt zij naar zuurstof,
haar
huid is geschonden
door
banen beton; waar gras
was
en bos, kankert asfalt.
Zienderogen
vervuilt haar water,
haar
slagaders slibben dicht.
Uit
haar buik rooft men lichtzinnig
onmisbare
sappen en gassen
zo
gewelddadig dat haar ingewanden
scheuren,
verzakken. Soms beeft
zij
van onmacht en woede,
spuwt
vuur en rook tevergeefs,
zet
een landschap in vlam.
Onverschillig
gaat men zijn gang.
Zij
vreest het gat in de ozonlaag
als
een dodelijke laserstraal.
Zij
waarschuwt met watersnood,
Vruchtloze
droogte, hult steden
in
benauwende nevel.
Oeroude
Moeder Aarde,
dolgedraaid
in het heelal,
moeder
van dag en nacht,
moeder
van vier seizoenen,
moeder
van Adam, Eva, babyhaar,
van
nachtegaal, goudvis, olifant,
van
berkeboom, duizendschoon, brood,
hoe
lang nog vreest zij haar ondergang.
Uit:
De laatste loopvogel
Abdij
Vandaag
hoort vader abt
de
laatste hamerslagen op het dak,
zijn
gastenhuis is bijna af.
Hij
gelooft in woorden, Het Woord,
in
een naam voor dit nieuwe onderdak,
waar
vromen verdieping zoeken
en
men rustig kan lopen
naast
platgetrapte paden;
waar
mannen gearmd
door
de gangen gaan en vrouwen
duiven
in het park nabootsen;
waar
gods avonturiers tegen de stroom
opgroeien
en gastvrijheid hun wacht.
‘Belast
en beladen’, citeert de abt,
‘Klop
en men opent de deur.’
Bouwt
hij misschien een luchtkasteel,
vraagt
hij zich af.
‘Barmhartige
Samaritaan’ zou passen.
En
als je hem bezig ziet
tussen
monniken in lange gewaden
geschaard
om het altaar
in
koor magische woorden sprekend,
ik
weet niet welk wonder geschiedt,
maar
een heilige geest
vervult
de toegewijde sfeer.
Hoe
is de naam? Wat doet ’t er toe
waar
alles geschiedt
in
de Naam van de Vader.
Uit:
De laatste loopvogel