CuBra

Bedien zelf de knop om een vogelgeluid te horen...

Blauwe reiger

 

Sperwer

 

Steenuil

 

Merel

 

Nachtzwaluw

 

Veldleeuwerik

 

Slechtvalk

 

Grote bonte specht

 

Roerdomp

 

Vlaamse gaai

 

Frans Hoppenbrouwers - 10 sonnetten over vogels

 
INHOUD HOPPENBROUWERS
MEER BRABANTSE VOGELS
POEZIE
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
KUNST
FOTO
AUDIO
SPECIALS

Print pagina
Copyright: Frans Hoppenbrouwers & CuBra 2004 - Deze sonnetten zijn eerder gepubliceerd in de bundel Calendarium Poeticum - Nijmegen 1998. De telling in Romeinse cijfers van de sonnetten verwijst naar de oorspronkelijke bindel.  
 IV Ardea cinerea - 4 januari; Blauwe reiger
 
Het hard geweten van de winternacht
ligt als een laagje zilver op de sloot
en door het maanlicht wiegend uitvergroot
wuift er een donsveer als een witte klacht
 
wat heen en weer en de bevroren reiger
die de vervulling van de eindtijd vond
- de honger trof zijn onbeholpen mond -
rust op het ijs als een ontzielde krijger.
 
Het starre lijf in zijden pijn gegoten,
met fijn besneden lijnen in de veren
die tot voor kort de hoogste roem genoten
 
van hen die lijf en aanzien willen eren
met op hun hoed de veer der aardse groten,
ligt uitgeteld; voorbij is het ontberen.
 
 XLI Accipiter nisus - 10 februari; Sperwer 
 
Ik zag hem als een dolkstoot nederdalen,
in volle vlucht een merelwijfje slaan
om, even zoekend naar de juiste baan,
weer moeiteloos de hoge vlucht te halen.
 
Ik haat hem met zijn heimelijke daden,
hij die zich hulde in het koekoekskleed,
die prooi na prooi met marterogen meet
en grijpt en doodt in grimmige genade.
 
Ik zie hem graag om zijn vermetelheid,
zijn alziend oog, het lemmer van zijn klauwen,
zijn sabelhauw, een flits zonder respijt.
 
Ik heb hem lief vanwege zijn vertrouwen
in eigen slagkracht en koelbloedigheid,
zijn hoogmoed om op roof en dood te bouwen.
 
 LXXV Noctua - 15 maart; Steenuil, moord op Caesar 
 
"Tu quoque Brute" was een heet verwijt,
een wezensvraag aan oude bondgenoten,
want hier werd vriendschap van de troon gestoten
en trouw stond zwaar bij ontrouw in het krijt.

Ik vond de steenuil tronend op het nest,
beroofde hem van ei en welbehagen
en hoorde nog zijn schor en krijsend klagen
en voelde mij beladen met de pest.

De steenuil heeft het onheil reeds voorzegd
en repte schreeuwend van des keizers dood,
een woord dat door geen zwaluw werd weerlegd.

Het aanzien dat de dode heerser bood,
was voor zijn vrienden het symbool van recht,
een hete heildronk als van smeltend lood.

 CXLIV Turdus merula - 23 mei; Merel

In mei heeft hij zijn kruit al haast verschoten,
de merelman, de dood reeds in het hart.
Vandaar dat hij, gekleed in stemmig zwart,
zich langzaamaan maar van de troon laat stoten.

De meeste jongen zijn teloor gegaan
aan rovers en vooral de zwarte kat
die hier een aandeel in het jachtrecht had,
al liet ze kraai en gaai een gul bestaan.

De moede man zit suffend op het hek,
de veren ruig en pluizig van het vechten
met zijn rivaal die als een ware gek

gesteld was op het grootste deel der rechten.
De treurmuziek komt hortend uit zijn bek:
hij zingt het lied der impotente knechten.

 CLXIV Caprimulgus europaeus - 12 juni; Nachtzwaluw

Gedoemde vogel, wachter van de nacht,
die onverdroten durf en duister eert,
bij nacht en ontij langs de bosrand scheert,
bewaar mij voor uw ratelende klacht,

die onweerlegbaar ramp en onheil brengt.
Gij geitenmelker, paduil, ratelaar,
gij duivelsbode, trol en tovenaar,
die onbeschaamd uw helse jongen drenkt

met vette melk van heideschaap of geit,
laat nimmer uw ontwijde lokroep horen,
als ik des nachts, verdwaald in uur en tijd,

de paden zoek langs het reeds rijpend koren,
opdat ik wanklank en verraad vermijd,
want in uw roep ging menig mens verloren.

 CCIV Alauda arvensis - 22 juli; Veldleeuwerik

Gij kroonprins van de hoogste ijdelheid,
de piccolo van zondoorstoven velden,
toen ik de roven van mijn kindsheid pelde:
ook ik heb mij aan driest en ver gewijd,

als Daedalus die beide vleugels schroeide.
Zo hebt gij mij tot hoge vlucht verleid,
maar in mijn opgang zag ik spot en spijt,
omdat mijn stem niet in de vuurgloed gloeide.

Gehard in de klaroenstoot van mijn dagen
zal ik wel nooit meer naar de wolken stijgen.
Te zeer bezeten van het eigen klagen,

te zeer gewend te buigen en te nijgen,
te zwak om nog een boodschap uit de dragen,
zal ik sonnetten tot een jaarkrans rijgen.

 CCLI Falco peregrinus - 7 september; Slechtvalk 

De rover heeft mijn land weer aangedaan;
het glanzend oog, de nagel als een priem,
aan kop en poot verlost van kap en riem,
zo zie ik hem door mijn domeinen gaan.

De heide heeft van purper nog de kiem,
maar is toch merendeels in bruin vergaan,
als teken dat de neergang toe zal slaan:
de herfst, de slechtvalk kwetsend synoniem.

Als gluurder moet ik alle kieren kennen,
de bedgeheimen van dit dierbaar land,
in de beschutting van mystieke dennen:

ik schouw het weispel van het tand om tand,
waaraan ik heel mijn leven niet zal wennen:
de slechtvalk slaat, de duif bijt in het zand.

 CCXCVII Dendrocopos maior pinetorum - 23 oktober; Grote bonte specht

Zijn rode stuit verbleekt het gelend blad
als hij al zoekend door de esdoorn gaat
en pronkend met zijn winterse gewaad
hakt hij verbeten een verholen gat,

alsof hij bressen in de toekomst slaat.
Maar nog verwijlt hij in de oude weelde
die zijn verlangens wonderlijk verheelde,
omdat de wind nog in het zuiden staat.

Bezie de specht, aanschouw zijn roofgebaren
als hij al hamerend insecten gaart,
want nimmer zal zijn ijverzucht bedaren

omdat voorzien is hoe zijn zwarte staart
het diepe rood aan winters wit zal paren
als straks de wind door kale takken waart.

 CCCXXXIII Botaurus stellaris - 28  november; Roerdomp 

Verstokte vogel met het loensend oog
dat heilloos naar de verste sterren ziet,
de nachten schouwt vanuit het veilig riet
en de balans van licht en donker woog,

ik zie u in mijn ongeschoond moeras
met trage tred door wuivend rietland gaan
en in de diepte van uw schuw bestaan
voorziet gij dingen helder, als door glas.

En als gij roerloos in de houding staat,
de bek omhoog, voortdurend in gebed,
ontvouwt zich in de plooi van uw gewaad

een gouden licht dat zacht wordt ingebed
in de omfloersing van uw eenheidsmaat.
Gij hebt een kroon op deze dag gezet.

 CCLXVII Garrulus glandiarus - 23 september; Vlaamse gaai

De gaaien hebben hun bekomst gehad
van voedsel zoeken voor hun gulzig kroost
en nu de zomer zijn fortuinen loost,
valt hun gekrijs in een verloren gat.

Ze garen eikels in het stadsplantsoen,
de kuif omhoog en pronkend met het blauw,
dat zijdelings weerspiegelt in het grauw
van rug en buik dat oplicht in de noen.

Ik hoor hun herfstspel als een jager aan
en zie de havik over struiken scheren,
de blik op scherp, volstrekt onaangedaan,

en graag bereid een harde les te leren
aan ieder die het lot wil ondergaan
dat door geen schreeuw of schutkleur is te keren.