INHOUD VAN BEEK
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

Foto:
Harry van Liempd

 

Geert van Beek

5 gedichten - een keuze uit zijn bundels

 


 

levensloop

 

De p.c. hooftstraat

daar houd ik van.

Daar gingen we samen

hand in hand

altijd haring halen,

lustig van as, 69.

Een riskante oversteek

bracht ons in prénatal, 44.

Nu neem ik voor de kinderen

kadootjes mee,

de stad neurenberg, 65.

 

Aan de andere kant van de kruising

houdt men de adem in:

daar loopt de straat

dood.

Het allerlaatste adres,

161 – 163

verzorgt je uitvaart.

 

Liefhebbers wacht dan het park

 

Uit: Van je familie moet je ’t hebben


 

geesteskind

 

in mijn dochtertje vergist men zich

licht, niet zij maar de schijn bedriegt

een grimas van pijn

ziet men aan voor een lach

zonder oog voor de broze

dam om haar binnenmeer

zo innig dat een vis

amper trilt met zijn vinnen

noemt men haar stuurs

twee cirkeltjes blauw

recht uit het luchtruim gesneden

gieten haar ogen vol zon

alsof zij de regen was vergeten

de lokale bui in het binnenland

zij zegt niet wat men hoort

verstopt haar woorden liefst

in dubbele bodems wie goed kiest

is zeker van een surprise

tja wie haar schaduw

de hand wil drukken

tast in het duister

 

Uit: Van je familie moet je ’t hebben


 

Opperheer

 

Het beste bouwwerk werd ontworpen

door Opperheer, ook wel Evolutie genoemd.

IJzersterk de benen constructie.

C.V. met constante temperatuur.

Een duurzame pomp, een 4-takt motor.

Luchtcirculatie, airco

geluidloos vernuftig ingebouwd.

Warmwaterleiding,

interne transportband,

netwerk van buizen van boven tot onder.

Volmaakt alarmsysteem,

radar, zoeklichten, verrekijkers,

gevoelig membraan in ontvangers.

Het totaal bekleed met elastische laag.

Twee uitvoeringen voorradig,

één met eitjes, één met zaad,

niet naar believen.

 

Wat een uitzonderlijk creatieve

Architect is hier aan het werk geweest.

Feilloos gaat het een mensenleven mee.

 

Uit: Het oog op scherp


 

Aarde

 

Moeder Aarde heeft ’t zwaar

te verduren. Dag en nacht

pleegt men een aanslag.

Ademloos hijgt zij naar zuurstof,

haar huid is geschonden

door banen beton; waar gras

was en bos, kankert asfalt.

Zienderogen vervuilt haar water,

haar slagaders slibben dicht.

Uit haar buik rooft men lichtzinnig

onmisbare sappen en gassen

zo gewelddadig dat haar ingewanden

scheuren, verzakken. Soms beeft

zij van onmacht en woede,

spuwt vuur en rook tevergeefs,

zet een landschap in vlam.

Onverschillig gaat men zijn gang.

Zij vreest het gat in de ozonlaag

als een dodelijke laserstraal.

Zij waarschuwt met watersnood,

Vruchtloze droogte, hult steden

in benauwende nevel.

Oeroude Moeder Aarde,

dolgedraaid in het heelal,

moeder van dag en nacht,

moeder van vier seizoenen,

moeder van Adam, Eva, babyhaar,

van nachtegaal, goudvis, olifant,

van berkeboom, duizendschoon, brood,

hoe lang nog vreest zij haar ondergang.

 

Uit: De laatste loopvogel


 

Abdij

 

Vandaag hoort vader abt

de laatste hamerslagen op het dak,

zijn gastenhuis is bijna af.

Hij gelooft in woorden, Het Woord,

in een naam voor dit nieuwe onderdak,

waar vromen verdieping zoeken

en men rustig kan lopen

naast platgetrapte paden;

waar mannen gearmd

door de gangen gaan en vrouwen

duiven in het park nabootsen;

waar gods avonturiers tegen de stroom

opgroeien en gastvrijheid hun wacht.

‘Belast en beladen’, citeert de abt,

‘Klop en men opent de deur.’

Bouwt hij misschien een luchtkasteel,

vraagt hij zich af.

‘Barmhartige Samaritaan’ zou passen.

En als je hem bezig ziet

tussen monniken in lange gewaden

geschaard om het altaar

in koor magische woorden sprekend,

ik weet niet welk wonder geschiedt,

maar een heilige geest

vervult de toegewijde sfeer.

Hoe is de naam? Wat doet ’t er toe

waar alles geschiedt

in de Naam van de Vader.

 

Uit: De laatste loopvogel